DE ZEKERHEID VAN GODS BELOFTEN.
- Gij zult dan weten, dat de HEERE uw God die God is, die getrouwe God, Dewelke het verbond en de weldadigheid houdt dien die Hem liefhebben en Zijn geboden houden, tot in duizend geslachten (Deut. 7:9).
- O HEERE, Uw woord bestaat in der eeuwigheid in de hemelen. Uw getrouwheid is van geslacht tot geslacht; Uws woords is waarheid (Ps. 119:89, Ps. 119:90a).
- God is geen man, dat Hij liegen zou, noch eens mensen kind, dat het Hem berouwen zou; zou Hij het zeggen en niet doen, of spreken en niet bestendig maken? (Num. 23:19)
- Opdat wij door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk die de toevlucht genomen hebben om de voorgestelde hoop vast te houden (Hebr. 6:18).
- De rede des HEEREN is doorlouterd (Ps. 18:31 midden).
- Want Die het beloofd heeft, is getrouw (Hebr. 10:23b).
- Uw raadslagen van verre zijn waarheid en vastigheid (Jes. 25:1b).
- Ik zal Mijn verbond niet ontheiligen, en hetgeen dat uit Mijn lippen gegaan is, zal Ik niet veranderen (Ps. 89:35).
- Ik heb het gesproken, Ik zal het ook doen komen; Ik heb het geformeerd, Ik zal het ook doen (Jes. 46:11b).
- Hij gedenkt Zijn verbond tot in der eeuwigheid; het woord dat Hij ingesteld heeft tot in duizend geslachten (Ps. 105:8).
- En gij weet in uw ganse hart en in uw ganse ziel, dat er niet één enig woord gevallen is van al die goede woorden welke de HEERE uw God over u gesproken heeft; zij zijn u alle overkomen; er is van dezelve niet één enig woord gevallen (Joz. 23:14b). Zie ook Kon. 8:56.
- Want bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE, uw Ontfermer (Jes. 54:10).
- Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw; Hij kan Zichzelven niet verloochenen (2 Tim. 2:13).
- De Heere vertraagt de belofte niet (gelijk enigen dat traagheid achten) (2 Petr. 3:9a).
- En ten volle verzekerd zijnde dat hetgeen beloofd was, Hij ook machtig was te doen (Rom. 4:21).
- Want zovele beloften Gods als er zijn, die zijn in Hem ja, en zijn in Hem amen, Gode tot heerlijkheid door ons (2 Cor. 1:20).
- In de hope des eeuwigen levens, welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft vóór de tijden der eeuwen (Tit. 1:2a).
- Die de Overwinning Israëls is, niet en het berouwt Hem niet; want Hij is geen mens, dat Hem iets berouwen zou (1 Sam.15:29b).
- Hij zal u niet verlaten, noch u verderven; en Hij zal het verbond uwer vaderen, dat Hij hun gezworen heeft, niet vergeten (Deut. 4:31b).
- En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen die U zoeken (Ps. 9:11).
- Door welke ons de grootste en dierbare beloften geschonken zijn (2 Petr. 1:4a).
BELOFTEN VAN TIJDELIJKE ZEGENINGEN.
- Want God de HEERE is een Zon en Schild; de HEERE zal genade en ere geven; Hij zal het goede niet onthouden dengenen die in oprechtheid wandelen (Ps. 84:12).
- De snoeren zijn mij in lieflijke plaatsen gevallen; ja, een schone erfenis is mij geworden (Ps. 16:6).
- Hoewel een zondaar honderdmaal kwaad doet en God hem de dagen verlengt, zo weet ik toch dat het dien zal welgaan die God vrezen, die voor Zijn aangezicht vrezen (Pred. 8:12).
- Zegt den rechtvaardige, dat het hem welgaan zal; dat zij de vrucht hunner werken zullen eten (Jes. 3:10).
- Immers is er vrucht voor den rechtvaardige (Ps. 58:12).
- Want Gij, HEERE, zult den rechtvaardige zegenen; Gij zult hem met goedgunstigheid kronen als met een rondas (Ps. 5:13).
- Het heil is des HEEREN; Uw zegen is over Uw volk. Selah. (Ps. 3:9).
- Die rechtvaardigheid en weldadigheid najaagt, zal het leven, rechtvaardigheid en eer vinden (Spr. 21:21).
- Zegeningen zijn op het hoofd des rechtvaardigen. De begeerte der rechtvaardigen zal God geven. De hoop der rechtvaardigen is blijdschap (Spr. 10:6, 24b, 28a).
- Voor dengene die gerechtigheid zaait, is trouw loon. De oprechten van weg zijn Zijn welgevallen. De rechtvaardigen zullen groenen als loof (Spr. 11:18b, Spr. 11:19b, Spr. 11:28b).
- Zijn verborgenheid is met de oprechten (Spr. 3:32).
- De goede zal een welgevallen trekken van den HEERE (Spr. 12:2a).
- Het licht der rechtvaardigen zal zich verblijden. Den rechtvaardigen zal men goed vergelden (Spr. 13:9a, Spr. 1321b).
- Immers zullen mij het goede en de weldadigheid volgen al de dagen mijns levens; en ik zal in het huis des HEEREN blijven in lengte van dagen (Ps. 23:6).
- Die ook Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar heeft Hem voor ons allen overgegeven, hoe zal Hij ons ook met Hem niet alle dingen schenken (Rom. 8:32)?
- Want alles is uwe. Hetzij Paulus, hetzij Apollos, hetzij Céfas, hetzij de wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn alle uwe (1 Cor. 3:21b, 1 Cor. 3:22).
- Maar de godzaligheid is tot alle dingen nut, hebbende de belofte des tegenwoordigen en des toekomenden levens (1 Tim. 4:8b).
- De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken. Gij richt de tafel toe voor mijn aangezicht, tegenover mijn tegenpartijders; Gij maakt mijn hoofd vet met olie, mijn beker is overvloeiende (Ps. 23:1b, Ps. 23:5).
- Want die Hem vrezen, hebben geen gebrek. Maar die den HEERE zoeken, hebben geen gebrek van enig goed (Ps. 34:10b, Ps. 34:11b).
- Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden (Matt. 6:33).
- Doch mijn God zal naar Zijn rijkdom vervullen al uw nooddruft, in heerlijkheid door Christus Jezus (Fil. 4:19).
- Doch de godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging. Die ons alle dingen rijkelijk verleent om te genieten (1 Tim. 6:6, 1 Tim 6:17b).
VOEDSEL
- Vertrouw op den HEERE en doe het goede; bewoon de aarde en voed u met getrouwheid (Ps. 37:3).
- Hij heeft dengenen die Hem vrezen, spijze gegeven; Hij gedenkt in der eeuwigheid aan Zijn verbond (Ps. 111:5).
- Ik zal haar kost rijkelijk zegenen, haar nooddruftigen zal Ik met brood verzadigen (Ps. 132:15).
- Hij verzadigt u met het vette der tarwe (Ps. 147:14b).
- De rechtvaardige eet tot de verzadiging zijner ziel (Spr. 13:25a).
- Aanziet de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien noch maaien, noch verzamelen in de schuren, en uw hemelse Vader voedt nochtans dezelve; gaat gij dezelve niet zeer veel te boven (Matt. 6:26)?
- En gij zult overvloediglijk en tot verzadiging eten (Joël 2:26a).
- Zie, Mijn knechten zullen eten, doch gijlieden zult hongeren; zie, Mijn knechten zullen drinken, doch gijlieden zult dorsten (Jesaja 65:13).
KLEDING
- Daarom zeg Ik u: Zijt niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en wat gij drinken zult, noch voor uw lichaam, waarmede gij u kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam dan de kleding? Indien nu God het gras des velds, dat heden is en morgen in den oven geworpen wordt, alzo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, gij kleingelovigen? Daarom, zijt niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden? Want al deze dingen zoeken de heidenen; want uw hemelse Vader weet dat gij al deze dingen behoeft (Matt. 6:25, Matt. 6:30-32).
LANG LEVEN
- In al den weg dien de HEERE uw God u gebiedt, zult gij gaan; opdat gij leeft en dat het u welga, en gij de dagen verlengt in het land dat gij erven zult (Deut. 5:33).
- Opdat gij den HEERE uw God vreest, om te houden al Zijn inzettingen en Zijn geboden die ik u gebied, gij en uw kind en kindskind, al de dagen uws levens, en opdat uw dagen verlengd worden (Deut. 6:2).
- Gij zult in ouderdom ten grave komen, gelijk de korenhoop te zijner tijd opgevoerd wordt (Job 5:26).
- Wie is de man die lust heeft ten leven, die dagen liefheeft om het goede te zien? Bewaar uw tong van het kwade, en uw lippen van bedrog te spreken. Wijk af van het kwade en doe het goede; zoek den vrede en jaag hem na (Ps. 34:13-15).
- Ik zal hem met langheid der dagen verzadigen, en Ik zal hem Mijn heil doen zien (Ps. 91:16).
- Want langheid van dagen, en jaren van leven, en vrede zullen zij u vermeerderen. Langheid der dagen is in haar rechterhand (Spr. 3:2,16a).
- Want door Mij zullen uw dagen vermenigvuldigen, en jaren des levens zullen u toegedaan worden (Spr. 9:11).
GEZONDHEID
- Die al uw ongerechtigheid vergeeft, Die al uw krankheden geneest; Die uw leven verlost van het verderf, Die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden; Die uw mond verzadigt met het goede, uw jeugd vernieuwt als eens arends (Ps. 103:3-5).
- Zijt niet wijs in uw ogen; vrees den HEERE en wijk van het kwade; het zal een medicijn voor uw navel zijn, en een bevochtiging voor uw beenderen (Spr. 3:7, Spr. 3:8).
- Want zij zijn het leven dengenen die ze vinden, en een medicijn voor hun gehele vlees (Spr. 4:22).
- De beminde des HEEREN, hij zal zeker bij Hem wonen; Hij zal hem den gansen dag overdekken (Deut. 33:12).
- De Naam des HEEREN is een sterke toren; de rechtvaardige zal daarheen lopen en in een hoog vertrek gesteld worden (Spr. 18:10).
- Ik stel den HEERE geduriglijk voor Mij; omdat Hij aan Mijn rechterhand is, zal Ik niet wankelen (Ps. 16:8).
- Hij zal voor geen kwaad gerucht vrezen; zijn hart is vast, betrouwende op den HEERE (Ps. 112:7).
- En wie is het die u kwaad doen zal, indien gij navolgers zijt van het goede (1 Petr. 3:13)?
- Gedenk toch, wie is de onschuldige die vergaan zij; en waar zijn de oprechten verdelgd (Job 4:7)?
- En gij zult vertrouwen, omdat er verwachting zijn zal (Job 11:18a).
- Want met de stenen des velds zal uw verbond zijn, en het gedierte des velds zal met u bevredigd zijn (Job 5:23).
- En Ik zal te dien dage een verbond voor hen maken met het wild gedierte des velds, en met het gevogelte des hemels, en het kruipend gedierte des aardbodems; en Ik zal den boog en het zwaard en den krijg van de aarde verbreken, en zal hen in zekerheid doen nederliggen (Hos. 2:17).
- En Ik zal een verbond des vredes met hen maken, en zal het boos gedierte uit het land doen ophouden; en zij zullen zeker wonen in de woestijn en slapen in de wouden. En zij zullen den heidenen niet meer ten roof zijn, en het wild gedierte der aarde zal hen niet meer vreten; maar zij zullen zeker wonen, en er zal niemand zijn die ze verschrikke (Ezech. 34:25, Ezech. 34:28).
- En ulieder vrees en ulieder verschrikking zij over al het gedierte der aarde en over al het gevogelte des hemels, in al wat zich op den aardbodem roert en in alle vissen der zee; zij zijn in uw hand overgegeven (Gen. 9:2).
- En gij zult graven, gerustelijk zult gij slapen. En gij zult nederliggen en niemand zal u verschrikken (Job 11:18b, Job 11:19a).
- Ik zal in vrede tezamen nederliggen en slapen; want Gij, o HEERE, alleen zult mij doen zeker wonen (Ps. 4:9).
- Het is alzo, dat Hij het Zijn beminde als in den slaap geeft (Ps. 127:2b).
- Zo gij nederligt, zult gij niet schrikken; maar gij zult nederliggen en uw slaap zal zoet wezen (Spr. 3:24).
- Hij zal de voeten Zijner gunstgenoten bewaren, maar de goddelozen zullen zwijgen in duisternis; want een man vermag niet door kracht (1 Sam. 2:9).
- De HEERE is mijn Licht en mijn Heil, voor wien zou ik vrezen? De HEERE is mijns levens Kracht, voor wien zou ik vervaard zijn (Ps. 27:1)?
- Hij bewaart al zijn beenderen; niet één van die wordt gebroken (Ps. 34:21).
- Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen. Ik zal tot den HEERE zeggen: Mijn Toevlucht en mijn Burcht; mijn God, op Welken ik vertrouw. Hij zal u dekken met Zijn vlerken, en onder Zijn vleugelen zult gij betrouwen; Zijn waarheid is een rondas en beukelaar. U zal geen kwaad wedervaren, en geen plaag zal uw tent naderen (Ps. 91:1, Ps. 91:2, Ps. 91:4, Ps. 91:10).
- Ik hef mijn ogen op naar de bergen, vanwaar mijn hulp komen zal. Mijn hulp is van den HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft. Hij zal uw voet niet laten wankelen; uw Bewaarder zal niet sluimeren. Zie, de Bewaarder Israëls zal niet sluimeren, noch slapen. De HEERE is uw Bewaarder, de HEERE is uw Schaduw aan uw rechterhand. De zon zal u des daags niet steken, noch de maan des nachts. De HEERE zal u bewaren van alle kwaad, uw ziel zal Hij bewaren. De HEERE zal uw uitgang en uw ingang bewaren, van nu aan tot in der eeuwigheid (Ps. 121:1-8).
- Onze hulp is in den Naam des HEEREN, Die hemel en aarde gemaakt heeft (Ps. 124:8).
- Rondom Jeruzalem zijn bergen; alzo is de HEERE rondom Zijn volk, van nu aan tot in der eeuwigheid (Ps. 125:2).
- Dan zult gij uw weg zeker wandelen, en gij zult uw voet niet stoten (Spr. 3:23).
- Maar die naar Mij hoort, zal zeker wonen, en hij zal gerust zijn van de vreze des kwaads (Spr. 1:33).
- En de HEERE zal over alle woning van den berg Sion en over haar vergaderingen scheppen een wolk des daags, en een rook, en den glans eens vlammenden vuurs des nachts; want over alles wat heerlijk is, zal een beschutting wezen. En daar zal een hut zijn tot een schaduw des daags tegen de hitte, en tot een toevlucht, en tot een verberging tegen den vloed en tegen den regen (Jes. 4:5, Jes. 4:6).
- Die zal in de hoogten wonen, de sterkten der steenrotsen zullen zijn hoog vertrek zijn (Jes. 33:16a).
- Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen; wanneer gij door het vuur zult gaan, zult gij niet verbranden, en de vlam zal u niet aansteken. Want Ik ben de HEERE uw God, de Heilige Israëls, uw Heiland (Jes. 43:2, Jes 43:3a).
- Ik, de HEERE, behoed dien, alle ogenblik zal Ik hem bevochtigen; opdat de vijand hem niet bezoeke, zal Ik hem bewaren nacht en dag (Jes.27:3).
- En Ik zal haar wezen, spreekt de HEERE, een vurige Muur rondom; en Ik zal tot Heerlijkheid wezen in het midden van haar (Zach. 2:5).
- Ook zal Ik vrede geven in het land, dat gij zult te slapen liggen en niemand zij die verschrikke; en Ik zal het boos gedierte uit het land doen ophouden en het zwaard zal door uw land niet doorgaan (Lev. 26:6).
- De HEERE zal Zijn volk sterkte geven; de HEERE zal Zijn volk zegenen met vrede (Ps. 29:11).
- Vrede zal over Israël zijn (Ps. 125:5b).
- Die Uw wet beminnen, hebben groten vrede, en zij hebben geen aanstoot (Ps. 119:165).
- Die uw landpalen in vrede stelt (Ps. 147:14a).
- HEERE, Gij zult ons vrede bestellen, want Gij hebt ons ook al onze zaken uitgericht (Jes. 26:12).
- En mijn volk zal in een woonplaats des vredes wonen, en in welverzekerde woningen en in stille geruste plaatsen (Jes. 32:18).
- Hij zal ons geleiden tot den dood toe (Ps. 48:15b).
- Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen (Ps. 73:24).
- Ken Hem in al uw wegen, en Hij zal uw paden recht maken (Spr. 3:6).
- De gerechtigheid des oprechten maakt zijn weg recht (Spr. 11:5a).
- Het hart des mensen overdenkt zijn weg, maar de HEERE stiert zijn gang (Spr. 16:9).
- En zijn God onderricht hem van de wijze, Hij leert hem (Jes. 28:26).
- En Ik zal de blinden leiden door den weg dien zij niet geweten hebben, Ik zal hen doen treden door de paden die zij niet geweten hebben; Ik zal de duisternis voor hun aangezicht ten licht maken en het kromme tot recht; deze dingen zal Ik hun doen en Ik zal hen niet verlaten (Jes. 42:16).
- En de HEERE zal u tot een hoofd maken en niet tot een staart, en gij zult alleenlijk boven zijn en niet onder zijn; wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN uws Gods, die ik u heden gebied te houden en te doen (Deut. 28:13).
- Zekerlijk, hij zal in der eeuwigheid niet wankelen; de rechtvaardige zal in eeuwige gedachtenis zijn. Zijn hoorn zal verhoogd worden in ere (Ps. 112:6, Ps. 112:9b).
- Want die Mij eren, zal Ik eren (1 Sam. 2:30).
- Het loon der nederigheid, met de vreze des HEEREN, is rijkdom en eer en leven (Spr. 22:4).
- In haar linkerhand rijkdom en eer (Spr. 3:16b).
- Verhef haar, en zij zal u verhogen; zij zal u vereren, als gij haar omhelzen zult (Spr. 4:8).
- De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn (Spr. 10:7a).
- Dewijl hij Mij zeer bemint, spreekt God, zo zal Ik hem uithelpen; Ik zal hem op een hoogte stellen, want hij kent Mijn Naam. Hij zal Mij aanroepen, en Ik zal hem verhoren; in de benauwdheid zal Ik bij hem zijn; Ik zal er hem uittrekken en zal hem verheerlijken (Ps. 91:14, Ps. 91:15).
- Zo iemand Mij dient, die volge Mij; en waar Ik ben, aldaar zal ook Mijn dienaar zijn. En zo iemand Mij dient, de Vader zal hem eren (Joh. 12:26).
- Zie, Ik geef u enigen uit de synagoge des satans, dergenen die zeggen dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar liegen; zie, Ik zal maken dat zij zullen komen en aanbidden voor uw voeten, en bekennen dat Ik u liefheb (Openb. 3:9).
- Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd en welks blad niet afvalt; en al wat hij doet, zal wel gelukken (Ps. 1:3).
- Wentel uw weg op den HEERE, en vertrouw op Hem, Hij zal het maken (Ps. 37:5).
- Want gij zult eten den arbeid uwer handen; welgelukzalig zult gij zijn, en het zal u welgaan (Ps. 128:2).
- Ik zal roepen tot God, den Allerhoogste, tot God, Die het aan mij voleinden zal (Ps. 57:3).
- En zij zullen huizen bouwen en bewonen, en zij zullen wijngaarden planten en derzelver vrucht eten. Zij zullen niet bouwen dat het een ander bewone; zij zullen niet planten dat het een ander ete; want de dagen Mijns volks zullen zijn als de dagen eens booms, en Mijn uitverkorenen zullen het werk hunner handen verslijten. Zij zullen niet tevergeefs arbeiden, noch baren ter verstoring; want zij zijn het zaad der gezegenden des HEEREN, en hun nakomelingen met hen (Jes. 65:21-23).
- Want dan zult gij uw aangezicht opheffen uit de gebreken, en zult vast wezen en niet vrezen. Want gij zult de moeite vergeten, en aan haar gedenken als aan de wateren die voorbijgegaan zijn. Ja, uw tijd zal klaarder dan de middag oprijzen; gij zult uitvliegen, als de morgenstond zult gij zijn (Job 11:15-17).
- Als gij een zaak besluit, zo zal zij u bestendig zijn; en op uw wegen zal het licht schijnen (Job 22:28).
- Zo zal Ik den regen uws lands geven te zijner tijd, vroegen regen en spaden regen, opdat gij uw koren en uw most en uw olie inzamelt. En Ik zal kruid geven op uw veld voor uw beesten; en gij zult eten en verzadigd worden (Deut. 11:14,15).
- De HEERE zal u opendoen Zijn goeden schat, den hemel, om aan uw land regen te geven te zijner tijd en om te zegenen al het werk uwer hand; en gij zult aan vele volken lenen, maar gij zult niet ontlenen (Deut. 28:12).
- En de HEERE uw God zal u doen overvloeien in al het werk uwer hand, in de vrucht uws buiks en in de vrucht uwer beesten en in de vrucht uws lands, ten goede; want de HEERE zal wederkeren om Zich over u te verblijden ten goede, gelijk als Hij Zich over uw vaderen verblijd heeft; en de HEERE zal u doen overvloeien aan goed, in de vrucht uws buiks en in de vrucht uwer beesten en in de vrucht uws lands; op het land dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft u te zullen geven (Deut. 30:9; 28:11).
- Dan zult gij het goud op het stof leggen, en het goud van Ofir bij den rotssteen der beken; ja, de Almachtige zal uw overvloedig Goud zijn, en uw krachtig Zilver zijn (Job 22:24, 25).
- En Hij zegent hen, zodat zij zeer vermenigvuldigen, en hun vee vermindert Hij niet (Ps. 107:38).
- In zijn huis zal have en rijkdom wezen; en zijn gerechtigheid bestaat in eeuwigheid (Ps. 112:3).
- In haar linkerhand rijkdom en eer (Spr. 3:16b).
- Rijkdom en eer is bij Mij; duurachtig goed en gerechtigheid. Mijn vrucht is beter dan uitgegraven goud en dan dicht goud, en Mijn inkomen dan uitgelezen zilver (Spr. 8:18, 19).
- In het huis des rechtvaardigen is een grote schat (Spr. 15:6a).
- Dan zal Hij uw zaad waarmede gij het land bezaaid hebt, regen geven, en brood van het inkomen des lands, en hetzelve zal vet en smoutig zijn; uw vee zal te dien dage in een wijde landouw weiden (Jes. 30:23).
- En Hij zal u liefhebben en zal u zegenen en u doen vermenigvuldigen; en Hij zal zegenen de vrucht uws buiks (Deut. 7:13a).
- En de HEERE uw God zal u doen overvloeien in al het werk uwer hand, in de vrucht uws buiks (Deut. 30:9a).
- Ook zult gij bevinden dat uw zaad menigvuldig wezen zal, en uw spruiten als het kruid der aarde (Job 5:25).
- Zie, de kinderen zijn een erfdeel des HEEREN; des buiks vrucht is een beloning. Gelijk de pijlen zijn in de hand eens helds, zodanig zijn de zonen der jeugd. Welgelukkig is de man die zijn pijlkoker met dezelve gevuld heeft; zij zullen niet beschaamd worden, als zij met de vijanden spreken zullen in de poort (Ps. 127:3-5).
- De HEERE zal den zegen over ulieden vermeerderen, over ulieden en over uw kinderen (Ps. 115:14).
- En gij zult den HEERE uw God dienen, zo zal Hij uw brood en uw water zegenen (Ex. 23:25a).
- En gij zult vrolijk zijn over al het goede dat de HEERE uw God u en uw huis gegeven heeft (Deut. 26:11a).
- Gezegend zult gij zijn in de stad, en gezegend zult gij zijn in het veld. Gezegend zal zijn de vrucht uws buiks, en de vrucht uws lands en de vrucht uwer beesten, de voortzetting uwer koeien en de kudden van uw kleinvee. Gezegend zal zijn uw korf en uw baktrog. Gezegend zult gij zijn in uw ingaan, gezegend zult gij zijn in uw uitgaan. De HEERE zal den zegen gebieden, dat hij met u zij in uw schuren, en in alles waaraan gij uw hand slaat; en Hij zal u zegenen in het land dat u de HEERE uw God geven zal (Deut. 28:3-6, Deut. 28:8).
- Het weinige dat de rechtvaardige heeft, is beter dan de overvloed veler goddelozen (Ps. 37:16).
- De zegen des HEEREN, die maakt rijk, en Hij voegt er geen smart bij (Spr. 10:22).
- Beter is weinig met de vreze des HEEREN dan een grote schat en onrust daarbij (Spr. 15:16).
- Want Hij geeft wijsheid en wetenschap en vreugde den mens die goed is voor Zijn aangezicht; maar den zondaar geeft Hij bezigheid om te verzamelen en te vergaderen, opdat Hij het geve dien die goed is voor Gods aangezicht (Pred. 2:26a).
- Ja ook, dat ieder mens ete en drinke, en het goede geniete van al zijn arbeid. Dit is een gave Gods (Pred. 3:13).
- Ook een iegelijk mens aan denwelken God rijkdom en goederen gegeven heeft, en Hij geeft hem de macht om daarvan te eten, en om zijn deel te nemen, en om zich te verheugen van zijn arbeid, datzelve is een gave Gods. Want hij zal niet veel gedenken aan de dagen zijns levens, dewijl hem God verhoort in de blijdschap zijns harten (Pred. 5:18, 19).
- En gij zult houden Zijn inzettingen en Zijn geboden, die ik u heden gebied, opdat het u en uw kinderen na u welga, en opdat gij de dagen verlengt in het land dat de HEERE uw God u geeft, voor altoos. Och, dat zij zulk een hart hadden om Mij te vrezen en al Mijn geboden te alle dagen te onderhouden, opdat het hun en hun kinderen welging in eeuwigheid (Deut. 4:40, Deut. 5:29).
- De goede zal zijn kindskinderen doen erven, maar het vermogen des zondaars is voor den rechtvaardige weggelegd (Spr. 13:22).
