Maar de mens beproeve zichzelf en eet alzo van het brood en drink van de beker. 1 Cor. 11:28
Het Avondmaal van de Heere is niet voor alle mensen, maar alleen voor hen, die in staat zijn om het lichaam van de Heere geestelijk te kunnen onderscheiden.
Het is niet bestemd voor de bekering van zondaren, maar om de discipelen te stichten.
Vandaar de noodzakelijkheid van de zelfbeproeving, opdat wij ons niet indringen, waar wij geen recht hebben te zijn.
I. Het doel van dit onderzoek.
1. Dat de Avondmaalganger kan eten en drinken. “Beproeft zichzelf en eet alzo.” Hij moet zich niet beproeven om er zijn wegblijven mee te verontschuldigen.
2. Dat hij mag weten, dat op hem de verantwoordelijkheid rust. Het beproeven geschiedt door geen priester of leraar: hij beproeft zichzelf.
3. Dat hij plechtig communieert en niet achteloos en als iets dat vanzelf spreekt tot de tafel van de Heere komt. Hij moet zijn hart onderzoeken, en verootmoedigd komen.
4. Dat hij met verstand tot de tafel van de Heere nadert, wetende waar, waarom en waarvoor hij komt.
5. Dat hij dit mag doen met blijdschap en vertrouwen. Na zijn zelfbeproeving zal hij zijn recht kennen om te komen en zich gerust voelen.
Er zou veel goeds uit voortvloeien, indien dit beproeven van zichzelf algemeen plaats vond. “De mens” betekent in deze tekst “ieder mens.”
Deze beproeving van zichzelf moet even dikwijls geschieden als het eten van het brood. Niemand heeft een hoogte bereikt, waarop dit zelfonderzoek niet meer nodig is.
II. Waarover dit onderzoek loopt.
Punten van onderzoek kunnen worden aangegeven door de volgende gedachten:
1. Het is een maaltijd. Heb ik leven? De doden zitten niet aan een feestmaal. Heb ik honger? Hoe zou ik anders kunnen eten? Heb ik vriendschap voor de Heere, die de Gastheer is? Heb ik het bruiloftskleed aan?
2. Jezus gebiedt ons zijn dood te verkondigen. Heb ik geloof in zijn dood? Leef ik door zijn dood?
3. Jezus gebiedt ons dit te doen door brood te eten. Is dit eten een symbool van een feit, of is het niets dan een bespotting? ls Jezus waarlijk en werkelijk de spijze van mij ziel?
4. Jezus gebiedt iedere gelovige om dit in vereniging te doen met anderen. Ben ik wezenlijk een van de zijnen en ben ik met de zijnen één? Verwijl ik in liefde met hen allen?
5. Deze beker is het Nieuwe Testament in Christus bloed. Ben ik in Christus Jezus in verbond met God? Rust ik voor alles, wat ik hoop, in dit verbond?
6. Jezus roept zijn volk om Hem in dit Avondmaal te gedenken. Kan ik Christus gedenken? Of doe ik een vergeefse poging? Ken ik Hem? Hoe kan ik Hem anders gedenken? Zijn mijn handelingen jegens Hem in het verledene zodanig als ik wens te gedenken? Wordt Hij zo door mij bemind, dat ik Hem in mijn herinnering wens te houden?
Onze belijdenis en onze ervaring, ons gedrag, onze hoop en onze bedoelingen moeten allen de toets van deze zelfbeproeving doorstaan.
III. De plicht na het onderzoek.
1. Van het brood te eten. Het Avondmaal niet te veronachtzamen, of uit te stellen, of sidderend van de tafel weg te gaan; maar er met eerbied deel aan te nemen.
2. Te drinken van de beker. Dit is in het bijzonder bevolen. Vandaar dat wij niet naar de Roomse mis kunnen gaan, waar geen beker is.
3. Zo te eten en te drinken, dat wij het lichaam van de Heere onderscheiden en Jezus afgebeeld zien in deze verordening.
4. De Heere voor zo groot een voorrecht te danken. Tweemaal heeft onze Heere bij het Avondmaal gedankt en bij het einde ervan heeft Hij gezongen. Het is geen begrafenis, maar een feest.
Gij die achteloos en onnadenkend tot deze tafel zijt genaderd, hebt berouw van uw goddeloos indringen en blijf weg totdat gij op de rechte wijze kunt komen.
Gij, die nog nooit tot het Avondmaal zijt gekomen, herinnert u, dat gij, zo gij niet geschikt zijt om aan de tafel van de Heere aan te zitten hier beneden, ook niet geschikt zijt voor de hemel hier Boven.
Gij allen, denk aan Jezus en uzelf beproefd hebbende ter uwer verootmoediging, zo aanschouwt Hem ter uwer vertroosting.