- In de vreze des HEEREN is een sterk vertrouwen, en Hij zal Zijn kinderen een Toevlucht wezen (Spr. 14:26).
- Het zaad der rechtvaardigen zal ontkomen (Spr. 11:21b).
- De rechtvaardige wandelt steeds in zijn oprechtheid; welgelukzalig zijn zijn kinderen na hem (Spr. 20:7).
- De kinderen Uwer knechten zullen wonen, en hun zaad zal voor Uw aangezicht bevestigd worden (Ps. 102:29).
- Zijn zaad zal geweldig zijn op aarde; het geslacht der oprechten zal gezegend worden (Ps. 112:2).
- Zijn zaad zal de aarde beërven (Ps. 25:13b).
- Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad, zoekende brood. Den gansen dag ontfermt hij zich en leent, en zijn zaad is tot zegening (Ps. 37:25-26).
- Want Hij maakt de grendelen uwer poorten sterk; Hij zegent uw kinderen binnen in u (Ps. 147:13).
- En Ik zal hun enerlei hart en enerlei weg geven, om Mij te vrezen al de dagen, hun ten goede, mitsgaders hun kinderen na hen (Jer. 32:39).
- En gij zult bevinden dat uw tent in vrede is; en gij zult uw woning verzorgen, en zult niet feilen (Job 5:24).
- Zo gij zuiver en recht zijt, gewisselijk zal Hij nu opwaken om uwentwil, en Hij zal de woning uwer gerechtigheid volmaken. Uw beginsel zal wel gering zijn, maar uw laatste zal zeer vermeerderd worden (Job 8:6, 7).
- Uw huisvrouw zal wezen als een vruchtbare wijnstok aan de zijden van uw huis, uw kinderen als olijfplanten rondom uw tafel. Zie, alzo zal zekerlijk die man gezegend worden die den HEERE vreest. De HEERE zal u zegenen uit Sion, en gij zult het goede van Jeruzalem aanschouwen, al de dagen uws levens; en gij zult uw kindskinderen zien. Vrede over Israël (Ps. 128:3-6).
- Maar de woning der rechtvaardigen zal Hij zegenen (Spr. 3:33b).
- Maar het huis der rechtvaardigen zal bestaan (Spr. 12:7b).
- Maar de tent der oprechten zal bloeien (Spr. 14:11b).
BELOFTEN MET BETREKKING TOT DE MOEILIJKHEDEN VAN HET LEVEN.
- Hierom zal U een ieder heilige aanbidden in vindenstijd; ja, in een overloop van grote wateren zullen zij hem niet aanraken. Gij zijt mij een Verberging, Gij behoedt mij voor benauwdheid; Gij omringt mij met vrolijke gezangen van bevrijding (Ps. 32:6-7).
- In zes benauwdheden zal Hij u verlossen, en in de zevende zal u het kwaad niet aanroeren (Job 5:19).
- De HEERE behoedt de gelovigen (Ps. 31:24).
- U zal geen kwaad wedervaren, en geen plaag zal uw tent naderen (Ps. 91:10).
- Den rechtvaardige zal geen leed wedervaren (Spr. 12:21a).
- De weg des luiaards is als een doornheg, maar het pad der oprechten is welgebaand (Spr. 15:19).
- God zal den oprechte niet verwerpen; Hij vat ook de boosdoeners niet bij de hand; totdat Hij uw mond met gelach vervulle, en uw lippen met gejuich (Job 8:20, 21).
- Want gij zult de moeite vergeten, en aan haar gedenken als aan de wateren die voorbijgegaan zijn (Job 11:16).
- Alzo zou Hij ook u afgekeerd hebben van den mond des angstes tot de ruimte, onder dewelke geen benauwing zou geweest zijn; en het gerecht uwer tafel zou vol vettigheid geweest zijn (Job 36:16).
- Want een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid; des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich (Ps. 30:6).
- Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige Verlossing mijns aangezichts, en mijn God (Ps. 42:12).
- Al laagt gijlieden tussen twee rijen van stenen, zo zult gij toch worden als vleugelen ener duive, overdekt met zilver, en welker vederen zijn met uitgegraven géluwen goud (Ps. 68:14).
- Gij, Die mij vele benauwdheden en kwaden hebt doen zien, zult mij weder levend maken, en zult mij weder ophalen uit de afgronden der aarde (Ps. 71:20).
- Want Gij verlost het bedrukte volk, maar de hoge ogen vernedert Gij. Want Gij doet mijn lamp lichten; de HEERE mijn God doet mijn duisternis opklaren (Ps. 18:28-29).
- De HEERE opent de ogen der blinden; de HEERE richt de gebogenen op (Ps. 146:8a).
- Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid die zij hadden, verloste Hij hen uit hun angsten (Ps. 107:19).
- Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien. Die het zaad draagt dat men zaaien zal, gaat al gaande en wenende; maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijn schoven (Ps. 126:5, 6).
- De rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd, en de goddeloze komt in zijn plaats (Spr. 11:8).
- In de overtreding der lippen is de strik des bozen, maar de rechtvaardige zal uit de benauwdheid uitkomen (Spr. 12:13).
- Want de rechtvaardige zal zevenmaal vallen en opstaan (Spr. 24:16a).
- Want Ik weet de gedachten die Ik over u denk, spreekt de HEERE, gedachten des vredes en niet des kwaads, dat Ik u geve het einde en de verwachting (Jer. 29:11).
- En hun ziel zal zijn als een gewaterde hof, en zij zullen voortaan niet meer treurig zijn. Ik zal hunlieder rouw in vrolijkheid veranderen, en zal hen troosten en zal hen verblijden na hun droefenis (Jer. 31:12b, Jer. 31:13b).
- KOMT en laat ons wederkeren tot den HEERE, want Hij heeft verscheurd en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen en Hij zal ons verbinden (Hos. 6:1).
- En de HEERE zal een hoog Vertrek zijn voor den verdrukte; een hoog Vertrek in tijden van benauwdheid (Ps. 9:10).
- Want Hij heeft niet veracht, noch verfoeid de verdrukking des verdrukten, noch Zijn aangezicht voor hem verborgen; maar Hij heeft gehoord als die tot Hem riep (Ps. 22:25).
- Want mijn vader en mijn moeder hebben mij verlaten, maar de HEERE zal mij aannemen. Wacht op den HEERE, zijt sterk, en Hij zal uw hart versterken; ja, wacht op den HEERE (Ps. 27:10, Ps. 27:14).
- Als hij valt, zo wordt hij niet weggeworpen, want de HEERE ondersteunt zijn hand. Doch het heil der rechtvaardigen is van den HEERE, hun Sterkte ten tijde van benauwdheid (Ps. 37:24, Ps. 37:39).
- De HEERE is mijn Steenrots en mijn Burcht en mijn Uithelper, mijn God, mijn Rots, op Welken ik betrouw; mijn Schild en Hoorn mijns heils, mijn hoog Vertrek (Ps. 18:3).
- God is ons een Toevlucht en Sterkte; Hij is krachtiglijk bevonden een Hulp in benauwdheden. Daarom zullen wij niet vrezen, al veranderde de aarde haar plaats, en al werden de bergen verzet in het hart van de zeeën. Laat haar wateren bruisen, laat ze beroerd worden; laat de bergen daveren door derzelver verheffing. Sela (Ps. 46:2-4).
- Werp uw zorg op den HEERE, en Hij zal u onderhouden; Hij zal in eeuwigheid niet toelaten dat de rechtvaardige wankele (Ps. 55:23).
- Ik zal mij verheugen en verblijden in Uw goedertierenheid, omdat Gij mijn ellende hebt aangezien, en mijn ziel in benauwdheden gekend (Ps. 31:8).
- En de HEERE zeide: Ik heb zeer wel gezien de verdrukking Mijns volks, hetwelk in Egypte is, en heb hun geschrei gehoord vanwege hun drijvers; want Ik heb hun smarten bekend (Ex. 3:7).
- Welgelukzalig is hij die zich verstandiglijk gedraagt jegens een ellendige; de HEERE zal hem bevrijden ten dage des kwaads (Ps. 41:2).
- Gij hebt bevel gegeven om mij te verlossen, want Gij zijt mijn Steenrots en mijn Burcht (Ps. 71:3b).
- Den oprechten gaat het licht op in de duisternis (Ps.112:4a).
- Die aan ons gedacht heeft in onze nederheid; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid (Ps. 136:23).
- Als ik wandel in het midden der benauwdheid, maakt Gij mij levend; Uw hand strekt Gij uit tegen den toorn mijner vijanden, en Uw rechterhand behoudt mij (Ps. 138:7).
- Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten (Ps. 73:26a).
- De HEERE ondersteunt allen die vallen, en Hij richt op alle gebogenen (Ps. 145:14).
- Want Gij zijt den arme een Sterkte geweest, een Sterkte den nooddruftige, als hem bange was; een Toevlucht voor den vloed, een Schaduw voor de hitte; want het blazen der tirannen is als een vloed tegen een wand (Jes. 25:4).
- Met mate hebt Gij met hem getwist, wanneer Gij hem wegstiet; als Hij hem wegnam door Zijn harden wind, in den dag des oostenwinds (Jes. 27:8).
- Gewisselijk, Hij legt den mens niet te veel op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen treden (Job 34:23).
- Wie is er onder ulieden, die den HEERE vreest, die naar de stem Zijns Knechts hoort? Als hij in de duisternissen wandelt en geen licht heeft, dat hij betrouwe op den Naam des HEEREN en steune op zijn God (Jes. 50:10).
- Want de Heere zal niet verstoten in eeuwigheid; maar als Hij bedroefd heeft, zo zal Hij Zich ontfermen naar de grootheid Zijner goedertierenheden. Want Hij plaagt en bedroeft des mensen kinderen niet van harte (Klaagl. 3:31-33).
- O HEERE, Gij zijt mijn Sterkte en mijn Sterkheid, en mijn Toevlucht ten dage der benauwdheid (Jer. 16:19a).
- Want Ik ben met u, spreekt de HEERE, om u te verlossen; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen waarheen Ik u verstrooid heb, maar met u zal Ik geen voleinding maken; maar Ik zal u kastijden met mate en u niet gans onschuldig houden (Jer. 30:11).
- Verblijd u niet over mij, o mijn vijandin; wanneer ik gevallen ben, zal ik weder opstaan; wanneer ik in duisternis zal gezeten zijn, zal mij de HEERE een Licht zijn. Ik zal des HEEREN gramschap dragen, want ik heb tegen Hem gezondigd; totdat Hij mijn twist twiste en mijn recht uitvoere; Hij zal mij uitbrengen aan het licht; ik zal mijn lust zien aan Zijn gerechtigheid (Mi. 7:8-9).
- De HEERE is goed, Hij is ter sterkte in den dag der benauwdheid, en Hij kent hen die op Hem betrouwen (Nah. 1:7).
- Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven (Matt. 11:28).
- Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen (Joh. 16:33).
- Want gelijk het lijden van Christus overvloedig is in ons, alzo is ook door Christus onze vertroosting overvloedig (2 Cor. 1:5).
- Die in alles verdrukt worden, doch niet benauwd; twijfelmoedig, doch niet mismoedig; vervolgd, doch niet daarin verlaten; nedergeworpen, doch niet verdorven (2 Cor. 4:8-9).
- En gij zult den HEERE uw God dienen, zo zal Hij uw brood en uw water zegenen; en Ik zal de krankheden uit het midden van u weren (Ex. 23:25).
- Is het dat gij met ernst naar de stem des HEEREN uws Gods horen zult, en doen wat recht is in Zijn ogen, en uw oren neigt tot Zijn geboden en houdt al Zijn inzettingen, zo zal Ik geen van de krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb; want Ik ben de HEERE, uw Heelmeester (Ex. 15:26).
- Zo zal Hij hem genadig zijn en zeggen: Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale, Ik heb verzoening gevonden. Zijn vlees zal frisser worden dan het was in de jeugd; hij zal tot de dagen zijner jonkheid wederkeren. Hij zal tot God ernstiglijk bidden, Die in hem een welbehagen nemen zal, en zijn aangezicht met gejuich aanzien; want Hij zal den mens zijn gerechtigheid wedergeven. Maar God heeft mijn ziel verlost, dat zij niet voere in het verderf, zodat mijn leven het licht aanziet (Job 33:24-26, Job. 33:28).
- Want Hij zal u redden van den strik des vogelvangers, van de zeer verderfelijke pestilentie. Gij zult niet vrezen voor den schrik des nachts, voor den pijl die des daags vliegt, voor de pestilentie die in de donkerheid wandelt, voor het verderf dat op den middag verwoest (Ps. 91:3, Ps. 91:5-6).
- Die al uw ongerechtigheid vergeeft, Die al uw krankheden geneest (Ps. 103:3).
- En de HEERE zal alle krankheid van u afweren, en Hij zal u geen van de kwade ziekten der Egyptenaars, die gij kent, opleggen, maar zal ze leggen op allen die u haten (Deut. 7:15).
- Zie, Ik zal haar de gezondheid en de genezing doen rijzen en zal henlieden genezen, en zal hun openbaren overvloed van vrede en waarheid (Jer. 33:6).
- De HEERE zal hem ondersteunen op het ziekbed; in zijn krankheid verandert Gij zijn ganse leger (Ps. 41:4).
- De HEERE bewaart de eenvoudigen; ik was uitgeteerd, doch Hij heeft mij verlost (Ps. 116:6).
- Doch zij zal zalig worden in kinderen te baren, zo zij blijft in het geloof, en liefde, en heiligmaking, met matigheid (1 Tim. 2:15).
- Hij zal zegenen de vrucht uws buiks (Deut. 7:13m).
- Van uws vaders God, Die u zal helpen, en van den Almachtige, Die u zal zegenen met zegeningen des hemels van boven, met zegeningen des afgronds, die daaronder ligt, met zegeningen der borsten en der baarmoeder (Gen. 49:25).
- Verwerp mij niet in den tijd des ouderdoms; verlaat mij niet, terwijl mijn kracht vergaat (Ps. 71:9).
- En tot den ouderdom toe zal Ik Dezelfde zijn, ja, tot de grijsheid toe zal Ik ulieden dragen; Ik heb het gedaan, en Ik zal u opnemen en Ik zal dragen en redden (Jes. 46:4).
- De grijsheid is een sierlijke kroon; zij wordt op den weg der gerechtigheid gevonden (Spr. 16:31).
- In den honger zal Hij u verlossen van den dood. Tegen de verwoesting en tegen den honger zult gij lachen (Job 5:20a, Job. 5:22a).
- Zie, des HEEREN oog is over degenen die Hem vrezen, op degenen die op Zijn goedertierenheid hopen; om hun ziel van den dood te redden, en om hen bij het leven te houden in den honger (Ps. 33:18, 19).
- Zij zullen niet beschaamd worden in den kwaden tijd, en in de dagen des hongers zullen zij verzadigd worden (Ps. 37:19).
- Die den hongerigen brood geeft (Ps. 146:7m).
- De ellendigen en nooddruftigen zoeken water, maar er is geen, hun tong versmacht van dorst; Ik, de HEERE, zal hen verhoren, Ik, de God Israëls, zal hen niet verlaten (Jes. 41:17).
- Ik zal roepen tot het koren en zal dat vermenigvuldigen, en Ik zal geen honger op u leggen. En Ik zal de vrucht van het geboomte en de inkomst des velds vermenigvuldigen, opdat gij de smaadheid des hongers niet meer ontvangt onder de heidenen (Ezech. 36:29b, Ezech. 36:30).
- BEGEERT van den HEERE regen ten tijde des spaden regens; de HEERE maakt de weerlichten; en Hij zal hun regen genoeg geven voor ieder kruid op het veld (Zach. 10:1).
- Want Hij heeft de dorstige ziel verzadigd, en de hongerige ziel met goed vervuld (Ps. 107:9).
- Alhoewel de vijgenboom niet bloeien zal en geen vrucht aan den wijnstok zijn zal, dat het werk des olijfbooms liegen zal en de velden geen spijze voortbrengen; dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er geen rund in de stallingen wezen zal. Zo zal ik nochtans in den HEERE van vreugde opspringen; ik zal mij verheugen in den God mijns heils (Hab. 3:17-18).
- De mens zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord dat door den mond Gods uitgaat (Matt. 4:4b).
- Want het is de HEERE uw God, Die met u gaat, om voor u te strijden tegen uw vijanden, om u te verlossen. Want de HEERE uw God wandelt in het midden van uw leger, om u te verlossen en om uw vijanden voor uw aangezicht te geven; daarom zal uw leger heilig zijn, opdat Hij niets schandelijks onder u zie en achterwaarts van u afkere (Deut. 20:4, Deut. 23:14).
- In den oorlog van het geweld des zwaards (Job 5:20b).
- In God zullen wij kloeke daden doen, en Hij zal onze wederpartijders vertreden (Ps. 60:14).
- Daarom, zie, God is met ons aan de spitse (2 Kron. 13:12a).
- Vrees niet voor haastigen schrik, noch voor de verwoesting der goddelozen als zij komt. Want de HEERE zal met uw hoop wezen, en Hij zal uw voet bewaren van gevangen te worden (Spr. 3:25-26).
- Zie, zij zullen beschaamd en te schande worden, allen die tegen u ontstoken zijn; zij zullen worden als niets, en de lieden die met u twisten, zullen vergaan. Gij zult hen zoeken, maar zult hen niet vinden; de lieden die met u kijven, zullen worden als niets, en de lieden die met u oorlogen, als een nietig ding (Jes. 41:11-12).
- Maar Ik zal u te dien dage redden, spreekt de HEERE; en gij zult niet overgegeven worden in de hand der mannen voor welker aangezicht gij vreest. Want Ik zal u zekerlijk bevrijden en gij zult door het zwaard niet vallen; maar gij zult uw ziel tot een buit hebben, omdat gij op Mij vertrouwd hebt, spreekt de HEERE (Jer. 39:17-18).
- Vrees niet; want die bij ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn (2 Kon. 6:16).
- HEERE, het is niets bij U te helpen hetzij den machtige, hetzij den krachteloze (2 Kron. 14:11m).
- Maar den HEERE uw God zult gij vrezen, en Hij zal u redden uit de hand van al uw vijanden (2 Kon. 17:39).
- Maak Uw weldadigheden wonderbaar, Gij, Die verlost degenen die op U betrouwen, van degenen die tegen Uw rechterhand opstaan (Ps. 17:7).
- Want Hij versteekt mij in Zijn hut ten dage des kwaads, Hij verbergt mij in het verborgene Zijner tent; Hij verhoogt mij op een rotssteen. Ook nu zal mijn hoofd verhoogd worden boven mijn vijanden, die rondom mij zijn, en ik zal in Zijn tent offeranden des geklanks offeren; ik zal zingen, ja, psalmzingen den HEERE (Ps. 27:5-6).
- De goddeloze loert op den rechtvaardige, en zoekt hem te doden. Maar de HEERE laat hem niet in zijn hand, en Hij verdoemt hem niet als hij geoordeeld wordt. En de HEERE zal hen helpen en zal hen bevrijden; Hij zal hen bevrijden van de goddelozen en zal hen behouden, want zij betrouwen op Hem (Ps. 37:32-33, Ps. 37:40).
- Hij bewaart de zielen Zijner gunstgenoten, Hij redt hen uit der goddelozen hand (Ps. 97:10b).
- Zijn hart welondersteund zijnde, zal niet vrezen; totdat hij op zijn wederpartijen zie (Ps. 112:8).
- De HEERE is bij mij onder degenen die mij helpen; daarom zal ik mijn lust zien aan degenen die mij haten (Ps. 118:7).
- Want de scepter der goddeloosheid zal niet rusten op het lot der rechtvaardigen, opdat de rechtvaardigen hun handen niet uitstrekken tot onrecht (Ps. 125:3).
- Uw haters zullen met schaamte bekleed worden, en de tent der goddelozen zal niet meer zijn (Job 8:22).
- Als iemands wegen den HEERE behagen, zo zal Hij ook zijn vijanden met hem bevredigen (Spr. 16:7).
- Gelijk de hitte in een dorre plaats, zult Gij de onstuimigheid der vreemdelingen nederdrukken; gelijk de hitte door de schaduw ener dikke wolk, zal het gezang der tirannen vernederd worden (Jes. 25:5).
- Zie, zij zullen zich zekerlijk vergaderen, doch niet uit Mij; wie zich tegen u vergaderen zal, die zal om uwentwil vallen. En alle tong die in het gericht tegen u opstaat, zult gij verdoemen; dit is de erve der knechten des HEEREN, en hun gerechtigheid is uit Mij, spreekt de HEERE (Jes. 54:15, 17b).
- De HEERE zal geven uw vijanden die tegen u opstaan, geslagen voor uw aangezicht; door één weg zullen zij tot u uittrekken, maar door zeven wegen zullen zij voor uw aangezicht vlieden (Deut. 28:7).
- Zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij lankmoedig is over hen? Ik zeg u, dat Hij hun haastelijk recht doen zal (Luc. 18:7, 8a).
- Want Ik ben met u, en niemand zal de hand aan u leggen om u kwaad te doen (Hand. 18:10a).
- Zodat wij vrijmoediglijk durven zeggen: De Heere is mij een Helper, en ik zal niet vrezen wat mij een mens zal doen. De HEERE is bij mij, ik zal niet vrezen; wat zal mij een mens doen (Hebr. 13:6, Ps. 118:6)?
- Namelijk een verlossing van onze vijanden en van de hand van al degenen die ons haten; dat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vrees, In heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens (Luc. 1:71, Luc 1:74-75).
- Indien gij enigszins uws naasten kleed te pand neemt, zo zult gij het hem wedergeven, eer de zon ondergaat; Want dat alleen is zijn deksel, het is zijn kleed over zijn huid; waarin zou hij liggen? Het zal dan geschieden wanneer hij tot Mij roept, dat Ik het zal horen; want Ik ben genadig (Ex. 22:26-27).
- Om de verwoesting der ellendigen, om het kermen der nooddruftigen, zal Ik nu opstaan, zegt de HEERE; Ik zal in behoudenis zetten dien hij aanblaast (Ps. 12:6).
- Al mijn beenderen zullen zeggen: HEERE, wie is U gelijk! Gij, Die den ellendige redt van dien die sterker is dan hij, en den ellendige en nooddruftige van zijn berover (Ps. 35:10).
- Hij zal de ellendigen des volks richten, Hij zal de kinderen des nooddruftigen verlossen, en den verdrukker verbrijzelen. Hij zal hun zielen van list en geweld bevrijden, en hun bloed zal dierbaar zijn in Zijn ogen (Ps. 72:4, Ps. 72:14).
- Want Hij zal den nooddruftige ter rechterhand staan, om hem te verlossen van degenen die zijn ziel veroordelen (Ps. 109:31).
- Die den verdrukten recht doet (Ps. 146:7a).
- Indien gij de onderdrukking des armen en de beroving des gerichts en der gerechtigheid ziet in een landschap, verwonder u niet over zulk een voornemen; want Die hoger is dan de hoge, neemt er acht op; en daar zijn hogen boven henlieden (Pred. 5:7).
- Gij zult door gerechtigheid bevestigd worden; wees verre van verdrukking, want gij zult niet vrezen; en verre van verschrikking, want zij zal tot u niet naken (Jes. 54:14).
LASTER
- Tegen den gesel der tong zult gij verborgen wezen, en gij zult niet vrezen voor de verwoesting, als zij komt (Job 5:21).
- Want dan zult gij uw aangezicht opheffen uit de gebreken (Job 11:15a).
- En zal uw gerechtigheid doen voortkomen als het licht, en uw recht als den middag (Ps. 37:6).
- Gij verbergt hen in het verborgene Uws aangezichts voor de hoogmoedigheden des mans; Gij versteekt hen in een hut voor den twist der tongen (Ps. 31:21).
- Hij zal van den hemel zenden en mij verlossen, te schande makende dengene die mij zoekt op te slokken. Sela. God zal Zijn goedertierenheid en Zijn waarheid zenden (Ps. 57:4).
SMAAD
- Hoort naar Mij, gijlieden die de gerechtigheid kent, gij volk in welks hart Mijn wet is; vreest niet de smaadheid van den mens, en voor hun smaadredenen ontzet u niet. Want de mot zal hen opeten als een kleed, en het schietwormpje zal hen opeten als wol; maar Mijn gerechtigheid zal in eeuwigheid zijn, en Mijn heil van geslacht tot geslachten (Jes. 51:7-8).
- Zalig zijt gij als u de mensen smaden en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil. Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen (Matt. 5:11-12a).
- Achtende de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom te zijn dan de schatten in Egypte; want hij zag op de vergelding des loons (Hebr. 11:26).
- Indien gij gesmaad wordt om den Naam van Christus, zo zijt gij zalig; want de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods rust op u. Wat hen aangaat, Hij wordt wel gelasterd, maar wat u aangaat, Hij wordt verheerlijkt (1 Petr. 4:14).
- Want er is geen toverij tegen Jakob, noch waarzeggerij tegen Israël. Te dezen tijde zal van Jakob gezegd worden en van Israël, wat God gewrocht heeft (Num. 23:23).
- Hij heeft den vreemdeling lief, dat Hij hem brood en kleding geve (Deut. 10:18b).
- De HEERE bewaart de vreemdelingen (Ps. 146:9a).
- Zo zegt de Heere HEERE: Hoewel Ik hen ver onder de heidenen weggedaan heb, en hoewel Ik hen in de landen verstrooid heb, nochtans zal Ik hun een weinig tijds tot een Heiligdom zijn in de landen waarin zij gekomen zijn (Ezech. 11:16).
- Want de nooddruftige zal niet voor altoos vergeten worden, noch de verwachting der ellendigen in eeuwigheid verloren zijn (Ps. 9:19).
- Gij bereiddet ze door Uw goedheid voor den ellendige, o God (Ps. 68:11b).
- Want de HEERE hoort de nooddruftigen (Ps. 69:34a).
- Nooddruftigen zal Ik met brood verzadigen (Ps. 132:15b).
- En de eerstgeborenen der armen zullen weiden en de nooddruftigen zullen zeker nederliggen (Jes.14:30a).
- Zo zal hij Uw volk richten met gerechtigheid, en Uw ellendigen met recht. Want Hij zal den nooddruftige redden, die daar roept; mitsgaders den ellendige, en die geen helper heeft. Hij zal den arme en nooddruftige verschonen, en de zielen der nooddruftigen verlossen (Ps. 72:2, 12, 13).
- Zich gewend zal hebben tot het gebed desgenen die gans ontbloot is, en niet versmaad hebben hunlieder gebed (Ps. 102:18).
- Maar Hij brengt den nooddruftige uit de verdrukking in een hoog vertrek, en maakt de huisgezinnen als kudden (Ps. 107:41).
- Die den geringe uit het stof opricht, en den nooddruftige uit den drek verhoogt (Ps. 113:7).
- Zingt den HEERE, prijst den HEERE; want Hij heeft de ziel des nooddruftigen uit de hand der boosdoeners verlost (Jer. 20:13).
- Maar Hij verlost den behoeftige van het zwaard, van hun mond, en van de hand des sterken. Zo is voor den arme verwachting, en de boosheid stopt haar mond toe (Job 5:15, 16).
- Hij zal den ellendige in zijn ellende vrijmaken, en in de onderdrukking zal Hij het voor hunlieder oor openbaren (Job 36:15).
- Maar de broeder die nederig is, roeme in zijn hoogheid (Jac. 1:9).
- Hoort, mijn geliefde broeders, heeft God niet uitverkoren de armen dezer wereld, omrijk te zijn in het geloof, en erfgenamen des Koninkrijks, hetwelk Hij belooft dengenen die Hem liefhebben (Jac. 2:5)?
- Maar Abraham zeide: Kind, gedenk dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lázarus desgelijks het kwade; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt smarten (Luc. 16:25).
- Gij zult geen weduwe noch wees beledigen. Indien gij hen enigszins beledigt, en indien zij enigszins tot Mij roepen, Ik zal hun geroep zekerlijk verhoren; en Mijn toorn zal ontsteken en Ik zal ulieden met het zwaard doden; en uw vrouwen zullen weduwen en uw kinderen wezen worden (Ex. 22:22-24).
- Die het recht van den wees en van de weduwe doet (Deut. 10:18a).
- Op U verlaat zich de arme, Gij zijt geweest een Helper van den wees. Om den wees en verdrukte recht te doen, opdat een mens van de aarde niet meer voortvare geweld te bedrijven (Ps. 10:14b, Ps. 10:18).
- Hij is een Vader der wezen en een Rechter der weduwen; God, in de woonstede Zijner heiligheid (Ps. 68:6).
- Hij houdt den wees en de weduwe staande (Ps. 146:9).
- Het huis der hovaardigen zal de HEERE afrukken, maar den landpaal der weduwe zal Hij vastzetten (Spr. 15:25).
- Zet de oude paal niet terug, en kom op de akkers der wezen niet; want hun Verlosser is sterk; Die zal hun twistzaak tegen u twisten (Spr. 23:10-11).
- Laat uw wezen achter, en Ik zal hen in het leven behouden, en laat uw weduwen op Mij vertrouwen (Jer. 49:11).
- Immers zal een wees bij U ontfermd worden (Hos. 14:4b).
- Een God Die de eenzamen zet in een huisgezin (Ps. 68:7a).
- Die de onvruchtbare doet wonen met een huisgezin, een blijde moeder van kinderen (Ps. 113:9).
- Want alzo zegt de HEERE van de gesnedenen die Mijn sabbatten houden, en verkiezen hetgeen waartoe Ik lust heb, en vasthouden aan Mijn verbond: Ik zal hen ook in Mijn huis en binnen Mijn muren een plaats en een naam geven, beter dan der zonen en dan der dochteren; een eeuwigen naam zal Ik een ieder van hen geven, die niet uitgeroeid zal worden (Jes. 56:4-5).
- Hij voert uit die in boeien gevangen zijn (Ps. 68:7).
- De HEERE maakt de gevangenen los (Ps. 146:7b).
- Al waren uw verdrevenen aan het einde des hemels, vandaar zal u de HEERE uw God vergaderen en vandaar zal Hij u nemen (Deut. 30:4).
- Hij veracht Zijn gevangenen niet (Ps. 69:34b).
- Hij voerde hen uit de duisternis en de schaduw des doods, en Hij brak hun banden (Ps. 107:14).
- De omzwervende gevangene zal haastelijk losgelaten worden; en hij zal in den kuil niet sterven en zijn brood zal hem niet ontbreken (Jes. 51:14).
- Doch alzo zegt de HEERE: Ja, de gevangenen des machtigen zullen hem ontnomen worden, en de vang des tirans zal ontkomen; want met uw twisters zal Ik twisten en uw kinderen zal Ik verlossen (Jes. 49:25).
- Zo niet uw overblijfsel ten goede zal zijn! Zo Ik niet in tijd des kwaads en in tijd der benauwdheid bij den vijand voor u tussenkome (Jer. 15:11)!
- Maar God heeft mijn ziel verlost, dat zij niet voere in het verderf, zodat mijn leven het licht aanziet (Job 33:28).
- Die God is ons een God van volkomen zaligheid; en bij den HEERE, den Heere, zijn uitkomsten tegen den dood (Ps. 68:21).
- Looft, gij volken, onzen God, en laat horen de stem Zijns roems; Die onze zielen in het leven stelt, en niet toelaat dat onze voet wankele (Ps. 66:8-9).
- Dat de HEERE uit den hemel op de aarde geschouwd zal hebben. Om het zuchten der gevangenen te horen, om los te maken de kinderen des doods (Ps. 102:20-21).
- Hun ziel gruwelde van alle spijze, en zij waren tot aan de poorten des doods gekomen. Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid die zij hadden, verloste Hij hen uit hun angsten (Ps. 107:18-19).
- Kostelijk is in de ogen des HEEREN de dood Zijner gunstgenoten (Ps. 116:15).
- Aan uw zijde zullen er duizend vallen, en tienduizend aan uw rechterhand; tot u zal het niet genaken (Ps. 91:7).
- Gij, Die mij verhoogt uit de poorten des doods (Ps. 9:14b).
- De HEERE doodt en maakt levend; Hij doet ter helle nederdalen en Hij doet weder opkomen (1 Sam. 2:6).
- Ziet nu, dat Ik, Ik DIE ben, en geen God met Mij; Ik dood en maak levend, Ik versla en Ik heel; en er is niemand die uit Mijn hand redt (Deut. 32:39).
BELOFTEN VAN GEESTELIJKE ZEGENINGEN IN DIT LEVEN.
- Alle paden des HEEREN zijn goedertierenheid en waarheid, dengenen die Zijn verbond en Zijn getuigenissen bewaren. De verborgenheid des HEEREN is voor degenen die Hem vrezen; en Zijn verbond, om hun die bekend te maken (Ps. 25:10, Ps. 25:14).
- Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus. Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, voor de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde; naar den rijkdom Zijner genade; met welke Hij overvloedig is geweest over ons in alle wijsheid en voorzichtigheid (Ef. 1:3-4, Ef. 1:7b, Ef. 1:8).
- Gelijk ons Zijn Goddelijke kracht alles wat tot het leven en de godzaligheid behoort, geschonken heeft, door de kennis Desgenen Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd; Door welke ons de grootste en dierbare beloften geschonken zijn (2 Petr. 1:3-4a).
- En zovelen als er naar dezen regel zullen wandelen, over dezelve zal zijn vrede en barmhartigheid, en over het Israël Gods (Gal. 6:16).
- En die Hij tevoren verordineerd heeft, dezen heeft Hij ook geroepen; en die Hij geroepen heeft, dezen heeft Hij ook gerechtvaardigd; en die Hij gerechtvaardigd heeft, dezen heeft Hij ook verheerlijkt (Rom. 8:30).
- Hij schouwt niet aan de ongerechtigheid in Jakob, ook ziet Hij niet aan de boosheid in Israël (Num. 23:21a).
- Maar in den HEERE zullen gerechtvaardigd worden en zich beroemen het ganse zaad Israëls (Jes. 45:25).
- Door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen (Jes. 53:11b).
- Dan zal Ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen (Ezech. 36:25).
- En worden om niet gerechtvaardigd, uit Zijn genade, door de verlossing die in Christus Jezus is (Rom. 3:24).
- Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest. Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods? God is het Die rechtvaardig maakt. Wie is het die verdoemt? Christus is het Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt (Rom. 8:1, Rom. 8:33-34).
- Opdat wij gerechtvaardigd zijnde door Zijn genade, erfgenamen zouden worden naar de hope des eeuwigen levens (Tit. 3:7).
- Want Dien Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij zonde voor ons gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem (2 Cor. 5:21).
- En dat van alles, waarvan gij niet kondet gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes, door Dezen een iegelijk die gelooft, gerechtvaardigd wordt (Hand. 13:39).
- Wij dan gerechtvaardigd zijnde uit het geloof, hebben vrede bij God door onzen Heere Jezus Christus; zijnde nu gerechtvaardigd door Zijn bloed, zullen wij door Hem behouden worden van den toorn. Door één rechtvaardigheid komt de genade over alle mensen tot rechtvaardigmaking des levens. Alzo zullen ook door de gehoorzaamheid van Eén velen tot rechtvaardigen gesteld worden (Rom. 5:1, Rom. 5:9, Rom. 5:18b, Rom. 5:19b).
- Die de weldadigheid bewaart aan vele duizenden, Die de ongerechtigheid en overtreding en zonde vergeeft (Ex. 34:7a).
- Maar onze overtredingen, die verzoent Gij (Ps. 65:4b).
- Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet (Jes. 43:25).
- Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt. En Hij zal Israël verlossen van al zijn ongerechtigheden (Ps. 130:4, Ps. 130:8).
- En geen inwoner zal zeggen: Ik ben ziek; want het volk dat daarin woont, zal vergeving van ongerechtigheid hebben (Jes. 33:24).
- Ik delg uw overtredingen uit als een nevel, en uw zonden als een wolk; keer weder tot Mij, want Ik heb u verlost (Jes. 44:22).
- Hij zal niet altoos twisten, noch eeuwiglijk den toorn behouden. Hij doet ons niet naar onze zonden, en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. Want zo hoog de hemel is boven de aarde, is Zijn goedertierenheid geweldig over degenen die Hem vrezen. Zo ver het oosten is van het westen, zo ver doet Hij onze overtredingen van ons (Ps. 103:9-12).
- Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw is tezamen ontstoken. Ik zal de hittigheid Mijns toorns niet uitvoeren; Ik zal niet wederkeren om Efraïm te verderven (Hos. 11:8b, Hos.11:9a).
- Wie is een God gelijk Gij, Die de ongerechtigheid vergeeft en de overtreding van het overblijfsel Zijner erfenis voorbijgaat? Hij houdt Zijn toorn niet in eeuwigheid, want Hij heeft lust aan goedertierenheid. Hij zal Zich onzer weder ontfermen; Hij zal onze ongerechtigheden dempen; ja, Gij zult al hun zonden in de diepten der zee werpen (Mi. 7:18-19).
- En hun zonden en hun ongerechtigheden zal Ik geenszins meer gedenken (Hebr. 10:17).
- Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en hunner zonde niet meer gedenken (Jer. 31:34b).
- Want Ik zal hun ongerechtigheden genadig zijn, en hun zonden en hun overtredingen zal Ik geenszins meer gedenken (Hebr. 8:12).
- Haar zonden zijn haar vergeven, die vele waren; want zij heeft veel liefgehad; en Hij zeide tot haar: Uw zonden zijn u vergeven. Uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede (Luc. 7:47-48, Luc. 7:50b).
- Alle zonde en lastering zal den mensen vergeven worden; maar de lastering tegen den Geest zal den mensen niet vergeven worden. En zo wie enig woord gesproken zal hebben tegen den Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden (Matt. 12:31b, Matt. 12:32a).
- Welgelukzalig is hij wiens overtreding vergeven, wiens zonde bedekt is. Welgelukzalig is de mens dien de HEERE de ongerechtigheid niet toerekent, en in wiens geest geen bedrog is (Ps. 32:1b, Ps. 32:2).
- Al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw; al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol (Jes. 1:18b).
- Die al uw ongerechtigheid vergeeft, Die al uw krankheden geneest (Ps. 103:3).
- En Ik zal hen reinigen van al hun ongerechtigheid, met dewelke zij tegen Mij gezondigd hebben; en Ik zal vergeven al hun ongerechtigheden, met dewelke zij tegen Mij gezondigd, en met dewelke zij tegen Mij overtreden hebben (Jer. 33:8).
- Al zijn zonden die hij gezondigd heeft, zullen hem niet gedacht worden (Ezech. 33:16a).
- Bekeer u, gij afgekeerde Israël, spreekt de HEERE, zo zal Ik Mijn toorn op ulieden niet doen vallen; keert weder, gij afkerige kinderen; Ik zal uw afkeringen genezen (Jer. 3:12-22a).
- Ik zal hunlieder afkering genezen, Ik zal hen vrijwilliglijk liefhebben (Hos. 14:5a).
- Te dien dage zal er een fontein geopend zijn voor het huis Davids en voor de inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinheid (Zach. 13:1).
- Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden (Matt. 1:21b).
- Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Dezen u vergeving der zonden verkondigd wordt (Hand. 13:38).
- In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade (Ef. 1:7).
- Die Zichzelven gegeven heeft voor onze zonden (Gal. 1:4a).
- Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken (1 Tim. 1:15a).
- Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften (1 Cor. 15:3b).
- Nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven teweeggebracht heeft (Hebr. 1:3).
- Om de zonde teniet te doen door Zijns Zelfs offerande. Alzo ook Christus, éénmaal geofferd zijnde om veler zonden weg te nemen (Hebr. 9:26b, Hebr. 9:28a).
- Want met één offerande heeft Hij in eeuwigheid volmaakt degenen die geheiligd worden (Hebr. 10:14).
- Zie, het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt (Joh. 1:29b).
- Want dat is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden (Matt. 26:28).
- Maar Hij is om onze overtredingen verwond, om onze ongerechtigheden is Hij verbrijzeld; de straf die ons den vrede aanbrengt, was op Hem, en door Zijn striemen is ons genezing geworden (Jes. 53:5).
- En indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus, den Rechtvaardige; ik schrijf u, kinderkens, want de zonden zijn u vergeven om Zijns Naams wil (1 Joh. 2:1b, 1 Joh.2:12).
- Het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde. Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid (1 Joh. 1:7b, 1 Joh.1:9).
- Hij is geopenbaard, opdat Hij onze zonden zou wegnemen (1 Johannes 3:5).
- Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, opdat wij de zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt (1 Petr. 2:24).
- Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed (Openb. 1:5b).
- Of hij moest Mijn sterkte aangrijpen, hij zal vrede met Mij maken; vrede zal hij met Mij maken (Jes. 27:5).
- Door Zijn bloed, zullen wij door Hem behouden worden van den toorn. Want indien wij vijanden zijnde, met God verzoend zijn door den dood Zijns Zoons, veel meer zullen wij verzoend zijnde, behouden worden door Zijn leven (Rom. 5:9-10).
- En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelven verzoend heeft door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft. Want God was in Christus de wereld met Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende (2 Cor 5:18, 2 Cor. 5:19a).
- Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus. Want Hij is onze Vrede, Die deze beiden één gemaakt heeft, en den middelmuur des afscheidsels gebroken hebbende, heeft Hij de vijandschap in Zijn vlees tenietgemaakt, namelijk de wet der geboden in inzettingen bestaande; opdat Hij die twee in Zichzelven tot één nieuwen mens zou scheppen, vrede makende, en opdat Hij die beiden met God in één lichaam zou verzoenen door het kruis, de vijandschap aan hetzelve gedood hebbende. En komende, heeft Hij door het Evangelie vrede verkondigd u die verre waart en dien die nabij waren (Ef. 2:13-17).
- En Hij heeft u, die eertijds vervreemd waart, en vijanden door het verstand in de boze werken, nu ook verzoend, in het lichaam Zijns vleses, door den dood, opdat Hij u zou heilig en onberispelijk en onbeschuldiglijk voor Zich stellen; indien gij maar blijft in het geloof, gefundeerd en vast, en niet bewogen wordt van de hoop des Evangelies, dat gij gehoord hebt, hetwelk gepredikt is onder al de creatuur die onder den hemel is (Col 1:21-23).
- Opdat Hij een barmhartig en een getrouw Hogepriester zou zijn in de dingen die bij God te doen waren, om de zonden des volks te verzoenen (Hebr. 2:17b).
- Ik ben Israël tot een Vader, en Efraïm, die is Mijn eerstgeborene (Jer. 31:9b).
- Gij zijt toch onze Vader, want Abraham weet van ons niet en Israël kent ons niet; Gij, o HEERE, zijt onze Vader, onze Verlosser vanouds af is Uw Naam (Jes. 63:16).
- Doch nu, HEERE, Gij zijt onze Vader; wij zijn leem en Gij zijt onze Pottenbakker, en wij allen zijn Uwer handen werk (Jes. 64:8).
- Want zovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods. Want gij hebt niet ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreze; maar gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader (Rom. 8:14, Rom. 8:15).
- En het zal zijn in de plaats waar tot hen gezegd was: Gijlieden zijt Mijn volk niet, aldaar zullen zij kinderen des levenden Gods genaamd worden (Rom. 9:26).
- En Ik zal u tot een Vader zijn, en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Heere, de Almachtige (2 Cor 6:18).
- Want gij zijt allen kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus (Galaten 3:26).
- God heeft Zijn Zoon uitgezonden, opdat Hij degenen die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden. Zo dan, gij zijt niet meer een dienstknecht, maar een zoon; en indien gij een zoon zijt, zo zijt gij ook een erfgenaam Gods door Christus (Gal. 4:4-5, Gal. 4:7).
- Die ons tevoren verordineerd heeft tot aanneming tot kinderen, door Jezus Christus in Zichzelven, naar het welbehagen van Zijn wil; tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde (Ef. 1:5-6).
- Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven (Joh. 1:12).
- Ziet hoe grote liefde ons de Vader gegeven heeft, namelijk dat wij kinderen Gods genaamd zouden worden. Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods (1 Joh. 3:1a, 1 Joh. 3:2a).
- Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem en de vele duizenden der engelen; tot de algemene vergadering en de gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, en tot God, den Rechter over allen, en de geesten der volmaakte rechtvaardigen; en tot den Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel (Hebr. 12:22-24).
- Want wij zijn de besnijding, wij die God in den geest dienen, en in Christus Jezus roemen (Fil. 3:3a).
- Daarin is noch Jood noch Griek, daarin is noch dienstbare noch vrije, daarin is geen man en vrouw. Want gij allen zijt één in Christus Jezus. En indien gij van Christus zijt, zo zijt gij dan Abrahams zaad, en naar de beloftenis erfgenamen (Gal. 3:28-29).
- Maar Jeruzalem dat boven is, dat is vrij, hetwelk is ons aller moeder. Maar wij, broeders, zijn kinderen der belofte, als Izak was (Gal. 4:26, Gal. 4:28).
- Hetgeen wij dan gezien en gehoord hebben, dat verkondigen wij u, opdat ook gij met ons gemeenschap zoudt hebben, en deze onze gemeenschap ook zij met den Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus (1 Joh. 1:3).
- Dat gij in dien tijd waart zonder Christus, vervreemd van het burgerschap Israëls, en vreemdelingen van de verbonden der belofte, geen hoop hebbende, en zonder God in de wereld. Maar nu in Christus Jezus, zijt gij, die eertijds verre waart, nabij geworden door het bloed van Christus. Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, op Welken ook gij medegebouwd wordt tot een woonstede Gods in den Geest (Ef. 2:12-13, Ef. 2:19, Ef. 2:22).
- En gij, een wilde olijfboom zijnde, in derzelver plaats zijt ingeënt, en des wortels en der vettigheid des olijfbooms mededeelachtig zijt geworden (Rom. 11:17).
- Want door Hem hebben wij beiden den toegang door één Geest tot den Vader (Ef. 2:18).
- Want op Mijn heiligen berg, daar zal Ik welgevallen aan hen nemen, en daar zal Ik uw hefoffers eisen. Ik zal een welgevallen aan ulieden nemen om den lieflijken reuk (Ezech. 20:40-41).
- In Denwelken wij hebben de vrijmoedigheid en den toegang met vertrouwen door het geloof aan Hem (Ef. 3:12).
- Dewijl wij dan, broeders, vrijmoedigheid hebben om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus, op een versen en levenden weg, welken Hij ons ingewijd heeft door het voorhangsel, dat is door Zijn vlees (Hebr. 10:19-20).
- Door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde (Ef. 1:6).
- Tot Welken komende als tot een levenden Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar, zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus (1 Petr. 2:4-5).
- Gij zult tot Hem ernstiglijk bidden en Hij zal u verhoren (Job 22:27a).
- Weet toch dat de HEERE Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd; de HEERE zal horen als ik tot Hem roep (Ps. 4:4).
- Deze ellendige riep, en de HEERE hoorde; en Hij verloste hem uit al zijn benauwdheden. De ogen des HEEREN zijn op de rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun geroep. Zij roepen, en de HEERE hoort; en Hij redt hen uit al hun benauwdheden (Ps. 34:7, Ps. 34:16, Ps. 34:18).
- Roep Mij aan in den dag der benauwdheid; Ik zal er u uithelpen, en gij zult Mij eren (Ps. 50:15).
- Gij hoort het gebed, tot U zal alle vlees komen (Ps. 65:3).
- Hij zal Mij aanroepen, en Ik zal hem verhoren (Ps. 91:15).
- Hij doet het welbehagen dergenen die Hem vrezen, en Hij hoort hun geroep en verlost hen (Ps. 145:19).
- De HEERE is verre van de goddelozen; maar het gebed der rechtvaardigen zal Hij verhoren (Spr. 15:29).
- Gewisselijk zal Hij u genadig zijn op de stem uws geroeps; zo haast als Hij die horen zal, zal Hij u antwoorden (Jes. 30:19).
- Dan zult gij roepen en de HEERE zal antwoorden, gij zult schreeuwen en Hij zal zeggen: Zie, hier ben Ik (Jes. 58:9).
- En het zal geschieden, eer zij roepen, zo zal Ik antwoorden; terwijl zij nog spreken, zo zal Ik horen (Jes. 65:24).
- Dan zult gij Mij aanroepen en heengaan en tot Mij bidden; en Ik zal naar u horen (Jer. 29:12).
- Het zal Mijn Naam aanroepen en Ik zal het verhoren; Ik zal zeggen: Het is Mijn volk; en het zal zeggen: De HEERE is mijn God (Zach. 13:9b).
- Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden. Want een iegelijk die bidt, die ontvangt; en die zoekt, die vindt; en die klopt, dien zal opengedaan worden. Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal uw Vader, Die in de hemelen is, goede gaven geven dengenen die ze van Hem bidden (Matt. 7:7-8, Matt. 7:11).
- En al wat gij zult begeren in het gebed, gelovende, zult gij ontvangen (Matt. 21:22).
- Indien gij in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, zo wat gij wilt, zult gij begeren, en het zal u geschieden (Joh. 15:7).
- En in dien dag zult gij Mij niets vragen. Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: Al wat gij den Vader zult bidden in Mijn Naam, dat zal Hij u geven. Tot nog toe hebt gij niet gebeden in Mijn Naam; bidt en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij (Joh. 16:23-24).
- En zo wat gij begeren zult in Mijn Naam, dat zal Ik doen, opdat de Vader in den Zoon verheerlijkt worde. Zo gij iets begeren zult in Mijn Naam, Ik zal het doen (Joh. 14:13-14).
- En het gebed des geloofs zal den zieke behouden, en de Heere zal hem oprichten, en zo hij zonden gedaan zal hebben, het zal hem vergeven worden. Belijdt elkander de misdaden, en bidt voor elkander, opdat gij gezond wordt. Een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel (Jac. 5:15-16).
- En zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, dewijl wij Zijn geboden bewaren en doen hetgeen behaaglijk is voor Hem (1 Joh. 3:22).
- En dit is de vrijmoedigheid die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort. En indien wij weten dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, zo weten wij dat wij de beden verkrijgen die wij van Hem gebeden hebben. Indien iemand zijn broeder ziet zondigen een zonde niet tot den dood, die zal God bidden, en Hij zal hem het leven geven, dengenen, zeg ik, die zondigen niet tot den dood (1 Joh. 5:14-16).
- Want God de HEERE is een Zon en Schild; de HEERE zal genade en ere geven; Hij zal het goede niet onthouden dengenen die in oprechtheid wandelen (Ps. 84:12).
- Heilig hen in Uw waarheid; Uw Woord is de waarheid. En Ik heilig Mijzelven voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid (Joh. 17:17, Joh. 17:19).
- Want wij zijn Zijn maaksel, geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen (Ef. 2:10).
- Want het is God Die in u werkt beide het willen en het werken, naar Zijn welbehagen (Fil. 2:13).
- Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft (Fil. 4:13).
- Niet dat wij van onszelven bekwaam zijn iets te denken, als uit onszelven; maar onze bekwaamheid is uit God (2 Cor. 3:5).
- En de God des vredes Zelf heilige u geheel en al; en uw geheel oprechte geest en ziel en lichaam worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus (1 Thess. 5:23).
- Dankende den Vader, Die ons bekwaam gemaakt heeft om deel te hebben in de erve der heiligen in het licht; en Hij heeft u, die eertijds vervreemd waart, en vijanden door het verstand in de boze werken, nu ook verzoend, in het lichaam Zijns vleses, door den dood, opdat Hij u zou heilig en onberispelijk en onbeschuldiglijk voor Zich stellen (Col. 1:12, Col 1:21-22).
- Maar wij zijn schuldig altijd God te danken over u, broeders, die van den Heere bemind zijt, dat u God van den beginne verkoren heeft tot zaligheid, in heiligmaking des Geestes en geloof der waarheid (2 Thess. 2:13).
- Die Zichzelven voor ons gegeven heeft, opdat Hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid, en Zichzelven een eigen volk zou reinigen, ijverig in goede werken (Tit. 2:14).
- Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn (Jer. 31:33).
- Dat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vrees, in heiligheid en gerechtigheid voor Hem, al de dagen onzes levens (Luc. 1:74-75).
- Maar zij zullen dienen den HEERE hun God, en hun Koning David, Dien Ik hun verwekken zal (Jer. 30:9).
- En dit waart gij sommigen; maar gij zijt afgewassen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd in den Naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods (1 Cor 6:11).
- En wij allen, met ongedekten aangezichte de heerlijkheid des Heeren als in een spiegel aanschouwende, worden naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, als van des Heeren Geest (2 Cor. 3:18).
- En de HEERE uw God zal uw hart besnijden en het hart van uw zaad, om den HEERE uw God lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, opdat gij leeft (Deut. 30:6).
- En Ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de HEERE ben; en zij zullen Mij tot een volk zijn en Ik zal hun tot een God zijn; want zij zullen zich tot Mij met hun ganse hart bekeren (Jer.24:7).
- Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de HEERE mijn God (Jer. 31:18).
- Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag Uwer heirkracht (Ps. 110:3).
- Hij Heeft ons zalig gemaakt, niet uit de werken der rechtvaardigheid die wij gedaan hadden, maar naar Zijn barmhartigheid, door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes (Tit. 3:5).
- En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven (Ezech. 36:26).
- Die ons heeft zalig gemaakt, en geroepen met een heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar Zijn eigen voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus vóór de tijden der eeuwen (2 Tim. 1:9).
- En Ik zal hun enerlei hart geven, en zal een nieuwen geest in het binnenste van u geven, en Ik zal het stenen hart uit hun vlees wegnemen, en zal hun een vlezen hart geven, opdat zij wandelen in Mijn inzettingen, en Mijn rechten bewaren en dezelve doen; en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn (Ezech. 11:19, 20).
- In dezelve dagen en terzelfder tijd, spreekt de HEERE, zullen de kinderen Israëls komen, zij en de kinderen van Juda tezamen; wandelende en wenende zullen zij heengaan, en den HEERE hun God zoeken. Zij zullen naar Sion vragen; op den weg herwaarts zullen hun aangezichten zijn; zij zullen komen en den HEERE toegevoegd worden met een eeuwig verbond, dat niet zal worden vergeten (Jer. 50:4, 5).
- Zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben (Zach. 12:10).
- God opgewekt hebbende Zijn Kind Jezus, heeft Denzelven eerst tot u gezonden, dat Hij ulieden zegenen zou, daarin dat Hij een iegelijk van u afkere van uw boosheden (Hand. 3:26).
- Dezen heeft God door Zijn rechterhand verhoogd tot een Vorst en Zaligmaker, om Israël te geven bekering en vergeving der zonden (Hand. 5:31).
- Dan zult gij gedenken aan uw boze wegen en uw handelingen die niet goed waren; en gij zult een walging van uzelven hebben over uw ongerechtigheden en over uw gruwelen (Ezech. 36:31).
- Daarom, zie, Ik zal uw weg met doornen betuinen, en Ik zal een heiningmuur maken, dat zij haar paden niet zal vinden. En zij zal haar boelen nalopen, maar dezelve niet aantreffen; en zij zal hen zoeken, maar niet vinden; dan zal zij zeggen: Ik zal heengaan en keren weder tot mijn vorigen Man, want toen was mij beter dan nu (Hos. 2:5-6).
- Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering (Matt. 9:13b).
- Daar zult gij dan gedenken aan uw wegen en aan al uw handelingen waarmede gij u verontreinigd hebt, en gij zult van uzelven een walging hebben over al uw boosheden die gij gedaan hebt (Ezech 20:43).
- Want u is uit genade gegeven in de zaak van Christus, niet alleen in Hem te geloven, maar ook voor Hem te lijden (Fil. 1:29).
- Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof, en dat niet uit u, het is Gods gave (Ef. 2:8).
- Er is geschreven in de Profeten: En zij zullen allen van God geleerd zijn. Een iegelijk dan die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot Mij (Joh. 6:45).
- En Ik zal hun enerlei hart en enerlei weg geven, om Mij te vrezen al de dagen, hun ten goede, mitsgaders hun kinderen na hen (Jer. 32:39).
- De kwade lieden verstaan het recht niet; maar die den HEERE zoeken, verstaan alles (Spr 28:5).
- Opdat Hij ons lere van Zijn wegen en dat wij wandelen in Zijn paden. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem (Jes. 2:3b).
- Want God, Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus (2 Cor 4:6).
- Dan zult gij de vreze des HEEREN verstaan, en zult de kennis Gods vinden. Dan zult gij verstaan gerechtigheid en recht, en billijkheden, en alle goed pad (Spr. 2:5, Spr. 2:9).
- En aldaar zal een verheven baan en een weg zijn, welke de heilige weg zal genaamd worden; de onreine zal daar niet doorgaan, maar hij zal voor dezen zijn; die dezen weg wandelt, zelfs de dwazen zullen niet dwalen (Jes. 35:8).
- En te dien dage zullen de doven horen de woorden des Boeks; en de ogen der blinden, zijnde uit de donkerheid en uit de duisternis, zullen zien. En die dwalende van geest zijn, zullen tot verstand komen, en de murmureerders zullen de lering aannemen (Jes. 29:18, Jes. 29:24).
- Dan zullen wij kennen, wij zullen vervolgen om den HEERE te kennen (Hos. 6:3a).
- Daarom zal Mijn volk, daarom zal het Mijn Naam in dien dag kennen, dat Ik het Zelf ben, Die spreek: Zie, hier ben Ik (Jes. 52:6).
- Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt dezelve den kinderkens geopenbaard (Matt. 11:25b).
- Doch wij weten dat de Zone Gods gekomen is, en heeft ons het verstand gegeven, dat wij den Waarachtige kennen; en wij zijn in den Waarachtige, namelijk in Zijn Zoon Jezus Christus (1 Joh. 5:20a).
- En zij zullen niet meer een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder leren, zeggende: Kent den HEERE; want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de HEERE (Jer. 31:34a).
- Om Zijn volk kennis der zaligheid te geven, in vergeving hunner zonden, door de innerlijke bewegingen der barmhartigheid onzes Gods, met welke ons bezocht heeft de Opgang uit de hoogte; om te verschijnen dengenen die gezeten zijn in duisternis en schaduw des doods; om onze voeten te richten op den weg des vredes (Luc. 1:77-79).
- Hij heeft Mij gezonden om den armen het Evangelie te verkondigen, om te genezen die gebroken zijn van hart (Luc. 4:18b).
- En de ogen dergenen die zien, zullen niet terugzien, en de oren dergenen die horen, zullen opmerken (Jes. 32:3).
- Om te openen de blinde ogen, om den gebondene uit te voeren uit de gevangenis, en uit het gevangenhuis hen die in duisternis zitten (Jes. 42:7).
- Jezus dan sprak wederom tot henlieden, zeggende: Ik ben het Licht der wereld; die Mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen, maar zal het licht des levens hebben (Joh. 8:12).
- Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid, en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. Doch de geestelijke mens onderscheidt wel alle dingen, maar hij zelf wordt van niemand onderscheiden (1 Cor. 2:14-15).
- Ik zal den HEERE loven, Die mij raad heeft gegeven; zelfs bij nacht onderwijzen mij mijn nieren (Ps. 16:7).
- Want de HEERE geeft wijsheid; uit Zijn mond komt kennis en verstand. Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen (Spr. 2:6-7a).
- Want Hij geeft wijsheid en wetenschap en vreugde den mens die goed is voor Zijn aangezicht (Pred. 2:26a).
- Zie, Gij hebt lust tot waarheid in het binnenste, en in het verborgene maakt Gij mij wijsheid bekend (Ps. 51:8).
- En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij ze van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden (Jac. 1:5).
- Ik zal u onderwijzen, en u leren van den weg dien gij gaan zult; Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn (Ps. 32:8).
- Zo iemand wil Deszelfs wil doen, die zal van deze leer bekennen of zij uit God is, dan of Ik van Mijzelven spreek (Joh. 7:17).
- De HEERE is goed en recht; daarom zal Hij de zondaars onderwijzen in den weg. Wie is de man die den HEERE vreest? Hij zal hem onderwijzen in den weg dien hij zal hebben te verkiezen (Ps. 25:8, Ps. 25:12).
- En uw oren zullen horen het woord Desgenen Die achter u is, zeggende: Dit is de weg, wandelt in denzelven; als gij zoudt afwijken ter rechter- of ter linkerhand (Jes. 30:21).
- En Ik zal geven dat hun werk in der waarheid zal zijn (Jes. 61:8).
- Gij zult mij leiden door Uw raad (Ps. 73:24a).
- En de HEERE zal u geduriglijk leiden (Jes. 58:11a).
- Hij verkwikt mijn ziel; Hij leidt mij in het spoor der gerechtigheid om Zijns Naams wil (Ps. 23:3).
- Want hun Ontfermer zal hen leiden, en Hij zal hen aan de springaders der wateren zachtkens leiden (Jes. 49:10b).
- Hij voerde hem rondom, Hij onderwees hem, Hij bewaarde hem als Zijn oogappel. Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken, zo leidde hem de HEERE alleen (Deut. 32:10-12a).
- De mond des rechtvaardigen brengt overvloediglijk wijsheid voort, de lippen des rechtvaardigen weten wat welgevallig is (Spr. 10:31a, Spr. 10:32a).
- En het hart der onbedachtzamen zal de wetenschap verstaan, en de tong der stamelenden zal vaardig zijn om bescheidenlijk te spreken (Jes. 32:4).
- De mens heeft schikkingen des harten, maar het antwoord der tong is van den HEERE (Spr. 16:1).
- Want dezen wordt door den Geest gegeven het woord der wijsheid, en een ander het woord der kennis, door denzelfden Geest (1 Cor. 12:8).
- Want Ik zal u mond en wijsheid geven, welke niet zullen kunnen tegenspreken noch wederstaan allen die zich tegen u zetten (Luc. 21:15).
- Zij zullen op de wegen weiden en op alle hoge plaatsen zal hun weide wezen. Zij zullen niet hongeren, noch dorsten, en de hitte en de zon zal hen niet steken (Jes. 49:9b, Jes.49:10a).
- Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten desgenen die het goede boodschapt, die den vrede doet horen; desgenen die goede boodschap brengt van het goede, die heil doet horen; desgenen die tot Sion zegt: Uw God is Koning. Er is een stem uwer wachters; zij verheffen de stem, zij juichen tezamen; want zij zullen oog aan oog zien, als de HEERE Sion wederbrengen zal (Jes. 52:7-8).
- O Jeruzalem, Ik heb wachters op uw muren besteld, die geduriglijk al den dag en al den nacht niet zullen zwijgen (Jes. 62:6a).
- En Ik zal ulieden herders geven naar Mijn hart; die zullen u weiden met wetenschap en verstand (Jer. 3:15).
- Ik zal rivieren op de hoge plaatsen openen, en fonteinen in het midden der valleien; Ik zal de woestijn tot een waterpoel zetten, en het dorre land tot watertochten (Jes. 41:18).
- En hun ziel zal zijn als een gewaterde hof, en zij zullen voortaan niet meer treurig zijn. En Ik zal de ziel der priesters met vettigheid dronken maken; en Mijn volk zal met Mijn goed verzadigd worden, spreekt de HEERE (Jer.31:12b, 14).
- De Heere zal ulieden wel brood der benauwdheid en wateren der verdrukking geven; maar uw leraars zullen niet meer als met vleugelen wegvliegen, maar uw ogen zullen uw leraars zien (Jes. 30:20).
- Die zal Ik ook brengen tot Mijn heiligen berg, en Ik zal hen verheugen in Mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen aangenaam wezen op Mijn altaar; want Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden voor alle volken (Jes. 56:7).
- Ik zal Mijn schapen weiden, en Ik zal hen legeren, spreekt de Heere HEERE (Ezech. 34:15).
- En Dezelve heeft gegeven sommigen tot apostelen, en sommigen tot profeten, en sommigen tot evangelisten, en sommigen tot herders en leraars; tot de volmaking der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing van het lichaam van Christus; totdat wij allen zullen komen tot de enigheid des geloofs en der kennis van den Zone Gods, tot een volkomen man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus (Ef. 4:11-13).
- Zij worden dronken van de vettigheid Uws huizes; en Gij drenkt hen uit de beek Uwer wellusten. Want bij U is de fontein des levens; in Uw licht zien wij het licht (Ps. 36:9-10).
- Voorwaar, ik heb U in het heiligdom aanschouwd, ziende Uw sterkheid en Uw eer. Want Uw goedertierenheid is beter dan het leven; mijn lippen zouden U prijzen. Alzo zou ik U loven in mijn leven, in Uw Naam zou ik mijn handen opheffen. Mijn ziel zou als met smeer en vettigheid verzadigd worden, en mijn mond zou roemen met vrolijk zingende lippen (Ps. 63:3-6).
- Ik heb groten lust in Zijn schaduw, en zit eronder, en Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet (Hoogl. 2:3b).
- Die in het huis des HEEREN geplant zijn, dien zal gegeven worden te groeien in de voorhoven onzes Gods (Ps. 92:14).
- Zij hebben Uw gangen gezien, de gangen mijns Gods, mijns Konings, in het heiligdom (Ps. 68:25).
- Welgelukzalig is hij dien Gij verkiest en doet naderen, dat hij wone in Uw voorhoven; wij zullen verzadigd worden met het goede van Uw huis, met het heilige van Uw paleis (Ps. 65:5).
- Welgelukzalig is het volk hetwelk het geklank kent; o HEERE, zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden (Ps. 89:16-17).
- Welgelukzalig zijn zij die in Uw huis wonen; zij prijzen U gestadiglijk. Want één dag in Uw voorhoven is beter dan duizend elders; ik koos liever aan den dorpel in het huis mijns Gods te wezen, dan lang te wonen in de tenten der goddeloosheid (Ps. 84:5, Ps. 84:11).
- Ik ben de HEERE uw God, Die u leert wat nut is, Die u leidt op den weg dien gij gaan moet (Jes. 48:17b).
- En gijlieden zult water scheppen met vreugde uit de fonteinen des heils (Jes. 12:3).
- Zij zullen met welgevallen komen op Mijn altaar, en Ik zal het huis Mijner heerlijkheid heerlijk maken (Jes. 60:7b).
- Want waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn Naam, daar ben Ik in het midden van hen (Matt. 18:20).
TEGEN ZONDEN
- Efraïm, wat heb Ik meer met de afgoden te doen (Hos. 14:9a)?
- Ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods? Ik dank God door Jezus Christus, onzen Heere. Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods, maar met het vlees de wet der zonde (Rom. 7:24-26).
- Dit wetende, dat onze oude mens met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde tenietgedaan worde, opdat wij niet meer de zonde dienen. Want de zonde zal over u niet heersen; want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade (Rom. 6:6, Rom. 6:14).
- Wandelt door den Geest, en volbrengt de begeerlijkheid des vleses niet (Gal. 5:16).
- U zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken [Dat wil zeggen, van zonden, vers 34] (Joh. 8:32).
- En alle die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage (Joh. 15:2b).
- Want de wet des Geestes des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods. Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees; opdat het recht der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest (Rom. 8:2-4).
TEGEN VERZOEKINGEN
- Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem Die ons liefgehad heeft (Rom. 8:37).
- God is getrouw, Welke u niet zal laten verzocht worden boven hetgeen gij vermoogt, maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij ze kunt verdragen (1 Cor 10:13b).
- Want die God vreest, die ontgaat dat alles (Pred. 7:18b).
- Zo weet de Heere de godzaligen uit de verzoeking te verlossen (2 Petr. 2:9a).
- Mijn genade is u genoeg; want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht (2 Cor 12:9).
- Want in hetgeen Hij Zelf verzocht zijnde geleden heeft, kan Hij dengenen die verzocht worden, te hulp komen (Hebr. 2:18).
- Kinderkens, gij zijt uit God, en hebt hen overwonnen; want Hij is meerder Die in u is, dan die in de wereld is (1 Joh. 4:4).
- Om u te redden van den kwaden weg, van den man die verkeerdheden spreekt; om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit (Spr. 2:12, Spr. 2:16).
- En ik vond een bitterder ding dan de dood: een vrouw welker hart netten en garen, en haar handen banden zijn; wie goed is voor Gods aangezicht, zal van haar ontkomen; daarentegen de zondaar zal van haar gevangen worden (Pred. 7:26).
- Hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen (Joh. 16:33b).
- Door welken [Christus] de wereld mij gekruisigd is, en ik der wereld (Gal. 6:14b).
- Die Zichzelven gegeven heeft voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige boze wereld (Gal. 1:4a).
- Ik bid niet dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar dat Gij hen bewaart van den boze (Joh. 17:15).
- Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning die de wereld overwint, namelijk ons geloof. Wie is het die de wereld overwint, dan die gelooft dat Jezus is de Zone Gods (1 Joh. 5:4-5)?
- Wederstaat den duivel, en hij zal van u vlieden (Jac. 4:7b).
- En Ik zal vijandschap zetten tussen u en tussen deze vrouw, en tussen uw zaad en tussen haar Zaad; Datzelve zal u den kop vermorzelen, en gij zult Het de verzenen vermorzelen (Gen. 3:15).
- Simon, Simon, zie, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe; maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude (Luc. 22:31b, Luc. 22:32a).
- En de God des vredes zal den satan haast onder uw voeten verpletteren (Rom. 16:20a).
- Ik heb u geschreven, vaders, want gij hebt Hem gekend Die van den beginne is. Ik heb u geschreven, jongelingen, want gij zijt sterk, en het Woord Gods blijft in u, en gij hebt den boze overwonnen (1 Joh. 2:14).
- Wij weten dat een iegelijk die uit God geboren is, niet zondigt; maar die uit God geboren is, bewaart zichzelven, en de boze vat hem niet (1 Joh. 5:18).
- Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek, die zal Hij niet uitblussen; met waarheid zal Hij het recht voortbrengen (Jes. 42:3).
- Zie, God is mijn Heil, ik zal vertrouwen en niet vrezen; want de HEERE HEERE is mijn Sterkte en Psalm, en Hij is mij tot Heil geworden (Jes. 12:2).
- Hij geeft den moede kracht, en Hij vermenigvuldigt de sterkte dien die geen krachten heeft. De jongen zullen moede en mat worden, en de jongelingen zullen gewisselijk vallen; maar die den HEERE verwachten, zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden, zij zullen lopen en niet moede worden, zij zullen wandelen en niet mat worden (Jes. 40:29-31).
- En u zult vast wezen en niet vrezen (Job 11:15b).
- Mijn genade is u genoeg; want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht (2 Cor 12:9).
- Zijt sterk, en Hij zal ulieder hart versterken, allen gij die op den HEERE hoopt (Ps. 31:25).
- En Ik zal hen sterken in den HEERE, en in Zijn Naam zullen zij wandelen, spreekt de HEERE (Zach. 10:12).
- O God, Gij zijt vreselijk uit Uw heiligdommen; de God Israëls, Die geeft den volke sterkte en krachten (Ps. 68:36).
- Te dien dage zal de HEERE de inwoners van Jeruzalem beschutten; en degene die onder hen struikelen zou, zal te dien dage zijn als David; en het huis Davids zal zijn als goden, als de Engel des HEEREN voor hun aangezicht (Zach. 12:8).
- Versterkt de slappe handen, en stelt de struikelende knieën vast. Zegt den onbedachtzamen van hart: Weest sterk, vreest niet; zie, ulieder God zal terwrake komen met de vergelding Gods; Hij zal komen en ulieden verlossen (Jes. 35:3-4).
- Maar de HEERE zal de Toevlucht Zijns volks en de Sterkte der kinderen Israëls zijn (Joël 3:16b).Want God heeft ons niet gegeven een geest der vreesachtigheid, maar der kracht en der liefde en der gematigdheid (2 Tim. 1:7).
BELOFTEN VAN HET DRAGEN VAN VRUCHT EN OPWAS IN DE GENADE.
- Want zo deze dingen bij u zijn en in u overvloedig zijn, zij zullen u niet ledig noch onvruchtbaar laten in de kennis van onzen Heere Jezus Christus (2 Petr. 1:8).
- Ik zal Israël zijn als de dauw, hij zal bloeien als de lelie; en hij zal zijn wortelen uitslaan als de Libanon. Ik zal hem zijn als een groenende dennenboom; uw vrucht is uit Mij gevonden (Hos. 14:6, Hos. 14:9b).
- Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd en welks blad niet afvalt; en al wat hij doet, zal wel gelukken (Ps. 1:3).
- Dies zullen zij komen en op de hoogte van Sion juichen, en toevloeien tot des HEEREN goed, tot het koren en tot den most, en tot de olie en tot de jonge schapen en runderen; en hun ziel zal zijn als een gewaterde hof, en zij zullen voortaan niet meer treurig zijn (Jer.31:12).
- Alle die vrucht draagt, die reinigt Hij, opdat zij meer vrucht drage. Die in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht; want zonder Mij kunt gij niets doen (Joh. 15:2b, Joh. 15:5b).
- In den grijzen ouderdom zullen zij nog vruchten dragen; zij zullen vet en groen zijn (Ps. 92:15).
- En de rechtvaardige zal zijn weg vasthouden, en die rein van handen is, zal in sterkte toenemen (Job 17:9).
- Zij gaan van kracht tot kracht, een iegelijk van hen zal verschijnen voor God in Sion (Ps. 84:8).
- De rechtvaardige zal groeien als een palmboom, hij zal wassen als een cederboom op Libanon (Ps. 92:13).
- Maar het pad der rechtvaardigen is gelijk een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot den vollen dag toe (Spr. 4:18).
- Ulieden daarentegen die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen; en gij zult uitgaan, en toenemen als mestkalveren (Mal. 4:2).
- Want wie heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloediglijk hebben (Matt. 13:12a).
- Hij geeft meerdere genade. Daarom zegt de Schrift: God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade (Jac. 4:6).
En de wolf zal met het lam verkeren, en de luipaard bij den geitenbok nederliggen; en het kalf en de jonge leeuw en het mestvee tezamen, en een klein jonksken zal ze drijven. De koe en de berin zullen tezamen weiden, haar jongen zullen tezamen nederliggen, en de leeuw zal stro eten, gelijk de os. En een zoogkind zal zich vermaken over het hol van een adder, en een gespeend kind zal zijn hand uitsteken in den kuil van den basilisk. Men zal nergens leed doen noch verderven op den gansen berg Mijner heiligheid; want de aarde zal vol kennis des HEEREN zijn, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken (Jes. 11:6-9).
BELOFTEN VAN VOLHARDING DOOR GODS BEWARING.
- En Ik geef hun het eeuwige leven; en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit Mijn hand rukken. Mijn Vader, Die ze Mij gegeven heeft, is meerder dan allen, en niemand kan ze rukken uit de hand Mijns Vaders (Joh. 10:28-29).
- Maar de Heere is getrouw, Die u zal versterken en bewaren van den boze (2 Thess. 3:3).
- Die ons met u bevestigt in Christus, en Die ons gezalfd heeft, is God (2 Cor 1:21).
- Welke God u ook zal bevestigen tot het einde toe, om onstraffelijk te zijn in den dag van onzen Heere Jezus Christus (1 Cor 1:8).
- Heilige Vader, bewaar hen in Uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, gelijk als Wij (Joh. 17:11b).
- Vertrouwende ditzelve, dat Hij Die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus (Fil. 1:6).
- Uw geheel oprechte geest en ziel en lichaam worde onberispelijk bewaard in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus. Hij Die u roept, is getrouw, Die het ook doen zal (1 Thess. 5:23b, 1 Thess. 5:24).
- Want ik ben verzekerd dat noch dood noch leven, noch engelen noch overheden noch machten, noch tegenwoordige noch toekomende dingen, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere (Rom. 8:38-39).
- De rechtvaardige is een eeuwige grondvest (Spr. 10:25b).
- Als ik zeide: Mijn voet wankelt, Uw goedertierenheid, o HEERE, ondersteunde mij (Ps. 94:18).
- Die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof tot de zaligheid, die bereid is om geopenbaard te worden in den laatsten tijd (1 Petr. 1:5).
- Hem nu, Die machtig is u van struikelen te bewaren, en onstraffelijk te stellen voor Zijn heerlijkheid in vreugde (Jud. 24).
- Daarom, broeders, benaarstigt u te meer om uw roeping en verkiezing vast te maken; want dat doende zult gij nimmermeer struikelen (2 Petr. 1:10).
- De HEERE zal het voor mij voleinden; Uw goedertierenheid, HEERE, is in eeuwigheid; laat niet varen de werken Uwer handen (Ps. 138:8).
- Wij weten dat een iegelijk die uit God geboren is, niet zondigt; maar die uit God geboren is, bewaart zichzelven, en de boze vat hem niet (1 Joh. 5:18).
BELOFTEN BIJ GEHEILIGDE KATIJDING.
- Zie, gelukzalig is de mens denwelken God straft; daarom, verwerp de kastijding des Almachtigen niet. Want Hij doet smart aan en Hij verbindt; Hij doorwondt en Zijn handen helen (Job 5:17-18).
- Beken dan in uw hart, dat de HEERE uw God u kastijdt, gelijk als een man zijn zoon kastijdt (Deut. 8:5).
- Want de HEERE kastijdt dengene dien Hij liefheeft, ja, gelijk een vader den zoon in denwelken hij een welbehagen heeft (Spr. 3:12).
- En Ik zal Mijn hand tegen u keren, en Ik zal uw schuim op het allerreinste afzuiveren, en Ik zal al uw tin wegnemen (Jes. 1:25).
- Welgelukzalig is de man, o HEERE, dien Gij tuchtigt, en dien Gij leert uit Uw wet, om hem rust te geven van de kwade dagen, totdat de kuil voor den goddeloze gegraven wordt (Ps. 94:12-13).
- Eer ik verdrukt werd, dwaalde ik; maar nu onderhoud ik Uw woord. Het is mij goed dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uw inzettingen leerde. Ik weet, HEERE, dat Uw gerichten de gerechtigheid zijn, en dat Gij mij uit getrouwheid verdrukt hebt (Ps. 119:67, Ps. 119:71, Ps. 119:75).
- En zo zij, gebonden zijnde in boeien, vastgehouden worden met banden der ellende, dan geeft Hij hun hun werk te kennen, en hun overtredingen, omdat zij de overhand genomen hebben; en Hij openbaart het voor hunlieder oor ter tucht, en zegt dat zij zich van de ongerechtigheid bekeren zouden (Job 36:8-10).
- Zie, Ik heb u gelouterd, doch niet als zilver, Ik heb u gekeurd in den smeltkroes der ellende (Jes. 48:10).
- Daarom zal daardoor de ongerechtigheid van Jakob verzoend worden, en dit is de ganse vrucht, dat Hij deszelfs zonde zal wegdoen (Jes. 27:9a).
- Maar als wij geoordeeld worden, zo worden wij van den Heere getuchtigd, opdat wij met de wereld niet zouden veroordeeld worden (1 Cor. 11:32).
- Wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, en de lijdzaamheid bevinding, en de bevinding hoop (Rom. 5:3-4).
- Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag. Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid (2 Cor 4:16-17).
- Ik zal uw weg met doornen betuinen, en Ik zal een heiningmuur maken, dat zij haar paden niet zal vinden. En zij zal haar boelen nalopen, maar dezelve niet aantreffen; en zij zal hen zoeken, maar niet vinden; dan zal zij zeggen: Ik zal heengaan en keren weder tot mijn vorigen Man, want toen was mij beter dan nu (Hos. 2:5-6).
- Zo wie Ik liefheb, die bestraf en kastijd Ik (Openb. 3:19a).
- Want ik weet dat dit mij ter zaligheid gedijen zal, door uw gebed en toebrenging des Geestes van Jezus Christus (Fil. 1:19).
- En van de leraars zullen er sommigen vallen, om hen te louteren en te reinigen en wit te maken, tot den tijd van het einde toe (Dan. 11:35a).
- Wetende dat de beproeving uws geloofs lijdzaamheid werkt. Zalig is de man die verzoeking verdraagt; want als hij beproefd zal geweest zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen, welke de Heere beloofd heeft dengenen die Hem liefhebben (Jac. 1:3, Jac. 1:12).
- Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijken zoon dien Hij aanneemt. Indien gij de kastijding verdraagt, zo gedraagt Zich God jegens u als zonen; (want wat zoon is er dien de vader niet kastijdt?) Want genen hebben ons wel voor een korten tijd, naar dat het hun goeddacht, gekastijd; maar Deze kastijdt ons tot ons nut, opdat wij Zijner heiligheid zouden deelachtig worden. En alle kastijding, als die tegenwoordig is, schijnt geen zaak van vreugde, maar van droefheid te zijn; doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid dengenen die door dezelve geoefend zijn (Hebr. 12:6-7,Hebr. 12:10-11).
- Velen zullen er gereinigd en wit gemaakt en gelouterd worden (Dan. 12:10a).
- Opdat de beproeving uws geloofs, die veel kostelijker is dan van het goud, hetwelk vergaat en door het vuur beproefd wordt, bevonden worde te zijn tot lof en eer en heerlijkheid, in de openbaring van Jezus Christus (1 Petr. 1:7).
- En Ik zal dat derde deel in het vuur brengen, en Ik zal het louteren gelijk men zilver loutert, en Ik zal het beproeven gelijk men goud beproeft; het zal Mijn Naam aanroepen en Ik zal het verhoren; Ik zal zeggen: Het is Mijn volk; en het zal zeggen: De HEERE is mijn God (Zach. 13:9).
BELOFTEN AAN DE KINDEREN VAN GELOVIGEN.
- En de HEERE uw God zal uw hart besnijden en het hart van uw zaad, om den HEERE uw God lief te hebben met uw ganse hart en met uw ganse ziel, opdat gij leeft (Deut.30:6).
- En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u. Gij nu zult Mijn verbond houden, gij en uw zaad na u, in hun geslachten (Gen. 17:7, Gen. 17:9b).
- Maar nu zijn zij [uw kinderen] heilig (1 Cor. 7:14b).
- Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal (Hand. 2:39).
- Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis (Hand. 16:31).
- En al uw kinderen zullen van den HEERE geleerd zijn, en de vrede uwer kinderen zal groot zijn (Jes. 54:13).
- Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert hen niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods. En Hij omving hen met Zijn armen, en de handen op hen gelegd hebbende, zegende Hij dezelve (Marc. 10:14b, Marc. 10:16).
- Want Ik zal water gieten op den dorstige en stromen op het droge; Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten en Mijn zegen op uw nakomelingen. En zij zullen uitspruiten tussen in het gras, als de wilgen aan de waterbeken. Deze zal zeggen: Ik ben des HEEREN; en die zal zich noemen met den naam van Jakob; en gene zal met zijn hand schrijven: Ik ben des HEEREN, en zich toenoemen met den naam van Israël (Jes. 44:3-5).
VERLANGEN NAAR GOD.
- En Ik zal Mijn verbond oprichten tussen Mij en tussen u en tussen uw zaad na u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te zijn tot een God en uw zaad na u (Gen. 17:7).
- En God Zelf zal bij hen en hun God zijn (Openb. 21:3b).
- En gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn (Jer. 30:22).
- Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn (2 Cor. 6:16b).
- Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn (Hebr. 8:10b).
- En Ik zal in het midden van u wandelen en zal u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn (Lev. 26:12).
- Want deze God is onze God, eeuwiglijk en altoos; Hij zal ons geleiden tot den dood toe (Ps. 48:15).
- Vrees niet, want Ik ben met u; zijt niet verbaasd, want Ik ben uw God (Jes. 41:10a).
- Want uw Maker is uw Man, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; en de Heilige Israëls is uw Verlosser; Hij zal de God des gansen aardbodems genoemd worden (Jes. 54:5).
- En Ik, de HEERE, zal hun tot een God zijn, en Mijn Knecht David zal Vorst zijn in het midden van hen. Gij nu, o Mijn schapen, schapen Mijner weide, gij zijt mensen; maar Ik ben uw God, spreekt de Heere HEERE (Ezech. 34:24a, Ezech. 34:31).
- Daarom schaamt Zich God hunner niet, om hun God genaamd te worden; want Hij had hun een stad bereid (Hebr. 11:16b).
- Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot (Gen. 15:1b).
- De HEERE is het Deel mijner erve en mijns bekers (Ps. 16:5a).
- De HEERE is mijn Deel, zegt mijn ziel, daarom zal ik op Hem hopen (Klaagl. 3:24).
- Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten en mijn Deel in eeuwigheid (Ps. 73:26).
- Te dien dage zal de HEERE der heirscharen tot een heerlijke Kroon en tot een sierlijken Krans zijn den overgeblevenen Zijns volks (Jes. 28:5).
- De oprechten zullen voor Uw aangezicht blijven (Ps. 140:14b).
- Zou Mijn aangezicht moeten medegaan om u gerust te stellen (Ex. 33:14b)?
- De HEERE zijn God is met hem, en het geklank des Konings is bij hem (Num. 23:21b).
- Vrees niet, want Ik ben met u (Jes. 41:10a).
- Maar zij zullen weten dat Ik, de HEERE hun God, met hen ben (Ezech. 34:30a).
- De HEERE is met ulieden, terwijl gij met Hem zijt; en zo gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden (2 Kron. 15:2).
- De HEERE nu is Degene Die voor uw aangezicht gaat; Die zal met u zijn, Hij zal u niet begeven, noch u verlaten (Deut. 31:8a).
- Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen en zullen woning bij hem maken (Joh. 14:23b).
- En gij zult weten dat Ik in het midden van Israël ben, en dat Ik de HEERE uw God ben, en niemand meer; en Mijn volk zal niet beschaamd worden in eeuwigheid (Joël 2:27).
- Weet toch dat de HEERE Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd (Ps. 4:4a).
- Hij zal u liefhebben en zal u zegenen en u doen vermenigvuldigen (Deut. 7:13a).
- De HEERE zal des daags Zijn goedertierenheid gebieden (Ps. 42:9a).
- De HEERE heeft de rechtvaardigen lief (Ps. 146:8b).
- Ik zal hunlieder afkering genezen, Ik zal hen vrijwilliglijk liefhebben (Hos. 14:5a).
- Dien die de gerechtigheid najaagt, zal Hij liefhebben (Spr. 15:9b).
- Gij zult genoemd worden: Mijn lust is aan haar; en uw land: het getrouwde; want de HEERE heeft een lust aan u (Jes. 62:4).
- Gelijk de bruidegom vrolijk is over de bruid, alzo zal uw God over u vrolijk zijn (Jes. 62:5b).
- Van toen af dat gij kostelijk zijt geweest in Mijn ogen, zijt gij verheerlijkt geweest, en Ik heb u liefgehad (Jes. 43:4a).
- Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid (Jer. 31:3b).
- En Ik zal Mij over hen verblijden, dat Ik hun weldoe; en Ik zal hen getrouwelijk in dit land planten, met Mijn ganse hart en met Mijn ganse ziel (Jer. 32:41).
- De HEERE uw God is in het midden van u, een Held Die verlossen zal; Hij zal over u vrolijk zijn met blijdschap, Hij zal zwijgen in Zijn liefde, Hij zal Zich over u verheugen met gejuich (Sef. 3:17).
- Door Zijn grote liefde waarmede Hij ons liefgehad heeft (Ef. 2:4b).
- Ik zal hetgeen Mijn volk niet was, Mijn volk noemen, en die niet bemind was, Mijn beminde (Rom. 9:25b).
- Die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden (Ps. 103:4b).
- Want de Vader Zelf heeft u lief, dewijl gij Mij liefgehad hebt (Joh. 16:27a).
- En onze Heere Jezus Christus Zelf, en onze God en Vader, Die ons heeft liefgehad (2 Thess. 2:16a).
- Opdat de wereld bekenne dat Gij Mij gezonden hebt, en hen liefgehad hebt, gelijk Gij Mij liefgehad hebt. Opdat de liefde waarmede Gij Mij liefgehad hebt, in hen zij, en Ik in hen (Joh. 17:23b, Joh. 17:26b).
- Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een Verzoening voor onze zonden. En wij hebben gekend en geloofd de liefde die God tot ons heeft. God is Liefde; en die in de Liefde blijft, die blijft in God en God in hem. Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft (1 Joh. 4:10, 1 Joh. 4:16, 1 Joh. 4:19).
- In Mijn verbolgenheid heb Ik u geslagen, maar in Mijn welbehagen heb Ik Mij over u ontfermd (Jes. 60:10b).
- Want de HEERE uw God is een barmhartig God; Hij zal u niet verlaten, noch u verderven (Deut. 4:31a).
- Daarom rommelt Mijn ingewand over hem; Ik zal Mij zijner zekerlijk ontfermen, spreekt de HEERE (Jer. 31:20b).
- En Ik zal ze Mij op de aarde zaaien, en zal Mij ontfermen (Hos. 2:22a).
- Om Mijns Naams wil zal Ik Mijn toorn langer uitstellen, en om Mijns roems wil zal Ik, u ten goede, Mij bedwingen, opdat Ik u niet afhouwe (Jes. 48:9).
- En daarom zal de HEERE wachten, opdat Hij u genadig zij, en daarom zal Hij verhoogd worden, opdat Hij Zich over ulieden ontferme (Jes. 30:18a).
- Gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen, ontfermt Zich de HEERE over degenen die Hem vrezen. Maar de goedertierenheid des HEEREN is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over degenen die Hem vrezen (Ps. 103:13, Ps. 103:17a).
- Hoe zou Ik u overgeven, o Efraïm, u overleveren, o Israël? Hoe zou Ik u maken als Adama, u stellen als Zebóïm? Mijn hart is in Mij omgekeerd, al Mijn berouw is tezamen ontstoken. Ik zal de hittigheid Mijns toorns niet uitvoeren; Ik zal niet wederkeren om Efraïm te verderven (Hos. 11:8, Hos. 11:9a).
- Weet dat God voor u vergeet van uw ongerechtigheid (Job 11:6b).
- Ik zal al Mijn goedheid voorbij uw aangezicht laten gaan en zal den Naam des HEEREN uitroepen voor uw aangezicht; maar Ik zal genadig zijn wien Ik zal genadig zijn, en Ik zal Mij ontfermen wiens Ik Mij ontfermen zal (Ex. 33:19).
- De God Jakobs is ons een hoog Vertrek. Sela (Ps. 46:8b).
- Zo God voor ons is, wie zal tegen ons zijn (Rom. 8:31b)?
- Het heeft u bedorven, o Israël, want in Mij is uw hulp (Hos. 13:9).
- Gij zijt mijn Hulp en mijn Bevrijder; o mijn God, vertoef niet (Ps. 40:18b).
- De eeuwige God zij u een Woning; en van onder, eeuwige armen; en Hij verdrijve den vijand voor uw aangezicht en zegge: Verdelg. Welgelukzalig zijt gij, o Israël! Wie is u gelijk? Gij zijt een volk, verlost door den HEERE, het Schild uwer hulp, en Die een Zwaard is uwer hoogheid; daarom zullen zich uw vijanden geveinsdelijk aan u onderwerpen, en gij zult op hun hoogten treden (Deut. 33:27, Deut. 33:29).
- Zodat wij vrijmoediglijk durven zeggen: De Heere is mij een Helper, en ik zal niet vrezen wat mij een mens zal doen (Hebr. 13:6).
- Ik sterk u, ook help Ik u, ook ondersteun Ik u met de rechterhand Mijner gerechtigheid. Want Ik, de HEERE uw God, grijp uw rechterhand aan, Die tot u zeg: Vrees niet, Ik help u. Vrees niet, gij wormken Jakobs, gij volksken Israëls; Ik help u, spreekt de HEERE, en uw Verlosser is de Heilige Israëls (Jes. 41:10b, Jes. 41:13-14
- Want die ulieden aanraakt, die raakt Zijn oogappel aan (Zach. 2:8b).
- Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u (1 Petr. 5:7).
- Des HEEREN oog is over degenen die Hem vrezen, op degenen die op Zijn goedertierenheid hopen (Ps. 33:18).
- Hoort naar Mij, o huis Jakobs, en het ganse overblijfsel van het huis Israëls, gij die van Mij gedragen zijt van den buik aan, en opgenomen van de baarmoeder af. En tot den ouderdom toe zal Ik Dezelfde zijn, ja, tot de grijsheid toe zal Ik ulieden dragen; Ik heb het gedaan, en Ik zal u opnemen en Ik zal dragen en redden (Jes. 46:3, 4).
- Doch niet een haar uit uw hoofd zal verloren gaan (Luc. 21:18).
- En ook uw haren des hoofds zijn alle geteld (Matt. 10:30).
- In al hun benauwdheid was Hij benauwd, en de Engel Zijns aangezichts heeft hen behouden; door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Hij hen verlost; en Hij nam hen op en Hij droeg hen al de dagen vanouds (Jes. 63:9).
- Gelijk een arend zijn nest opwekt, over zijn jongen zweeft, zijn vleugelen uitbreidt, ze neemt en ze draagt op zijn vlerken.Zo leidde hem de HEERE alleen, en er was geen vreemd god met hem (Deut. 32:11-12).
- Ik zal met u een eeuwig verbond maken en u geven de gewisse weldadigheden Davids (Jes. 55:3b).
- Nochtans heeft Hij mij een eeuwig verbond gesteld, dat in alles welgeordineerd en bewaard is; voorzeker is daarin al mijn heil en alle lust (2 Sam. 23:5).
- En Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid, ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gericht, en in goedertierenheid en in barmhartigheden. En Ik zal u Mij ondertrouwen in geloof; en gij zult den HEERE kennen (Hos. 2:18-19).
- Israël, gij zult van Mij niet vergeten worden (Jes. 44:21b).
- En Ik zal Mijn tabernakel in het midden van u zetten, en Mijn ziel zal van u niet walgen (Lev. 26:11).
- Want de HEERE zal Zijn volk niet begeven, en Hij zal Zijn erve niet verlaten (Ps. 94:14).
- Doch Sion zegt: De HEERE heeft mij verlaten, en de Heere heeft mij vergeten. Kan ook een vrouw haar zuigeling vergeten, dat zij zich niet ontferme over den zoon haars buiks? Ofschoon dezen vergaten, zo zal Ik toch u niet vergeten. Zie, Ik heb u in de beide handpalmen gegraveerd; uw muren zijn steeds vóór Mij (Jes. 49:14-16).
- Want dat zal Mij zijn als de wateren Noachs, toen Ik zwoer dat de wateren Noachs niet meer over de aarde zouden gaan; alzo heb Ik gezworen dat Ik niet meer op u toornen, noch u schelden zal. Want bergen zullen wijken en heuvelen wankelen, maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE, uw Ontfermer (Jes. 54:9, 10).
- Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten (Hebr. 13:5b).
- Omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen die U zoeken (Ps. 9:11b).
- Deze dingen zal Ik hun doen en Ik zal hen niet verlaten (Jes. 42:16b).
- Want de HEERE heeft het recht lief, en zal Zijn gunstgenoten niet verlaten; in eeuwigheid worden zij bewaard (Ps. 37:28a).
- Want de Heere zal niet verstoten in eeuwigheid; maar als Hij bedroefd heeft, zo zal Hij Zich ontfermen naar de grootheid Zijner goedertierenheden (Klaagl. 3:31, 32).
- En Ik zal een eeuwig verbond met hen maken, dat Ik van achter hen niet zal afkeren, opdat Ik hun weldoe; en Ik zal Mijn vreze in hun hart geven, dat zij niet van Mij afwijken (Jer. 32:40).
VERLANGEN NAAR CHRISTUS.
- Zie, Ik heb Hem tot een Getuige der volken gegeven, een Vorst en Gebieder der volken (Jes. 55:4).
- Want een Kind is ons geboren, een Zoon is ons gegeven, en de heerschappij is op Zijn schouder; en men noemt Zijn Naam Wonderlijk, Raad, Sterke God, Vader der eeuwigheid, Vredevorst (Jes. 9:5).
- Mijn Liefste is mijne, en ik ben Zijne (Hoogl. 2:16a).
- Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen (Joh.6:37).
- Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (Joh. 3:16).
- En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn (Ezech. 34:23).
- Ulieden daarentegen die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen; en gij zult uitgaan, en toenemen als mestkalveren (Mal. 4:2).
- Ik, de HEERE, heb U geroepen in gerechtigheid, en Ik zal U bij Uw hand grijpen; en Ik zal U behoeden, en Ik zal U geven tot een Verbond des volks, tot een Licht der heidenen (Jes. 42:6).
- En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade. Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden (Joh. 1:16, 17).
- De vervulling Desgenen Die alles in allen vervult (Ef. 1:23b).
- Men zal van Mij zeggen: Gewisselijk, in den HEERE zijn gerechtigheden en sterkte (Jes. 45:24a).
- Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid en heiligmaking en verlossing (1 Cor. 1:30).
- Dezen heeft God door Zijn rechterhand verhoogd tot een Vorst en Zaligmaker, om Israël te geven bekering en vergeving der zonden (Hand. 5:31).
- Om te zeggen tot de gebondenen: Gaat uit; tot hen die in duisternis zijn: Komt tevoorschijn (Jes. 49:9a).
- Om te openen de blinde ogen, om den gebondene uit te voeren uit de gevangenis, en uit het gevangenhuis hen die in duisternis zitten (Jes. 42:7).
- Wetende dat gij niet door vergankelijke dingen, zilver of goud, verlost zijt uit uw ijdelen wandel, die u van de vaderen overgeleverd is, maar door het dierbaar bloed van Christus, als van een onbestraffelijk en onbevlekt Lam (1 Petr. 1:18-19).
- Want ook de Zoon des mensen is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en Zijn ziel te geven tot een rantsoen voor velen (Marc. 10:45).
- Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons (Gal. 3:13a).
- In Welken wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade (Ef. 1:7).
- En wandelt in de liefde, gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelven voor ons heeft overgegeven tot een offerande en een slachtoffer Gode, tot een welriekenden reuk (Ef. 5:2).
- Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij degenen die onder de wet waren, verlossen zou, en opdat wij de aanneming tot kinderen verkrijgen zouden (Gal. 4:4-5).
- Hoeveel te meer zal het bloed van Christus, Die door den eeuwigen Geest Zichzelven Gode onstraffelijk opgeofferd heeft, uw consciëntie reinigen van dode werken, om den levenden God te dienen! En daarom is Hij de Middelaar des Nieuwen Testaments, opdat, de dood daartussengekomen zijnde tot verzoening der overtredingen die onder het eerste Testament waren, degenen die geroepen zijn, de beloftenis der eeuwige erve ontvangen zouden (Hebr. 9:14-15).
- Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus (1 Cor. 5:7b).
- Want Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed (Openb. 5:9).
- Want Ik leef en gij zult leven (Joh. 14:19b).
- Die dit Brood eet, zal in der eeuwigheid leven (Joh. 6:58b).
- Want gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God. Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn, Die ons Leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid (Col. 3:3, 4).
- Ik ben met Christus gekruist; en ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij; en hetgeen ik nu in het vlees leef, dat leef ik door het geloof des Zoons Gods, Die mij liefgehad heeft en Zichzelven voor mij overgegeven heeft (Gal. 2:20).
- En u heeft Hij mede levend gemaakt, daar gij dood waart door de misdaden en de zonden, ook toen wij dood waren door de misdaden, heeft ons levend gemaakt met Christus (uit genade zijt gij zalig geworden), en heeft ons medeopgewekt, en heeft ons medegezet in den hemel in Christus Jezus (Ef. 2:1, Ef. 2:5-6).
- Die den Zoon heeft, die heeft het leven (1 Joh. 5:12a).
- Ik ben gekomen opdat zij het leven hebben en overvloed hebben (Joh. 10:10b).
- Want gelijk de Vader de doden opwekt en levend maakt, alzo maakt ook de Zoon levend die Hij wil (Joh. 5:21).
- Want hoewel Hij gekruist is door zwakheid, zo leeft Hij nochtans door de kracht Gods. Want ook wij zijn zwak in Hem, maar zullen met Hem leven door de kracht Gods in u (2 Cor. 13:4).
- Indien wij nu met Christus gestorven zijn, zo geloven wij dat wij ook met Hem zullen leven, houdt het daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levend zijt in Christus Jezus, onzen Heere (Rom. 6:8, Rom. 6:11b).
- Hij heeft veler zonde gedragen, en heeft voor de overtreders gebeden (Jes. 53:12b).
- Waarom Hij ook volkomenlijk kan zalig maken degenen die door Hem tot God gaan, alzo Hij altijd leeft om voor hen te bidden (Hebr. 7:25).
- Christus is het Die gestorven is; ja, wat meer is, Die ook opgewekt is, Die ook ter rechterhand Gods is, Die ook voor ons bidt (Rom. 8:34b).
- Want Christus is niet ingegaan in het heiligdom dat met handen gemaakt is, hetwelk is een tegenbeeld van het ware, maar in den hemel zelven, om nu te verschijnen voor het aangezicht Gods voor ons (Hebr. 9:24).
- Dewijl wij dan een groten Hogepriester hebben, Die door de hemelen doorgegaan is, namelijk Jezus, den Zone Gods, zo laat ons deze belijdenis vasthouden. Want wij hebben geen Hogepriester Die niet kan medelijden hebben met onze zwakheden, maar Die in alle dingen gelijk als wij is verzocht geweest, doch zonder zonde. Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden om geholpen te worden te bekwamer tijd (Hebr. 4:14-16a).
- Gelijkerwijs de Vader Mij liefgehad heeft, heb Ik ook u liefgehad; blijft in deze Mijn liefde (Joh. 15:9).
- Alzo Hij de Zijnen, die in de wereld waren, liefgehad had, zo heeft Hij hen liefgehad tot het einde. Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt; gelijk Ik u liefgehad heb, dat ook gij elkander liefhebt (Joh. 13:1b, Joh. 13:34).
- En bekennen dat Ik u liefheb (Openb. 3:9b).
- Zo zal de Koning lust hebben aan uw schoonheid (Ps. 45:12a).
- Gelijkerwijs ook Christus ons liefgehad heeft en Zichzelven voor ons heeft overgegeven (Ef. 5:2).
- Ik ben mijns Liefsten, en Zijn genegenheid is tot mij (Hoogl. 7:10).
- Gij hebt Mij het hart genomen, Mijn zuster, o bruid (Hoogl. 4:9a).
- Hem Die ons heeft liefgehad en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn bloed (Openb. 1:5b).
- Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem Die ons liefgehad heeft (Rom. 8:37).
- De liefde is Zijn banier over mij. Zijn linkerhand zij onder mijn hoofd, en Zijn rechterhand omhelze mij (Hoogl. 2:4b, Hoogl. 2:6).
- Die in het midden der zeven gouden kandelaren wandelt (Openb. 2:1b).
- Hij zal Zijn kudde weiden gelijk een herder; Hij zal de lammekens in Zijn armen vergaderen en in Zijn schoot dragen; de zogenden zal Hij zachtkens leiden (Jes. 40:11).
- Het gekrookte riet zal Hij niet verbreken, en de rokende vlaswiek, die zal Hij niet uitblussen; met waarheid zal Hij het recht voortbrengen (Jes. 42:3).
- Gelijk Christus de gemeente liefgehad heeft en Zichzelven voor haar heeft overgegeven; opdat Hij haar heiligen zou, haar gereinigd hebbende met het bad des waters door het Woord; opdat Hij haar Zichzelven zou heerlijk voorstellen, een gemeente die geen vlek of rimpel heeft of iets dergelijks, maar dat zij zou heilig zijn en onberispelijk. Want niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat, maar hij voedt het en onderhoudt het, gelijkerwijs ook de Heere de gemeente (Ef. 5:25-27, Ef. 5:29).
- En deze onze gemeenschap ook zij met den Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus (1 Joh. 1:3b).
- Ik zal u geen wezen laten; Ik kom weder tot u. En Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelven aan hem openbaren (Joh. 14:18, 21b).
- Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop; indien iemand Mijn stem zal horen en de deur opendoen, Ik zal tot hem inkomen, en Ik zal met hem avondmaal houden, en hij met Mij (Openb. 3:20).
BELOFTEN VAN DE HEILIGE GEEST.
- Zie, Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten; Ik zal Mijn woorden u bekendmaken (Spr. 1:23b).
- Totdat over ons uitgegoten worde de Geest uit de hoogte; dan zal de woestijn tot een vruchtbaar veld worden (Jes. 32:15a).
- En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen en Mijn rechten zult bewaren en doen (Ezech. 36:27).
- Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal de hemelse Vader den Heiligen Geest geven dengenen die Hem bidden (Luc. 11:13).
- Dit is Mijn verbond met hen, zegt de HEERE: Mijn Geest, Die op U is, en Mijn woorden die Ik in Uw mond gelegd heb, die zullen van Uw mond niet wijken, noch van den mond Uws zaads, noch van den mond van het zaad Uws zaads, zegt de HEERE, van nu aan tot in eeuwigheid toe (Jes. 59:21).
- Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien gij de Gave Gods kendet, en wie Hij is Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben begeerd, en Hij zou u levend water gegeven hebben. Maar zo wie gedronken zal hebben van het water dat Ik hem geven zal, dien zal in eeuwigheid niet dorsten; maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven (Joh. 4:10, Joh. 4:14).
- Den Heiligen Geest, Die in ons woont (2 Tim. 1:14b).
- Opdat wij de belofte des Geestes verkrijgen zouden door het geloof (Gal. 3:14b).
- Doch wij hebben niet ontvangen den geest der wereld, maar den Geest Die uit God is, opdat wij zouden weten de dingen die ons van God geschonken zijn (1 Cor. 2:12).
- Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien. [En dit zeide Hij van den Geest, Denwelken ontvangen zouden die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was] (Joh. 7:38, 39).
- En Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid; namelijk den Geest der waarheid, Welken de wereld niet kan ontvangen, want zij ziet Hem niet en kent Hem niet; maar gij kent Hem, want Hij blijft bij ulieden en zal in u zijn (Joh. 14:16-17).
- En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader (Gal. 4:6).
- Doch over het huis Davids en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden (Zach. 12:10).
- Gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. En Die de harten doorzoekt, weet welke de mening des Geestes is, dewijl Hij naar God voor de heiligen bidt (Rom. 8:15b, Rom. 8:26-27).
- HEERE, Gij hebt den wens der zachtmoedigen gehoord; Gij zult hun hart sterken, Uw oor zal opmerken (Ps. 10:17).
- En overmits gij kinderen zijt, zo heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uw harten, Die roept: Abba, Vader (Gal. 4:6).
- Doch over het huis Davids en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden (Zach. 12:10).
- Gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door Welken wij roepen: Abba, Vader. En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen. En Die de harten doorzoekt, weet welke de mening des Geestes is, dewijl Hij naar God voor de heiligen bidt (Rom. 8:15b, Rom 8:26-27).
- HEERE, Gij hebt den wens der zachtmoedigen gehoord; Gij zult hun hart sterken, Uw oor zal opmerken (Ps. 10:17).
- Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn (Rom. 8:16).
- Die ons ook heeft verzegeld, en het onderpand des Geestes in onze harten gegeven (2 Cor. 1:22).
- En bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door Welken gij verzegeld zijt tot den dag der verlossing (Ef. 4:30).
- Die ons nu tot ditzelve bereid heeft, is God, Die ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft (2 Cor. 5:5).
- En de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, Die ons is gegeven (Rom. 5:5).
- Nadat gij geloofd hebt, zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, Die het onderpand is van onze erfenis, tot de verkregen verlossing, tot prijs Zijner heerlijkheid (Ef. 1:13b, Ef. 1:14).
- Hij zal u een anderen Trooster geven, opdat Hij bij u blijve in der eeuwigheid; Ik zal u geen wezen laten; Ik kom weder tot u (Joh. 14:16b, Joh. 14:18).
- De gemeenten dan door geheel Judéa en Galiléa en Samaría hadden vrede, en werden gesticht; en wandelende in de vreze des Heeren en de vertroosting des Heiligen Geestes, werden vermenigvuldigd (Hand. 9:31).
- Want het Koninkrijk Gods is niet spijze en drank, maar rechtvaardigheid en vrede en blijdschap door den Heiligen Geest (Rom. 14:17).
VAN ENGELEN.
- De engel des HEEREN legert zich rondom degenen die Hem vrezen, en rukt hen uit (Ps. 34:8).
- Zijn zij niet allen gedienstige geesten, die tot dienst uitgezonden worden om dergenen wil die de zaligheid beërven zullen (Hebr. 1:14)?
- Want Hij zal Zijn engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in al uw wegen. Zij zullen u op de handen dragen, opdat gij uw voet aan geen steen stoot (Ps. 91:11-12).
- Ziet toe dat gij niet een van deze kleinen veracht; want Ik zeg ulieden, dat hun engelen in de hemelen altijd zien het aangezicht Mijns Vaders, Die in de hemelen is (Matt. 18:10).
DAT WIJ VOOR GOD KONINGEN EN PRIESTERS ZIJN.
- Die ons gemaakt heeft tot koningen en priesters Gode en Zijn Vader (Openb. 1:6a).
- En gij zult Mij een priesterlijk koninkrijk en een heilig volk zijn (Ex. 19:6a).
- En Gij hebt ons onzen God gemaakt tot koningen en priesters, en wij zullen als koningen heersen op de aarde (Openb. 5:10).
- Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht (1 Petr. 2:9).
BELOFTEN VAN TROOST, HOOP EN VREDE IN HET GEMOED.
- EN te dienzelven dage zult gij zeggen: Ik dank U, HEERE, dat Gij toornig op mij geweest zijt, maar Uw toorn is afgekeerd, en Gij troost mij (Jes. 12:1).
- Ik zal u geen wezen laten; Ik kom weder tot u (Joh. 14:18).
- Want de HEERE heeft Zijn volk vertroost, en Hij zal Zich over Zijn ellendigen ontfermen (Jes. 49:13b).
- Ik zie hun wegen en Ik zal hen genezen, en Ik zal hen geleiden en hun vertroostingen wedergeven, namelijk aan hun treurigen (Jes. 57:18).
- Staat op de wegen en ziet toe, en vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin; zo zult gij rust vinden voor uw ziel (Jer. 6:16).
- Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten, maar met grote ontfermingen zal Ik u vergaderen. In een kleinen toorn heb Ik Mijn aangezicht van u een ogenblik verborgen, maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij uwer ontfermen, zegt de HEERE, uw Verlosser (Jes. 54:7-8).
- Hij heeft Mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart, om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis; om uit te roepen het jaar van het welbehagen des HEEREN, en den dag der wrake onzes Gods, om alle treurigen te troosten; om den treurigen Sions te beschikken dat hun gegeven worde sieraad voor as, vreugdeolie voor treurigheid, het gewaad des lofs voor een benauwden geest; opdat zij genaamd worden eikenbomen der gerechtigheid, een planting des HEEREN, opdat Hij verheerlijkt worde (Jes. 61:1b, Jes. 61:2-3).
- Ik, Ik ben het, Die u troost (Jes. 51:12a).
- Die afkerig van hart is, zal van zijn wegen verzadigd worden; maar een goed man van zichzelven (Spr. 14:14).
- Doch God, Die de nederigen vertroost, heeft ons getroost door de komst van Titus (2 Cor. 7:6).
- En onze Heere Jezus Christus Zelf, en onze God en Vader, Die ons heeft liefgehad, en gegeven heeft een eeuwige vertroosting en goede hoop in genade, vertrooste uw harten (2 Thess. 2:16-17a).
- Opdat gij moogt zuigen en verzadigd worden van de borsten harer vertroostingen; opdat gij moogt uitzuigen en u verlustigen met den glans harer heerlijkheid. Als een dien zijn moeder troost, alzo zal Ik u troosten; ja, gij zult te Jeruzalem getroost worden (Jes. 66:11, Jes. 66:13).
- Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, de Vader der barmhartigheden en de God aller vertroosting, Die ons vertroost in al onze verdrukking, opdat wij zouden kunnen vertroosten degenen die in allerlei verdrukking zijn, door de vertroosting met welke wij zelven van God vertroost worden (2 Cor. 1:3, 2 Cor. 1:4).
- En een iegelijk die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is (1 Joh. 3:3).
- Zijt sterk, en Hij zal ulieder hart versterken, allen gij die op den HEERE hoopt (Ps. 31:25).
- Wat buigt gij u neder, o mijn ziel, en wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige Verlossing mijns aangezichts, en mijn God (Ps. 42:12).
- Opdat wij door twee onveranderlijke dingen, in welke het onmogelijk is dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk die de toevlucht genomen hebben om de voorgestelde hoop vast te houden; welke wij hebben als een anker der ziel, hetwelk zeker en vast is, en ingaat in het binnenste des voorhangsels (Hebr. 6:18-19).
- Geloofd zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden; daarom, opschortende de lendenen uws verstands, en nuchter zijnde, hoopt volkomenlijk op de genade…opdat uw geloof en hoop op God zijn zou (1 Petr. 1:3, 1 Petr. 1:13a, 1 Petr, 1:21b).
- Want Gij zijt mijn Verwachting, Heere HEERE, mijn Vertrouwen van mijn jeugd aan (Ps. 71:5).
- Als mijn gedachten binnen in mij vermenigvuldigd werden, hebben Uw vertroostingen mijn ziel verkwikt (Ps. 94:19).
- De hoop die u weggelegd is in de hemelen…de hoop des Evangelies…de Hoop der heerlijkheid (Col. 1:5a, Col. 1:23, Col. 1:27b).
- En het werk der gerechtigheid zal vrede zijn; en de werking der gerechtigheid zal zijn gerustheid en zekerheid tot in eeuwigheid (Jes. 32:17).
- Zijn ziel zal vernachten in het goede (Ps. 25:13a).
- Uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede (Luc. 7:50b).
- Hij zal tot Zijn volk en tot Zijn gunstgenoten van vrede spreken (Ps. 85:9m).
- Hij geneest de gebrokenen van hart, en Hij verbindt hen in hun smarten (Ps.147:3).
- De Heere nu des vredes Zelf geve u vrede allen tijd in allerlei wijze (2 Thess. 3:16a).
- De vrede Gods heerse in uw harten, tot welken gij ook geroepen zijt in één lichaam (Col. 3:15a).
- Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; niet gelijkerwijs de wereld hem geeft, geef Ik hem u (Joh. 14:27a).
- Ik schep de vrucht der lippen, vrede, vrede dengenen die verre zijn, en dengenen die nabij zijn, zegt de HEERE (Jes. 57:19a).
- En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en uw zinnen bewaren in Christus Jezus (Fil. 4:7).
VERLANGEN EN BLIJDSCHAP IN GOD.
- De blijdschap des HEEREN, die is uw sterkte (Neh. 8:11b).
- Want in blijdschap zult gijlieden uittrekken en met vrede voortgeleid worden (Jes. 55:12a).
- Maar de rechtvaardigen zullen zich verblijden, zij zullen van vreugde opspringen voor Gods aangezicht, en van blijdschap vrolijk zijn (Ps. 68:4).
- Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ten tijde als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn. (Ps. 4:8).
- De rechtvaardige zal zich verblijden in den HEERE en op Hem betrouwen; en alle oprechten van hart zullen zich beroemen (Ps. 64:11).
- Mijn ziel zou als met smeer en vettigheid verzadigd worden, en mijn mond zou roemen met vrolijk zingende lippen (Ps. 63:6).
- Zie, Mijn knechten zullen juichen van goeder harte (Jes. 65:14a).
- In de tenten der rechtvaardigen is een stem des gejuichs en des heils (Ps. 118:15a).
- Het licht is voor den rechtvaardige gezaaid, en vrolijkheid voor de oprechten van hart (Ps. 97:11).
- Want dan zult gij u over den Almachtige verlustigen, en gij zult tot God uw aangezicht opheffen (Job 22:26).
- Die met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien. Die het zaad draagt dat men zaaien zal, gaat al gaande en wenende; maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijn schoven (Ps. 126:5-6).
- Welgelukzalig is het volk hetwelk het geklank kent; o HEERE, zij zullen in het licht Uws aanschijns wandelen. Zij zullen zich den gansen dag verheugen in Uw Naam, en door Uw gerechtigheid verhoogd worden (Ps. 89:16-17).
- Voor uw dubbele schaamte en schande zullen zij juichen over hun deel; daarom zullen zij in hun land erfelijk het dubbele bezitten, zij zullen eeuwige vreugde hebben. Ik ben zeer vrolijk in den HEERE, mijn ziel verheugt zich in mijn God (Jes. 61:7, Jes. 61:10a).
- Wij staan, en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods (Rom. 5:2b).
- Gij zult u verheugen in den HEERE, in den Heilige Israëls zult gij u roemen (Jes. 41:16b).
- Want ons hart is in Hem verblijd, omdat wij op den Naam Zijner heiligheid vertrouwen (Ps. 33:21).
- Wij zullen ons verheugen en in U verblijden; wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, meer dan den wijn (Hoogl. 1:4).
- Ik zal u wederom zien, en uw hart zal zich verblijden, en niemand zal uw blijdschap van u wegnemen (Joh. 16:22b).
- Zij zullen nochtans blijde wezen voor Uw aangezicht, gelijk men zich verblijdt in den oogst, gelijk men verheugd is wanneer men den buit uitdeelt (Jes. 9:2b).
- Denwelken gij niet gezien hebt en nochtans liefhebt; in Denwelken gij nu, hoewel Hem niet ziende, maar gelovende, u verheugt met een onuitsprekelijke en heerlijke vreugde (1 Petr. 1:8).
- Alzo zullen de vrijgekochten des HEEREN wederkeren en met gejuich tot Sion komen; en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen; vreugde en blijdschap zullen zij aangrijpen, treuring en zuchting zullen wegvlieden (Jes. 51:11).
- Zo zal ik nochtans in den HEERE van vreugde opspringen; ik zal mij verheugen in den God mijns heils (Hab. 3:18).
- Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat Mijn blijdschap in u blijve en uw blijdschap vervuld worde (Joh. 15:11).
BELOFTEN VAN STEUN EN TROOST BIJ HET NADEREN VAN DE DOOD.
- De rechtvaardige betrouwt zelfs in zijn dood (Spr. 14:32b).
- Let op den vrome en zie naar den oprechte, want het einde van dien man zal vrede zijn (Ps. 37:37).
- God zal mijn ziel van het geweld des grafs verlossen; want Hij zal mij opnemen (Ps. 49:16).
- Want deze God is onze God, eeuwiglijk en altoos; Hij zal ons geleiden tot den dood toe (Ps. 48:15).
- Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten en mijn Deel in eeuwigheid (Ps. 73:26).
- Want ik ben verzekerd dat noch dood noch leven, noch engelen noch overheden noch machten, noch tegenwoordige noch toekomende dingen, noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onzen Heere (Rom. 8:38-39).
- Hij zal den dood verslinden tot overwinning, en de Heere HEERE zal de tranen van alle aangezichten afwissen (Jes. 25:8a).
- Daarom vertragen wij niet; maar hoewel onze uitwendige mens verdorven wordt, zo wordt nochtans de inwendige vernieuwd van dag tot dag (2 Cor. 4:16).
- Want ik weet Wien ik geloofd heb, en ik ben verzekerd dat Hij machtig is mijn pand, bij Hem weggelegd, te bewaren tot dien dag (2 Tim. 1:12b).
- Al ging ik ook in een dal der schaduw des doods, ik zou geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij; Uw stok en Uw staf, die vertroosten mij (Ps. 23:4).
- Doch Ik zal hen van het geweld der hel verlossen, Ik zal hen vrijmaken van den dood. O dood, waar zijn uw pestilentiën; hel, waar is uw verderf (Hos. 13:14a)?
- Dood, waar is uw prikkel? Hel, waar is uw overwinning? Maar Gode zij dank, Die ons de overwinning geeft door onzen Heere Jezus Christus (1 Cor. 15:55, 1 Cor. 15:57).
- Opdat Hij door den dood tenietdoen zou dengene die het geweld des doods had, dat is den duivel, en verlossen zou al degenen die met vreze des doods door al hun leven der dienstbaarheid onderworpen waren (Hebr. 2:14-15).
BELOFTEN VAN ZEGENINGEN IN DE TOEKOMENDE WERELD.
- Israël wordt verlost door den HEERE met een eeuwige verlossing; gijlieden zult niet beschaamd noch tot schande worden tot in alle eeuwigheden (Jes. 45:17).
- De gerechtigheid redt van den dood (Spr. 10:2, Spr. 10:11:4).
- De weg des levens is den verstandige naar boven, opdat hij afwijke van de hel beneden (Spr. 15:24).
- Want Uw goedertierenheid is groot over mij; en Gij hebt mijn ziel uit het onderste des grafs uitgerukt (Ps. 86:13).
- Veel meer dan, zijnde nu gerechtvaardigd door Zijn bloed, zullen wij door Hem behouden worden van den toorn (Rom. 5:9).
- Zo iemand Mijn woord zal bewaard hebben, die zal den dood niet zien in der eeuwigheid (Joh. 8:51b).
- Jezus, Die ons verlost van den toekomenden toorn (1 Thess. 1:10b).
- Opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (Joh. 3:16b).
- God heeft ons niet gesteld tot toorn, maar tot verkrijging der zaligheid door onzen Heere Jezus Christus (1 Thess. 5:9).
- Zalig en heilig is hij die deel heeft in de eerste opstanding; over dezen heeft de tweede dood geen macht (Openb. 20:6a).
- Hij zal ingaan in den vrede; zij zullen rusten op hun slaapsteden, een iegelijk die in zijn oprechtheid gewandeld heeft (Jes. 57:2).
- Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bij den Heere in te wonen (2 Cor. 5:8).
- Maar Abraham zeide: Kind, gedenk dat gij uw goed ontvangen hebt in uw leven, en Lázarus desgelijks het kwade; en nu wordt hij vertroost, en gij lijdt smarten (Luc. 16:25).
- Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen (Ps. 73:24).
- God zal mijn ziel van het geweld des grafs verlossen; want Hij zal mij opnemen (Ps. 49:16).
- Jezus zeide tot hem: Voorwaar zeg Ik u: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn (Luc. 23:43).
- Want het leven is mij Christus, en het sterven is mij gewin. Hebbende begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn; want dat is zeer verre het beste (Fil. 1:21, Fil. 1:23b).
- Maar gij zijt gekomen tot den berg Sion en de stad des levenden Gods, tot het hemelse Jeruzalem, en tot God, den Rechter over allen, en de geesten der volmaakte rechtvaardigen (Hebr. 12:22a, 23b).
- Daar houden de bozen op van beroering, en daar rusten de vermoeiden van kracht; daar zijn de gebondenen tezamen in rust; zij horen de stem des drijvers niet (Job 3:17, 18).
- Zalig zijn de doden die in den Heere sterven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten mogen van hun arbeid; en hun werken volgen met hen (Openb. 14:13b).
- En velen van hen die in het stof der aarde slapen, zullen ontwaken, dezen ten eeuwigen leven, en genen tot versmaadheden en tot eeuwige afgrijzing (Dan. 12:2).
- Ook zal Mijn vlees zeker wonen. Want Gij zult Mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten dat Uw Heilige de verderving zie (Ps. 16:9b, Ps. 16:10).
- Uw doden zullen leven, ook mijn dood lichaam, zij zullen opstaan; waakt op en juicht, gij die in het stof woont, want Uw dauw zal zijn als een dauw der moeskruiden, en het land zal de overledenen uitwerpen (Jes. 26:19).
- Want de ure komt in welke allen die in de graven zijn, Zijn stem zullen horen, en zullen uitgaan: die het goede gedaan hebben, tot de opstanding des levens, en die het kwade gedaan hebben, tot de opstanding der verdoemenis (Joh. 5:28b, Joh. 5:29).
- Maar die waardig zullen geacht zijn die eeuw te verwerven en de opstanding uit de doden, zullen noch trouwen noch ten huwelijk uitgegeven worden. Want zij kunnen niet meer sterven, want zij zijn den engelen gelijk; en zij zijn kinderen Gods, dewijl zij kinderen der opstanding zijn (Luc. 20:35-36).
- En als zij na mijn huid dit doorknaagd zullen hebben, zal ik uit mijn vlees God aanschouwen; denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot (Job 19:26-27).
- En dit is de wil des Vaders, Die Mij gezonden heeft, dat al wat Hij Mij gegeven heeft, Ik daaruit niet verlieze, maar hetzelve opwekke ten uitersten dage. En dit is de wil Desgenen Die Mij gezonden heeft, dat een iegelijk die den Zoon aanschouwt en in Hem gelooft, het eeuwige leven hebbe; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Die Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage (Joh. 6:39, Joh. 6:40, Joh. 6:54).
- Want wij weten dat, zo ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig, in de hemelen. Want ook in dezen zuchten wij, verlangende met onze woonstede die uit den hemel is, overkleed te worden;
- zo wij ook bekleed en niet naakt zullen gevonden worden. Want ook wij, die in dezen tabernakel zijn, zuchten, bezwaard zijnde; nademaal wij niet willen ontkleed, maar overkleed worden, opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde (2 Cor. 5:1-4).
- Indien de Geest Desgenen Die Jezus uit de doden opgewekt heeft, in u woont, zo zal Hij Die Christus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door Zijn Geest, Die in u woont (Rom. 8:11).
- Want dewijl de dood door een mens is, zo is ook de opstanding der doden door een Mens. Alzo zal ook de opstanding der doden zijn. Het lichaam wordt gezaaid in verderfelijkheid, het wordt opgewekt in onverderfelijkheid. Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid. Het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht. Een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt. En gelijkerwijs wij het beeld van den aardsen gedragen hebben, alzo zullen wij ook het beeld van den Hemelsen dragen. Zie, ik zeg u een verborgenheid: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden, in een punt des tijds, in een ogenblik, met de laatste bazuin; want de bazuin zal slaan, en de doden zullen onverderfelijk opgewekt worden, en wij zullen veranderd worden. Want dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen, en dit sterfelijke moet onsterfelijkheid aandoen. En wanneer dit verderfelijke zal onverderfelijkheid aangedaan hebben, en dit sterfelijke zal onsterfelijkheid aangedaan hebben, alsdan zal het woord geschieden dat geschreven is: De dood is verslonden tot overwinning (1 Cor. 15:21, 1 Cor. 15:42-44a, 1 Cor. 15:49, 1 Cor. 15:51-54).
- Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft, zal leven, al ware hij ook gestorven (Joh. 11:25b).
- Hij Die den Heere Jezus opgewekt heeft, ook ons door Jezus zal opwekken en met ulieden daar zal stellen (2 Cor. 4:14).
- Weet gij niet dat de heiligen de wereld oordelen zullen? Weet gij niet dat wij de engelen oordelen zullen (1 Cor. 6:2a, 1 Cor. 6:3a)?
- Die ons vernederd lichaam veranderen zal, opdat hetzelve gelijkvormig worde aan Zijn heerlijk lichaam, naar de werking waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen (Fil. 3:21).
- Indien wij geloven dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God degenen die ontslapen zijn in Jezus, wederbrengen met Hem. Want dat zeggen wij u door het woord des Heeren, dat wij die levend overblijven zullen tot de toekomst des Heeren, niet zullen vóórkomen degenen die ontslapen zijn. Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; daarna wij die levend overgebleven zijn, zullen tezamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen (1 Thess. 4:14-17).
- Jezus Christus, Die den dood heeft tenietgedaan, en het leven en de onverderfelijkheid aan het licht gebracht door het Evangelie (2 Tim. 1:10b).
- Dengenen wel, die, met volharding in goed doen, heerlijkheid en eer en onverderfelijkheid zoeken, het eeuwige leven (Rom. 2:7).
- Wij verzoend zijnde, zullen behouden worden door Zijn leven. Degenen die den overvloed der genade en der gave der rechtvaardigheid ontvangen, zullen in het leven heersen door dien Enen, namelijk Jezus Christus (Rom. 5:10b, Rom. 5:17b).
- Opdat gij waardig geacht wordt het Koninkrijk Gods, voor hetwelk gij ook lijdt; en u die verdrukt wordt, verkwikking met ons, in de openbaring van den Heere Jezus van den hemel met de engelen Zijner kracht. Wanneer Hij zal gekomen zijn om verheerlijkt te worden in Zijn heiligen, en wonderbaar te worden in allen die geloven (overmits onze getuigenis onder u is geloofd geworden) in dien dag. Opdat de Naam van onzen Heere Jezus Christus verheerlijkt worde in u, en gij in Hem, naar de genade van onzen God en den Heere Jezus Christus (2 Thess. 1:5b, 2 Thess. 1:7, 2 Thess. 1:10, 2 Thess. 1:12).
- Er blijft dan een rust over voor het volk Gods (Hebr. 4:9).
- De oprechten zullen over hen heersen in dien morgenstond (Ps. 49:15).
- Maar wij verwachten, naar Zijn belofte, nieuwe hemelen en een nieuwe aarde, in dewelke gerechtigheid woont (2 Petr. 3:13).
- Doch gij hebt enige weinige namen ook te Sardis, die hun klederen niet bevlekt hebben, en zij zullen met Mij wandelen in witte klederen, overmits zij het waardig zijn (Openb. 3:4).
- In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins zo zou Ik het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden. En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zo kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben (Joh. 14:2, 3).
- Door het geloof is hij een inwoner geweest in het land der belofte als in een vreemd land, en heeft in tabernakelen gewoond met Izak en Jakob, die mede-erfgenamen waren van dezelve belofte. Want hij verwachtte de stad die fundamenten heeft, welker Kunstenaar en Bouwmeester God is. Maar nu zijn zij begerig naar een beter, dat is naar het hemelse. Daarom schaamt Zich God hunner niet, om hun God genaamd te worden; want Hij had hun een stad bereid (Hebr. 11:9-10, Hebr. 11:16).
- En aldaar zal geen nacht zijn, en zij zullen geen kaars noch licht der zon van node hebben, want de Heere God verlicht hen; en zij zullen als koningen heersen in alle eeuwigheid (Openb. 22:5).
- Uw Zon zal niet meer ondergaan, en uw Maan zal Haar licht niet intrekken; want de HEERE zal u tot een eeuwig Licht wezen, en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen (Jes. 60:20).
- Verkrijgende het einde uws geloofs, namelijk de zaligheid der zielen. Daarom, opschortende de lendenen uws verstands, en nuchter zijnde, hoopt volkomenlijk op de genade die u toegebracht wordt in de openbaring van Jezus Christus (1 Petr. 1:9, 1 Petr. 1_13).
- En daarom is Hij de Middelaar des Nieuwen Testaments, opdat, de dood daartussen gekomen zijnde tot verzoening der overtredingen die onder het eerste Testament waren, degenen die geroepen zijn, de beloftenis der eeuwige erve ontvangen zouden (Hebr. 9:15).
- Daarom zijn zij voor den troon Gods en dienen Hem dag en nacht in Zijn tempel; en Die op den troon zit, zal hen overschaduwen. Zij zullen niet meer hongeren en zullen niet meer dorsten, en de zon zal op hen niet vallen, noch enige hitte. Want het Lam, Dat in het midden des troons is, zal hen weiden, en zal hun een Leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen (Openb. 7:15-17).
- Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien die Hem liefhebben (1 Cor. 2:9).
- Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen. Maar wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is (1 Joh. 3:2).
- Uw toorn is gekomen, en de tijd der doden om geoordeeld te worden, en om het loon te geven Uw dienstknechten, den profeten en den heiligen en dengenen die Uw Naam vrezen, den kleinen en den groten (Openb. 11:18).
- En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, gelijk als Wij één zijn: Vader, Ik wil dat waar Ik ben, ook die bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt; opdat zij Mijn heerlijkheid mogen aanschouwen (Joh.17:22, Joh. 17:24a).
- En ik zag geen tempel in dezelve; want de Heere, de almachtige God, is haar Tempel, en het Lam. En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is haar Kaars (Openb. 21:22-23).
- Zijt getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens (Openb. 2:10b).
- En geen vervloeking zal er meer tegen iemand zijn (Openb. 22:3a).
- De HEERE zal u tot een eeuwig Licht wezen, en de dagen uwer treuring zullen een einde nemen (Jes. 60:20b).
- Schatten in den hemel, waar ze noch mot noch roest verderft, en waar de dieven niet doorgraven noch stelen (Matt. 6:20).
- En God zal alle tranen van hun ogen afwissen want de eerste dingen zijn weggegaan (Openb. 21:4 a, b).
- Over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heren (Matt 25:21b).
- Hem nu, Die machtig is u van struikelen te bewaren, en onstraffelijk te stellen voor Zijn heerlijkheid in vreugde (Jud. 24).
- Gij zult Mij het pad des levens bekendmaken; verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht; lieflijkheden zijn in Uw rechterhand, eeuwiglijk (Ps. 16:11).
- Dan zullen de rechtvaardigen blinken gelijk de zon, in het Koninkrijk huns Vaders (Matth. 13:43a).
- Opdat gij ook in de openbaring Zijner heerlijkheid u moogt verblijden en verheugen (1 Petr. 4:13b).
- Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn, Die ons Leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid (Col. 3:4).
- Om de uitverkorenen, opdat ook zij de zaligheid zouden verkrijgen, die in Christus Jezus is, met eeuwige heerlijkheid (2 Tim. 2:10b).
- En indien wij kinderen zijn, zo zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus; zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. Want ik houd het daarvoor, dat het lijden dezes tegenwoordigen tijds niet is te waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden (Rom. 8:17-18).
- Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gans zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid; dewijl wij niet aanmerken de dingen die men ziet, maar de dingen die men niet ziet; want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig (2 Cor. 4:17-18).
- De leraars nu zullen blinken als de glans des uitspansels, en die er velen rechtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk (Dan. 12:3).
- Het is uws Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven (Luc. 12:32).
- En de Heere zal mij verlossen van alle boos werk, en bewaren tot Zijn hemels Koninkrijk (2 Tim. 4:18a).
- Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld (Matt. 25:34b).
- Want alzo zal u rijkelijk toegevoegd worden de ingang in het eeuwig Koninkrijk van onzen Heere en Zaligmaker Jezus Christus (2 Petr. 1:11).
- En Ik verordineer u het Koninkrijk, gelijkerwijs Mijn Vader Mij dat verordineerd heeft; opdat gij eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk, en zit op tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls (Luc. 22:29-30).
- Verlichte ogen uws verstands, opdat gij moogt weten welke is de hoop van Zijn roeping, en welke de rijkdom is der heerlijkheid van Zijn erfenis in de heiligen (Ef. 1:18).
- Die naar Zijn grote barmhartigheid ons heeft wedergeboren tot een levende hoop, door de opstanding van Jezus Christus uit de doden; tot een onverderfelijke en onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis, die in de hemelen bewaard is voor u (1 Petr. 1:3b, 1 Petr. 1:4).
- En alzo zullen wij altijd met den Heere wezen (1 Thess. 4:17b).
- Want bij U is de fontein des levens; in Uw licht zien wij het licht (Ps. 36:10).
- Maar ik zal Uw aangezicht in gerechtigheid aanschouwen, ik zal verzadigd worden met Uw beeld, als ik zal opwaken (Ps. 17:15).
- De troon Gods en des Lams zal daarin zijn, en Zijn dienstknechten zullen Hem dienen. En zullen Zijn aangezicht zien, en Zijn Naam zal op hun voorhoofden zijn (Openb. 22:3b, Openb. 22:4).
- Maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven (Matt. 25:46b).
- Dit is de belofte die Hij ons beloofd heeft, namelijk het eeuwige leven (1 Joh. 2:25).
- Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven (Joh. 6:47). Zie ook vers 51, 54.
- De genadegift Gods is het eeuwige leven, door Jezus Christus, onzen Heere (Rom. 6:23b).
- Die in den Geest zaait, zal uit den Geest het eeuwige leven maaien (Gal. 6:8b).
- Want zij kunnen niet meer sterven, want zij zijn den engelen gelijk (Luc. 20:36).
- In de hope des eeuwigen levens, welke God, Die niet liegen kan, beloofd heeft vóór de tijden der eeuwen (Tit. 1:2a).
- Mijn schapen horen Mijn stem, en Ik ken dezelve, en zij volgen Mij; en Ik geef hun het eeuwige leven (Joh. 10:27-28a).
- Jezus zeide tot haar: Ik ben de Opstanding en het Leven, een iegelijk die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid (Joh. 11:25a, Joh. 11:26a).
- Dengenen wel, die, met volharding in goed doen, heerlijkheid en eer en onverderfelijkheid zoeken, het eeuwige leven (Rom. 2:7).
- Namelijk dat ons God het eeuwige leven gegeven heeft; en ditzelve leven is in Zijn Zoon. Opdat gij weet dat gij het eeuwige leven hebt (1 Joh. 5:11b, 1 Joh. 5:13).
- Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe (Joh. 3:16).
VAN ONS GELOOF IN CHRISTUS.
- Zie, Ik leg een Grondsteen in Sion, een beproefden Steen, een kostelijken Hoeksteen, Die wel vast gegrondvest is; wie gelooft, die zal niet haasten (Jes. 28:16b).
- Die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden (1 Petr. 2:6b).
- Ik ben een Licht in de wereld gekomen, opdat een iegelijk die in Mij gelooft, in de duisternis niet blijve (Joh. 12:46).
- Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld. Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven (Joh. 3:16, 18, 36b; 6:47).
- Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof (Ef. 2:8a).
- Uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede (Luc. 7:50b).
- Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde (Jes. 45:22a).
- Zo gij kunt geloven, alle dingen zijn mogelijk dengene die gelooft (Marc. 9:23b).
- Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk die gelooft (Rom. 10:4).
- Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis (Hand. 16:31).
- Zie, Ik leg in Sion een Steen des aanstoots en een Rots der ergernis; en een iegelijk die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden (Rom. 9:33).
- Doch dengene die niet werkt, maar gelooft in Hem Die den goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid (Rom. 4:5).
- Dezen geven getuigenis al de profeten, dat een iegelijk die in Hem gelooft, vergeving der zonden ontvangen zal door Zijn Naam (Hand. 10:43).
- Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven (Matth. 11:28).
- Maar de rechtvaardige zal uit het geloof leven; maar wij zijn niet van degenen die zich onttrekken ten verderve, maar van degenen die geloven tot behoudenis der ziel (Hebr. 10:38a, Hebr. 10:39).
- En Jezus zeide tot hen: Ik ben het Brood des levens; die tot Mij komt, zal geenszins hongeren, en die in Mij gelooft, zal nimmermeer dorsten. Al wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen; en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen (Joh. 6:35, Joh. 6:37).
- Die uit het geloof zijn, worden gezegend met den gelovigen Abraham. Zo verstaat gij dan, dat degenen die uit het geloof zijn, Abrahams kinderen zijn. De Schrift heeft het alles onder de zonde besloten, opdat de belofte uit het geloof van Jezus Christus den gelovigen zou gegeven worden (Gal. 3:9, 7, 22).
- Tot Welken komende als tot een levenden Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar. Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom, om geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus (1 Petr. 2:4-5). Zie ook rechtvaardigmaking.
- Zalig zijn zij die niet zullen gezien hebben en nochtans zullen geloofd hebben (Joh. 20:29b).
- Omdat wij gehoopt hebben op den levenden God, Die een Behouder is aller mensen, maar allermeest der gelovigen (1 Tim. 4:10b).
- Opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt dergenen die door geloof en lankmoedigheid de beloftenissen beërven (Hebr. 6:12).
- Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven (Joh. 1:12).
- Zo wie beleden zal hebben dat Jezus de Zone Gods is, God blijft in hem en hij in God (1 Joh. 4:15).
- Een iegelijk dan die Mij belijden zal voor de mensen, dien zal Ik ook belijden voor Mijn Vader, Die in de hemelen is(Matt. 10:32).
- Indien gij met uw mond zult belijden den Heere Jezus, en met uw hart geloven dat Hem God uit de doden opgewekt heeft, zo zult gij zalig worden. Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid, en met den mond belijdt men ter zaligheid (Rom. 10:9-10).
BELOFTEN VOOR HEN DIE BEROUW HEBBEN EN ZICH BEKERING.
- Opdat zij zich bekeren een iegelijk van zijn bozen weg, en Ik hun ongerechtigheid en hun zonde vergeve (Jer. 36:3b).
- Keert weder tot Mij, spreekt de HEERE der heirscharen en Ik zal tot u wederkeren, zegt de HEERE der heirscharen (Zach. 1:3b; Mal. 3:7).
- De HEERE uw God is genadig en barmhartig, en zal het aangezicht van u niet afwenden, zo gij u tot Hem bekeert (2 Kron. 30:9b).
- Was uw hart van boosheid, o Jeruzalem, opdat gij behouden wordt; hoe lang zult gij de gedachten uwer ijdelheid in het binnenste van u laten vernachten (Jer. 4:14)?
- En Mijn volk, over dewelke Mijn Naam genoemd wordt, zich verootmoedigen en bidden, en Mijn aangezicht zoeken en zich bekeren van hun boze wegen, zo zal Ik uit den hemel horen en hun zonden vergeven en hun land genezen (2 Kron. 7:14).
- Misschien zullen zij horen en zich bekeren, een iegelijk van zijn bozen weg; zo zou Ik berouw hebben over het kwaad dat Ik hun denk te doen vanwege de boosheid hunner handelingen. Maakt uw wegen en uw handelingen goed, en gehoorzaamt de stem des HEEREN uws Gods; zo zal het den HEERE berouwen over het kwaad dat Hij tegen u gesproken heeft (Jer. 26:3, Jer. 26:13).
- Maar indien datzelve volk, over hetwelk Ik zulks gesproken heb, zich van zijn boosheid bekeert, zo zal Ik berouw hebben over het kwaad dat Ik hetzelve gedacht te doen (Jer. 18:8).
- De goddeloze verlate zijn weg, en de ongerechtige man zijn gedachten; en hij bekere zich tot den HEERE, zo zal Hij Zich zijner ontfermen, en tot onzen God, want Hij vergeeft menigvuldiglijk (Jes. 55:7).
- Maar wanneer de goddeloze zich bekeert van al zijn zonden die hij gedaan heeft, en al Mijn inzettingen onderhoudt en doet recht en gerechtigheid, hij zal gewisselijk leven, hij zal niet sterven. Al zijn overtredingen die hij gedaan heeft, zullen hem niet gedacht worden; in zijn gerechtigheid die hij gedaan heeft, zal hij leven. Zou Ik enigszins lust hebben aan den dood des goddelozen? Spreekt de Heere HEERE; is het niet, als hij zich bekeert van zijn wegen, dat hij leve? Keert weder en bekeert u van al uw overtredingen, zo zal de ongerechtigheid u niet tot een aanstoot worden. Werpt van u weg al uw overtredingen waardoor gij overtreden hebt, en maakt u een nieuw hart en een nieuwen geest; want waarom zoudt gij sterven, o huis Israëls? Want Ik heb geen lust aan den dood des stervenden, spreekt de Heere HEERE; daarom, bekeert u en leeft (Ezech. 18:21-23; Ezech. 18:30b, Ezech. 18:31-32).
- Wijk af van het kwade en doe het goede, en woon in eeuwigheid (Ps. 37:27).
- Keert u tot Mijn bestraffing; zie, Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten; Ik zal Mijn woorden u bekendmaken (Spr. 1:23).
- Bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en dat met vasten en met geween en met rouwklage. En scheurt uw hart en niet uw klederen, en bekeert u tot den HEERE uw God; want Hij is genadig en barmhartig, lankmoedig en groot van goedertierenheid, en berouw hebbende over het kwade. Wie weet, Hij mocht Zich wenden en berouw hebben; en Hij mocht een zegen achter Zich overlaten tot spijsoffer en drankoffer voor den HEERE uw God (Joël 2:12b, Joël 2:13-14).
- Als Ik ook tot den goddeloze zeg: Gij zult den dood sterven; en hij zich van zijn zonde bekeert, en recht en gerechtigheid doet; geeft de goddeloze het pand weder, betaalt hij het geroofde, wandelt hij in de inzettingen des levens, zodat hij geen onrecht doet; hij zal zekerlijk leven, hij zal niet sterven. Al zijn zonden die hij gezondigd heeft, zullen hem niet gedacht worden; hij heeft recht en gerechtigheid gedaan, hij zal zekerlijk leven. En als de goddeloze zich bekeert van zijn goddeloosheid, en doet recht en gerechtigheid, zo zal hij daarin leven (Ezech. 33:14-16, Ezech. 33:19).
- Zo gij u bekeert tot den Almachtige, gij zult gebouwd worden; doe het onrecht verre van uw tenten (Job 22:23).
- Ontwaak, gij die slaapt, en sta op uit de doden, en Christus zal over u lichten (Ef. 5:14).
- Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen (Hand. 2:38).
- Betert u dan en bekeert u, opdat uw zonden mogen uitgewist worden, wanneer de tijden der verkoeling zullen gekomen zijn van het aangezicht des Heeren (Hand. 3:19).
- Komt en laat ons wederkeren tot den HEERE, want Hij heeft verscheurd en Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen en Hij zal ons verbinden (Hos. 6:1).
- Hij zal de mensen aanschouwen, en zeggen: Ik heb gezondigd en het recht verkeerd, hetwelk mij niet heeft gebaat; maar God heeft mijn ziel verlost, dat zij niet voere in het verderf, zodat mijn leven het licht aanziet (Job 33:27-28).
- Wanneer gij in angst zult zijn en u al deze dingen zullen treffen; in het laatste der dagen, dan zult gij wederkeren tot den HEERE uw God en Zijn stem gehoorzaam zijn. Want de HEERE uw God is een barmhartig God; Hij zal u niet verlaten, noch u verderven; en Hij zal het verbond uwer vaderen, dat Hij hun gezworen heeft, niet vergeten (Deut. 4:30-31).
- Die ze [zijn zonden] bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen (Spr. 28:13).
- Ik zal belijdenis van mijn overtredingen doen voor den HEERE; en Gij vergaaft de ongerechtigheid mijner zonde. Gij zijt mij een Verberging, Gij behoedt mij voor benauwdheid (Ps. 32:5b, Ps. 32:7).
- Indien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons de zonden vergeve en ons reinige van alle ongerechtigheid (1 Joh. 1:9).
- En de zoon zeide tot hem: Vader, ik heb gezondigd tegen den Hemel en voor u, en ben niet meer waardig uw zoon genaamd te worden. Maar de vader zeide tot zijn dienstknechten: Brengt hier voor het beste kleed en doet het hem aan, en geeft een ring aan zijn hand en schoenen aan de voeten (Luc. 15:21-22).
- Dan zullen zij hun ongerechtigheid belijden en de ongerechtigheid hunner vaderen, met hun overtredingen waarmede zij tegen Mij overtreden hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid gewandeld hebben, dat Ik ook met hen in tegenheid gewandeld en hen in het land hunner vijanden gebracht zal hebben. Zo dan hun onbesneden hart gebogen wordt en zij dan aan de straf hunner ongerechtigheid een welgevallen hebben, dan zal Ik gedenken aan Mijn verbond met Jakob, en ook aan Mijn verbond met Izak en ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik gedenken, en aan het land zal Ik gedenken (Lev. 26:40-42).
- Bekeer u, gij afgekeerde Israël, spreekt de HEERE, zo zal Ik Mijn toorn op ulieden niet doen vallen; want Ik ben goedertieren, spreekt de HEERE. Ik zal den toorn niet in eeuwigheid behouden. Alleen ken uw ongerechtigheid, dat gij tegen den HEERE uw God hebt overtreden, en uw wegen verstrooid hebt tot de vreemden, onder allen groenen boom, maar zijt Mijner stem niet gehoorzaam geweest, spreekt de HEERE (Jer. 3:12b, Jer. 3:13).
BELOFTEN VOOR HEN DIE GEHOORZAAM ZIJN.
- Welgelukzalig zijn zij die het recht onderhouden; die te allen tijde gerechtigheid doet (Ps. 106:3).
- Maar zo wie dezelve zal gedaan en geleerd hebben, die zal groot genaamd worden in het Koninkrijk der hemelen (Matt. 5:19b).
- NU dan, Israël, hoor naar de inzettingen en naar de rechten, die ik ulieden leer te doen; opdat gij leeft en henen inkomt en erft het land dat u de HEERE, uwer vaderen God, geeft. Behoudt ze dan en doet ze; want dat zal uw wijsheid en uw verstand zijn voor de ogen der volken, die al deze inzettingen horen zullen en zeggen: ditzelve grote volk alleen is een wijs en verstandig volk (Deut. 4:1, Deut. 4:6).
- Houdt dan de woorden dezes verbonds en doet ze; opdat gij verstandiglijk handelt in alles wat gij doen zult (Deut. 29:9).
- Den zegen, wanneer gij horen zult naar de geboden des HEEREN uws Gods, die ik u heden gebied (Deut. 11:27).
- Och, dat zij zulk een hart hadden om Mij te vrezen en al Mijn geboden te alle dagen te onderhouden, opdat het hun en hun kinderen welging in eeuwigheid! (Deut. 5:29)
- Houd dan de geboden en de inzettingen en de rechten, die ik u heden gebied, om die te doen (Deut. 7:11).
- Hoor dan, Israël, en neem waar dat gij ze doet, opdat het u welga en opdat gij zeer vermenigvuldigt (gelijk als u de HEERE, uwer vaderen God, gesproken heeft) in het land dat van melk en honing is vloeiende. En gij zult doen wat recht en goed is in de ogen des HEEREN, opdat het u welga en dat gij inkomt en erft het goede land dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft; om al uw vijanden voor uw aangezicht te verdrijven, gelijk als de HEERE gesproken heeft (Deut. 6:3, Deut. 6:18-19).
- En doet Mijn inzettingen en houdt Mijn rechten en doet dezelve; zo zult gij zeker wonen in het land. En het land zal zijn vrucht geven en gij zult eten tot verzadens toe; en gij zult zeker daarin wonen (Lev. 25:18-19).
- Zo gij den HEERE zult vrezen en Hem dienen en naar Zijn stem horen en den mond des HEEREN niet wederspannig zijn, zo zult gijlieden, zowel gij als de koning die over u regeren zal, achter den HEERE uw God zijn (1 Sam. 12:14).
- Zet uw hart op al de woorden die ik heden onder ulieden betuig, dat gij ze uw kinderen gebieden zult, dat zij waarnemen te doen al de woorden dezer wet. Want dat is geen vergeefs woord voor ulieden, maar het is uw leven; en door ditzelve woord zult gij de dagen verlengen op het land waar gij over de Jordaan naartoe gaat om dat te erven (Deut. 32:46-47).
- Opdat de HEERE Zich wende van de hitte Zijns toorns en u geve barmhartigheid en Zich uwer erbarme en u vermenigvuldige, gelijk als Hij uw vaderen gezworen heeft; wanneer gij de stem des HEEREN uws Gods zult gehoorzaam zijn, om te houden al Zijn geboden die ik u heden gebied, om te doen wat recht is in de ogen des HEEREN uws Gods (Deut. 13:17b, Deut. 13:18).
- Daarom, weest gij sterk en laat uw handen niet verslappen, want er is loon naar uw werk (2 Kron. 15:7).
- Alle paden des HEEREN zijn goedertierenheid en waarheid, dengenen die Zijn verbond en Zijn getuigenissen bewaren (Ps. 25:10).
- Indien zij horen en Hem dienen, zo zullen zij hun dagen eindigen in het goede, en hun jaren in lieflijkheden (Job 36:11).
- Indien gij naarstiglijk Mijn stem zult gehoorzamen en Mijn verbond houden, zo zult gij Mijn eigendom zijn uit alle volken, want de ganse aarde is Mijne (Ex. 19:5).
- WELGELUKZALIG zijn de oprechten van wandel, die in de wet des HEEREN gaan. Welgelukzalig zijn zij die Zijn getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken. Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik merken zou op al Uw geboden (Ps. 119:1-2, Ps. 119:6).
- Alleenlijk de HEERE geve u kloekheid en verstand, en geve u bevel over Israël, en dat om te onderhouden de wet des HEEREN uws Gods. Dan zult gij voorspoedig zijn, als gij waarnemen zult te doen de inzettingen en de rechten, die de HEERE Mozes geboden heeft over Israël (1 Kron.22:12, 13a).
- Die het gebod bewaart, bewaart zijn ziel (Spr. 19:16a).
- Och, dat gij naar Mijn geboden geluisterd hadt! Zo zou uw vrede geweest zijn als een rivier, en uw gerechtigheid als de golven der zee (Jes. 48:18).
- Zalig zijn zij die Zijn geboden doen, opdat hun macht zij aan den Boom des levens, en zij door de poorten mogen ingaan in de stad (Openb. 22:14).
- Hoort naar Mijn stem, zo zal Ik u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn; en wandelt in al den weg dien Ik u gebieden zal, opdat het u welga (Jer. 7:23b).
- En neem waar de wacht des HEEREN uws Gods, om te wandelen in Zijn wegen, om te onderhouden Zijn inzettingen en Zijn geboden en Zijn rechten en Zijn getuigenissen, gelijk geschreven is in de wet van Mozes; opdat gij verstandiglijk handelt in al wat gij doen zult, en al waarheen gij u wenden zult (1 Kon. 2:3).
- Zie, ik heb u heden voorgesteld het leven en het goede, en den dood en het kwade. Want ik gebied u heden den HEERE uw God lief te hebben, in Zijn wegen te wandelen, en te houden Zijn geboden en Zijn inzettingen en Zijn rechten, opdat gij leeft en vermenigvuldigt, en de HEERE uw God u zegene (Deut. 30:15-16a).
- Die den wil van God doet, blijft in der eeuwigheid (1 Joh. 2:17b).
- Indien gij deze dingen weet, zalig zijt gij zo gij dezelve doet (Joh. 13:17).
- En wie zijn weg wel aanstelt, dien zal Ik Gods heil doen zien (Ps. 50:23b).
- Zo iemand wil Deszelfs wil doen, die zal van deze leer bekennen of zij uit God is, dan of Ik van Mijzelven spreek (Joh. 7:17).
- Want zo wie den wil Mijns Vaders doet, Die in de hemelen is, dezelve is Mijn broeder en zuster en moeder (Matt. 12:50).
- En zo wat wij bidden, ontvangen wij van Hem, dewijl wij Zijn geboden bewaren en doen hetgeen behaaglijk is voor Hem (1 Joh. 3:22).
- Niet een iegelijk die tot Mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil Mijns Vaders, Die in de hemelen is (Matt. 7:21).
- Maar die inziet in de volmaakte wet, die der vrijheid is, en daarbij blijft, deze geen vergetelijk hoorder geworden zijnde, maar een dader des werks, deze, zeg ik, zal gelukzalig zijn in dit zijn doen (Jac. 1:25).
- Welgelukzalig is hij die de wet bewaart (Spr. 29:18b).
- De daders der wet zullen gerechtvaardigd worden (Rom. 2:13b).
- Indien gijlieden willig zijt en hoort, zo zult gij het goede dezes lands eten (Jes. 1:19).
- Hetgeen gij ook geleerd en ontvangen en gehoord en in mij gezien hebt, doet dat; en de God des vredes zal met u zijn (Fil. 4:9).
- Indien gij Mijn geboden bewaart, zo zult gij in Mijn liefde blijven (Joh.15:10a).
- Hij is allen die Hem gehoorzaam zijn, een Oorzaak der eeuwige zaligheid geworden (Hebr. 5:9b).
- Maar zo gij Zijn stem naarstiglijk gehoorzaamt en doet al wat Ik spreken zal, zo zal Ik uwer vijanden vijand en uwer wederpartijders wederpartij zijn (Ex. 23:22).
- Wie is er onder ulieden, die den HEERE vreest, die naar de stem Zijns Knechts hoort? Als hij in de duisternissen wandelt en geen licht heeft, dat hij betrouwe op den Naam des HEEREN en steune op zijn God (Jes. 50:10).
- Zo iemand Mijn woord zal bewaard hebben, die zal den dood niet zien in der eeuwigheid (Joh.8:51b).
- Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die Mijn woord hoort, en gelooft Hem Die Mij gezonden heeft, die heeft het eeuwige leven, en komt niet in de verdoemenis, maar is uit den dood overgegaan in het leven (Joh. 5:24).
- Een iegelijk dan die deze Mijn woorden hoort en dezelve doet, dien zal Ik vergelijken bij een voorzichtig man, die zijn huis op een steenrots gebouwd heeft; en er is slagregen nedergevallen, en de waterstromen zijn gekomen, en de winden hebben gewaaid en zijn tegen hetzelve huis aangevallen, en het is niet gevallen, want het was op de steenrots gegrond (Matt. 7:24-25).
BELOFTEN VOOR EERLIJKHEID EN OPRECHTHEID.
- Bij den goedertierene houdt Gij U goedertieren, bij den oprechten man houdt Gij U oprecht (Ps. 18:26a).
- En ik weet, mijn God, dat Gij het hart proeft en dat Gij een welgevallen hebt aan oprechtheden (1 Kron. 29:17a).
- Want de HEERE is rechtvaardig, Hij heeft gerechtigheden lief; Zijn aangezicht aanschouwt den oprechte (Ps. 11:7).
- Want den HEERE aangaande, Zijn ogen doorlopen de ganse aarde, om Zich sterk te bewijzen aan degenen welker hart volkomen is tot Hem (2 Kron. 16:9a).
- De weg des HEEREN is voor de oprechten sterkte (Spr. 10:29a).
- De gerechtigheid bewaart den oprechte van weg (Spr. 13:6a).
- Laat mijn hart oprecht zijn tot Uw inzettingen, opdat ik niet beschaamd worde (Ps. 119:80).
- HEERE, doe den goeden wel, en dengenen die oprecht zijn in hun harten (Ps. 125:4).
- De HEERE kent de dagen der oprechten, en hun erfenis zal in eeuwigheid blijven (Ps. 37:18).
- HEERE, wie zal verkeren in Uw tent? Wie zal wonen op den berg Uwer heiligheid? Die oprecht wandelt en gerechtigheid werkt, en die met zijn hart de waarheid spreekt (Ps. 15:1, 2).
- De oprechtheid der oprechten leidt hen. De gerechtigheid der vromen zal hen redden. De oprechten van weg zijn Zijn welgevallen (Spr. 11:3a, 6a, 20b).
- Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen, Hij is een Schild dengenen die oprechtelijk wandelen. Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven (Spr. 2:7, 21).
- Het gebed der oprechten is Zijn welgevallen (Spr. 15:8b).
- Die trouwelijk handelen, zijn Zijn welgevallen (Spr. 12:22b).
- Doen Mijn woorden geen goed bij dien die recht wandelt (Mi. 2:7b)?
- Geliefden, indien ons hart ons niet veroordeelt, zo hebben wij vrijmoedigheid tot God (1 Joh. 3:21).
- Zalig is hij die zichzelven niet oordeelt in hetgeen dat hij voor goed houdt (Rom. 14:22b).
- De goddeloze is een rantsoen voor den rechtvaardige, en de trouweloze voor de oprechten (Spr. 21:18).
- Zo gij zuiver en recht zijt, gewisselijk zal Hij nu opwaken om uwentwil, en Hij zal de woning uwer gerechtigheid volmaken (Job 8:6).
- Die de oprechten doet dwalen op een kwaden weg, zal zelf in zijn gracht vallen; maar de vromen zullen het goede beërven. Die oprecht wandelt, zal behouden worden. Een gans getrouw man zal veelvoudig zijn in zegeningen (Spr. 28:10, Spr. 28:18a, Spr. 28:20a).
BELOFTEN VOOR HEN DIE GOD LIEFHEBBEN.
- Gij grote en vreselijke God, Die het verbond en de goedertierenheid houdt dien die Hem liefhebben en Zijn geboden houden (Neh. 1:5b).
- En wij weten dat dengenen die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede (Rom. 8:28a).
- Dewijl hij Mij zeer bemint, spreekt God, zo zal Ik hem uithelpen (Ps. 91:14a).
- Verlustig u in den HEERE, zo zal Hij u geven de begeerten uws harten (Ps. 37:4).
- En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen die Mij liefhebben en Mijn geboden onderhouden (Ex. 20:6).
- Die getrouwe God, Dewelke het verbond en de weldadigheid houdt dien die Hem liefhebben en Zijn geboden houden, tot in duizend geslachten (Deut. 7:9b).
- En het zal geschieden, zo gij naarstiglijk zult horen naar mijn geboden die ik u heden gebied, om den HEERE uw God lief te hebben en Hem te dienen, met uw ganse hart en met uw ganse ziel, zo zal Ik den regen uws lands geven te zijner tijd, vroegen regen en spaden regen, opdat gij uw koren en uw most en uw olie inzamelt (Deut. 11:13-14).
- De HEERE bewaart al degenen die Hem liefhebben (Ps. 145:20a).
- Maar zo iemand God liefheeft, die is van Hem gekend (1 Cor. 8:3).
- Die Hem daarentegen liefhebben, moeten zijn als wanneer de zon opgaat in haar kracht (Richt. 5:31 midden).
- Erfgenamen des Koninkrijks, hetwelk Hij belooft dengenen die Hem liefhebben (Jac. 2:5).
- Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des mensen niet is opgeklommen, hetgeen God bereid heeft dien die Hem liefhebben (1 Cor. 2:9).
- Och Heere, Gij grote en verschrikkelijke God, Die het verbond en de weldadigheid houdt dien die Hem liefhebben en Zijn geboden houden (Dan. 9:4b).
- Die Mij liefheeft, zal van Mijn Vader geliefd worden; en Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelven aan hem openbaren (Joh. 14:21b).
- Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning liefgehad hebben (2 Tim. 4:8).
- De genade zij met al degenen die onzen Heere Jezus Christus liefhebben in onverderfelijkheid (Ef. 6:24).
- Hij zal de kroon des levens ontvangen, welke de Heere beloofd heeft dengenen die Hem liefhebben (Jac 1:12b).
- Ik heb lief die Mij liefhebben; opdat Ik Mijn liefhebbers doe beërven dat bestendig is; en Ik zal hun schatkameren vervullen. (Spr. 8:17a, Spr. 8:21).
BELOFTEN VOOR HEN DIE GEDULDIG WACHTEN OP GOD.
- Hij is een Schild allen die op Hem betrouwen (Ps. 18:31b).
- Welgelukzalig zijn allen die op Hem betrouwen (Ps. 2:12b).
- Die op den HEERE vertrouwen, zijn als de berg Sion, die niet wankelt, maar blijft in eeuwigheid (Ps. 125:1).
- Wacht op den HEERE, zijt sterk, en Hij zal uw hart versterken; ja, wacht op den HEERE (Ps. 27:14).
- O, hoe groot is Uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen die U vrezen; dat Gij gewrocht hebt voor degenen die op U betrouwen, in de tegenwoordigheid der mensenkinderen! Zijt sterk, en Hij zal ulieder hart versterken, allen gij die op den HEERE hoopt (Ps. 31:20, Ps. 31:25).
- Ik vertrouw op den HEERE, ik zal niet wankelen (Ps. 26:1b).
- De engel des HEEREN legert zich rondom degenen die Hem vrezen (Ps. 34:8; Ps. 84:12).
- Welgelukzalig is de man die den HEERE tot zijn Vertrouwen stelt, en niet omziet naar de hovaardigen en die tot leugen afwijken (Ps. 40:5).
- In God zal ik Zijn woord prijzen; ik vertrouw op God, ik zal niet vrezen; wat zou mij vlees doen? (Ps. 56:5)
- Zie, Deze is onze God; wij hebben Hem verwacht, en Hij zal ons zalig maken; Deze is de HEERE, wij hebben Hem verwacht, wij zullen ons verheugen en verblijden in Zijn zaligheid (Jes. 25:9).
- Hij zal voor geen kwaad gerucht vrezen; zijn hart is vast, betrouwende op den HEERE. Zijn hart welondersteund zijnde, zal niet vrezen, totdat hij op zijn wederpartijen zie (Ps. 112:7-8).
- Vertrouw op den HEERE en doe het goede; bewoon de aarde en voed u met getrouwheid. Maar die den HEERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten. En de HEERE zal hen helpen en zal hen bevrijden; Hij zal hen bevrijden van de goddelozen en zal hen behouden, want zij betrouwen op Hem (Ps. 37:3, Ps. 37:9b, Ps. 37:40).
- Welgelukzalig zijn die allen die Hem verwachten (Jes. 30:18b).
- Dat zij niet beschaamd zullen worden die Mij verwachten (Jes. 49:23b).
- Maar die op den HEERE vertrouwt, zal vet worden (Spr. 28:25b).
- Welgelukzalig is hij die den God Jakobs tot zijn Hulp heeft, wiens verwachting op den HEERE zijn God is (Ps. 146:5).
- Wentel uw werken op den HEERE, en uw gedachten zullen bevestigd worden. Die op den HEERE vertrouwt, die is welgelukzalig (Spr. 16:3, Spr. 16:20b).
- Het is een bevestigd voornemen, Gij zult allerlei vrede bewaren, want men heeft op U vertrouwd. Vertrouwt op den HEERE tot in der eeuwigheid, want in den HEERE HEERE is een eeuwige rotssteen (Jes. 26:3-4).
- Gezegend daarentegen is de man die op den HEERE vertrouwt, en wiens Vertrouwen de HEERE is. Want hij zal zijn als een boom die aan het water geplant is en zijn wortels uitschiet aan een rivier, en gevoelt het niet wanneer er een hitte komt, maar zijn loof blijft groen; en in een jaar van droogte zorgt hij niet, en houdt niet op van vrucht te dragen (Jer. 17:7-8).
- Want wij zijn in hope zalig geworden (Rom. 8:24a).
- Hij kent hen die op Hem betrouwen (Nah. 1:7b).
- Die op den HEERE vertrouwt, zal in een hoog vertrek gesteld worden (Spr. 29:25b).
- Werpt al uw bekommernis op Hem, want Hij zorgt voor u (1 Petr.5:7).
- Maar ik zal uitzien naar den HEERE, ik zal wachten op den God mijns heils; mijn God zal mij horen (Mi. 7:7).
- Die op Mij betrouwt, die zal het aardrijk erven en Mijn heiligen berg erfelijk bezitten (Jes. 57:13b).
- De HEERE verlost de ziel Zijner knechten; en allen die op Hem betrouwen, zullen niet schuldig verklaard worden (Ps. 34:23).
- De HEERE is goed dengenen die Hem verwachten, der ziele die Hem zoekt. Het is goed dat men hope en stil zij op het heil des HEEREN (Klaagl. 3:25-26).
OVER DE VREZE GODS.
- Zekerlijk, Zijn heil is nabij degenen die Hem vrezen (Ps. 85:10a).
- Hij zal zegenen die den HEERE vrezen, de kleinen met de groten (Ps. 115:13).
- Door de vreze des HEEREN wijkt men af van het kwade (Spr. 16:6b).
- Zo weet ik toch dat het dien zal welgaan die God vrezen, die voor Zijn aangezicht vrezen (Pred. 8:12b).
- Welgelukzalig is een iegelijk die den HEERE vreest, die in Zijn wegen wandelt (Ps.128:1).
- O, hoe groot is Uw goed, dat Gij weggelegd hebt voor degenen die U vrezen (Ps. 31:20a).
- De verborgenheid des HEEREN is voor degenen die Hem vrezen; en Zijn verbond, om hun die bekend te maken (Ps. 25:14).
- Want zo hoog de hemel is boven de aarde, is Zijn goedertierenheid geweldig over degenen die Hem vrezen (Ps. 103:11).
- Zijt niet wijs in uw ogen; vrees den HEERE en wijk van het kwade; het zal een medicijn voor uw navel zijn, en een bevochtiging voor uw beenderen (Spr. 3:7, 8).
- In de vreze des HEEREN is een sterk vertrouwen, en Hij zal Zijn kinderen een Toevlucht wezen. De vreze des HEERENis een springader des levens, om af te wijken van de strikken des doods (Spr. 14:26, 27).
- De HEERE heeft een welgevallen aan hen die Hem vrezen (Ps. 147:11a).
- Zijn barmhartigheid is van geslacht tot geslacht over degenen die Hem vrezen (Luc. 1:50).
- En die onder u God vrezen, tot u is het woord dezer zaligheid gezonden (Hand. 13:26b).
- Maar in allen volke is die Hem vreest en gerechtigheid werkt, Hem aangenaam (Hand. 10:35).
- Die Mijn Naam vreest, zal de Zon der gerechtigheid opgaan, en er zal genezing zijn onder Zijn vleugelen (Mal. 4:2).
- De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden (Spr. 19:23).
- Want die Mij eren, zal Ik eren (1 Sam. 2:30m).
- Vereer den HEERE van uw goed, en van de eerstelingen van al uw inkomst, zo zullen uw schuren met overvloed vervuld worden, en uw perskuipen van most overlopen (Spr. 3:9-10).
BELOFTEN BIJ HET ZOEKEN NAAR GOD DOOR HET GEBED.
- Indien gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden (1 Kron. 28:9 midden).
- En gij zult Mij zoeken en vinden, wanneer gij naar Mij zult vragen met uw ganse hart (Jer. 29:13).
- Dan zult gij vandaar den HEERE uw God zoeken en vinden, als gij Hem zoeken zult met uw ganse hart en met uw ganse ziel (Deut. 4:29).
- Maar indien gij naar God vroeg zoekt, en tot den Almachtige om genade bidt; zo gij zuiver en recht zijt, gewisselijk zal Hij nu opwaken om uwentwil, en Hij zal de woning uwer gerechtigheid volmaken (Job 8:5-6).
- Zoekt Mij en leeft (Am. 5:4b).
- En gij die God zoekt, ulieder hart zal leven (Ps. 69:33b).
- Omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen die U zoeken (Ps. 9:11b).
- Ik heb tot het zaad Jakobs niet gezegd: Zoekt Mij tevergeefs (Jes. 45:19 midden).
- De hand onzes Gods is ten goede over allen die Hem zoeken (Ezra 8:22 midden).
- Dewijl het tijd is den HEERE te zoeken, totdat Hij kome en over u de gerechtigheid regene (Hos. 10:12b).
- De HEERE is goed dengenen die Hem verwachten, der ziele die Hem zoekt (Klaagl. 3:25).
- Opdat zij den Heere zouden zoeken, of zij Hem immers tasten en vinden mochten (Hand. 17:27a).
- De HEERE is met ulieden, terwijl gij met Hem zijt; en zo gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden (2 Kron. 15:2 midden).
- Want die tot God komt, moet geloven dat Hij is, en een Beloner is dergenen die Hem zoeken. (Hebr. 11:6b).
- Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, en uw deur gesloten hebbende, bid uw Vader, Die in het verborgen is; en uw Vader, Die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden (Matt. 6:6).
- Looft den HEERE, want de HEERE is goed; psalmzingt Zijn Naam, want hij is lieflijk (Ps. 135:3).
- Ik zal Gods Naam prijzen met gezang, en Hem met dankzegging grootmaken. En het zal den HEERE aangenamer zijn dan een os of een gehoornde var, die de klauwen verdeelt (Ps. 69:31-32).
- Het is goed dat men den HEERE love, en Uw Naam psalmzinge, o Allerhoogste; dat men in den morgenstond Uw goedertierenheid verkondige, en Uw getrouwheid in de nachten (Ps. 92:2-3).
- Doe uw mond wijd open, en Ik zal hem vervullen (Ps. 81:11b).
- Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde. Ik zal den dorstige geven uit de fontein van het water des levens voor niet (Openb. 21:6b).
- Zalig zijn die hongeren en dorsten naar de gerechtigheid (Matt. 5:6a).
- En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet (Openb. 22:17b).
- O alle gij dorstigen, komt tot de wateren, en gij die geen geld hebt, komt, koopt en eet, ja, komt, koopt zonder geld en zonder prijs, wijn en melk (Jes. 55:1).
- Jezus stond en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien (Joh. 7:37b, Joh. 7:38).
WIJSHEID EN KENNIS.
- Want die Mij vindt, [wijsheid] vindt het leven, en trekt een welgevallen van den HEERE (Spr. 8:35).
- Die wijs is, zal horen en zal in leer toenemen; en die verstandig is, zal wijzen raad bekomen; om te verstaan een spreuk en de uitlegging, de woorden der wijzen en hun raadselen (Spr. 1:5-6).
- Goed verstand geeft aangenaamheid (Spr. 13:15a).
- Indien gij wijs zijt, gij zijt wijs voor uzelven (Spr. 9:12a).
- Het pad tot het leven is desgenen die de tucht bewaart; maar die de bestraffing verlaat, doet dwalen (Spr. 10:17).
- Verlaat haar niet, en zij zal u behoeden; heb haar lief, en zij zal u bewaren. Verhef haar, en zij zal u verhogen; zij zal u vereren, als gij haar omhelzen zult. Zij zal uw hoofd een aangenaam toevoegsel geven, een sierlijke kroon zal zij u leveren (Spr. 4:6, Spr. 8-9).
- Welgelukzalig is de mens die wijsheid vindt, en de mens die verstandigheid voortbrengt. Want haar koophandel is beter dan de koophandel van zilver, en haar inkomst dan het uitgegraven goud. Zij is kostelijker dan robijnen; en al wat u lusten mag, is met haar niet te vergelijken. Langheid der dagen is in haar rechterhand, in haar linkerhand rijkdom en eer. Haar wegen zijn wegen der lieflijkheid, en al haar paden vrede. Zij is een boom des levens dengenen die haar aangrijpen, en elkeen die haar vasthoudt, wordt welgelukzalig. De wijzen zullen eer beërven (Spr. 3:13-18, Spr. 3:35a).
- De dwaas zal een knecht zijn desgenen die wijs van hart is (Spr. 11:29b).
- In des wijzen woning is een gewenste schat en olie (Spr. 21:20a).
- Die verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de verstandigheid waar, om het goede te vinden (Spr. 19:8).
- Die op het Woord verstandiglijk let, zal het goede vinden. Het verstand dergenen die het bezitten, is een springader des levens (Spr. 16:20a, Spr. 16:22a).
- Want de wijsheid is tot een schaduw en het geld is tot een schaduw, maar de uitnemendheid der wetenschap is, dat de wijsheid haar bezitters het leven geeft (Pred. 7:12).
- Door wijsheid wordt een huis gebouwd, en door verstandigheid bevestigd; en door wetenschap worden de binnenkameren vervuld met alle kostelijk en lieflijk goed. Een wijs man is sterk, en een man van wetenschap maakt de kracht vast. Eet honing, mijn zoon, want hij is goed; en honingzeem is zoet voor uw gehemelte. Zodanig is de kennis der wijsheid voor uw ziel; als gij ze vindt, zo zal er beloning wezen; en uw verwachting zal niet afgesneden worden (Spr. 24:3-5, Spr. 24:13-14).
- De wijsheid is een uitnemende zaak om iets recht te maken (Pred. 10:10b).
- Die in wijsheid wandelt, die zal ontkomen (Spr. 28:26b).
- Een ieder zal geprezen worden naar dat zijn verstandigheid is (Spr. 12:8a).
- De weg des levens is den verstandige naar boven, opdat hij afwijke van de hel beneden (Spr. 15:24).
- De wijsheid des mensen verlicht zijn aangezicht en de stuursheid zijns aangezichts wordt daardoor veranderd (Pred. 8:1b).
- Hij geeft den wijzen wijsheid, en wetenschap dengenen die verstand hebben (Dan. 2:21b).
- Wie is wijs? Die versta deze dingen. Wie is verstandig? Die bekenne ze (Hos. 14:10a).
- De leraars nu zullen blinken als de glans des uitspansels, de verstandigen zullen het verstaan (Dan. 12:3a, Dan. 12:10b).
- Wie is wijs? Die neme deze dingen waar; en dat zij verstandiglijk letten op de goedertierenheden des HEEREN (Ps. 107:43).
- Dan zullen wij kennen, wij zullen vervolgen om den HEERE te kennen (Hos. 6:3a).
- Ik heb lief die Mij liefhebben; en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden (Spr. 8:17).
- Grijp de tucht aan, laat niet af; bewaar haar, want zij is uw leven (Spr. 4:13).
- Hoor raad en ontvang tucht, opdat gij in uw laatste wijs zijt (Spr. 19:20).
- Ja, zo gij tot het verstand roept, uw stem verheft tot de verstandigheid, zo gij haar zoekt als zilver, en naspeurt als verborgen schatten, Dan zult gij de vreze des HEEREN verstaan, en zult de kennis Gods vinden (Spr. 2:3-5).
- Toen zeide God tot Sálomo: Daarom dat dit in uw hart geweest is en gij niet begeerd hebt rijkdom, goederen, noch eer, noch de ziel uwer haters, noch ook vele dagen begeerd hebt, maar wijsheid en wetenschap voor u begeerd hebt, opdat gij Mijn volk mocht richten, waarover Ik u koning gemaakt heb: De wijsheid en de wetenschap is u gegeven; daartoe zal Ik u rijkdom en goederen en eer geven (2 Kron. 1:11-12a).
- Ik zal hem op een hoogte stellen, want hij kent Mijn Naam (Ps. 91:14b).
- En dit is het eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen God, en Jezus Christus, Dien Gij gezonden hebt (Joh. 17:3).
- Genade en vrede zij u vermenigvuldigd door de kennis van God en van Jezus onzen Heere; gelijk ons Zijn Goddelijke kracht alles wat tot het leven en de godzaligheid behoort, geschonken heeft, door de kennis Desgenen Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd (2 Petr. 1:2-3).
- Neemt Mijn juk op u, en leert van Mij dat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uw zielen (Matt. 11:29).
BELOFTEN VOOR HET IN ACHT NEMEN VAN GODS WOORD.
- Welgelukzalig is de mens die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren (Spr. 8:34).
- Komt, laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen en dat wij wandelen in Zijn paden (Jes. 2:3 midden).
- Zo heeft het Gode behaagd, door de dwaasheid der prediking zalig te maken die geloven (1 Cor. 1:21b).
- Onderzoekt de Schriften, want gij meent in dezelve het eeuwige leven te hebben, en die zijn het die van Mij getuigen (Joh. 5:39).
- U die hoort, zal meer toegelegd worden. Want zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en wie niet heeft, van dien zal genomen worden ook wat hij heeft (Marc. 4:24-25).
- Hoort aandachtiglijk naar Mij en eet het goede, en laat uw ziel in vettigheid zich verlustigen. Neigt uw oor en komt tot Mij, hoort en uw ziel zal leven; want Ik zal met u een eeuwig verbond maken en u geven de gewisse weldadigheden Davids. Want gelijk de regen en de sneeuw van den hemel nederdaalt en derwaarts niet wederkeert, maar doorvochtigt de aarde en maakt dat zij voortbrenge en uitspruite, en zaad geve den zaaier en brood den eter; alzo zal Mijn woord, dat uit Mijn mond uitgaat, ook zijn, het zal niet ledig tot Mij wederkeren; maar het zal doen hetgeen dat Mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn in hetgeen waartoe Ik het zend. Want in blijdschap zult gijlieden uittrekken en met vrede voortgeleid worden (Jes. 55:2b, Jes. 55:3, Jes. 55:10-12a).
- Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods (Rom. 10:17).
- Zalig is hij die leest en zijn zij die horen de woorden dezer profetie, en die bewaren hetgeen in dezelve geschreven is (Openb. 1:3a).
- Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk die gelooft (Rom. 1:16a).
- Daarom, afgelegd hebbende alle vuiligheid en overvloed van boosheid, ontvangt met zachtmoedigheid het Woord dat in u geplant wordt, hetwelk uw zielen kan zalig maken (Jac. 1:21).
- En wij hebben het profetische Woord, dat zeer vast is, en gij doet wel dat gij daarop acht hebt, als op een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de Morgenster opga in uw harten (2 Petr. 1:19).
- De wet des HEEREN is volmaakt, bekerende de ziel; de getuigenis des HEEREN is gewis, den slechte wijsheid gevende. De bevelen des HEEREN zijn recht, verblijdende het hart; het gebod des HEEREN is zuiver, verlichtende de ogen. Ook wordt Uw knecht door dezelve klaarlijk vermaand; in het houden van die is groot loon (Ps. 19:8-9, Ps. 19:12).
- Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens (Spr. 6:23).
- De heilige Schriften, die u wijs kunnen maken tot zaligheid, door het geloof hetwelk in Christus Jezus is (2 Tim. 3:15b).
- Uw woord is een lamp voor mijn voet en een licht voor mijn pad. De opening Uwer woorden geeft licht, de slechten verstandig makende (Ps. 119:105, Ps. 119:130).
- Want het Woord Gods is levend en krachtig, en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend zwaard, en gaat door tot de verdeling der ziel en des geestes, en der samenvoegselen en des mergs, en is een oordeler der gedachten en der overleggingen des harten (Hebr. 4:12).
- Die Uw wet beminnen, hebben groten vrede, en zij hebben geen aanstoot (Ps. 119:165).
- En als nieuwgeboren kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen (1 Petr. 2:2).
- Welgelukzalig is de man die den HEERE vreest; Die groten lust heeft in Zijn geboden (Ps. 112:1).
- Wie het gebod vreest, dien zal vergolden worden (Spr. 13:13b).
- Op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest en die voor Mijn woord beeft (Jes. 66:2b).
MEDITEREN EN OVERDENKEN.
- Weldadigheid en trouw is voor degenen die goed stichten (Spr. 14:22b).
- De wet zijns Gods is in zijn hart; zijn gangen zullen niet slibberen (Ps. 37:31).
- Dat het boek dezer wet niet wijke van uw mond, maar overleg het dag en nacht, opdat gij waarneemt te doen naar alles wat daarin geschreven is; want alsdan zult gij uw wegen voorspoedig maken en alsdan zult gij verstandiglijk handelen (Joz. 1:8).
- Legt dan deze mijn woorden in uw hart en in uw ziel, en bindt ze tot een teken op uw hand, dat zij tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen. Opdat uw dagen en de dagen uwer kinderen in het land dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft hun te geven, vermenigvuldigen, gelijk de dagen des hemels op de aarde (Deut. 11:18, Deut. 11:21).
- Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij dat houdt naar Uw woord (Ps. 119:9).
- Gij ontmoet den vrolijke en die gerechtigheid doet, degenen die Uwer gedenken op Uw wegen (Jes. 64:5a).
- Weeg den gang uws voets, en laat al uw wegen welgevestigd zijn [Of, al uw wegen zullen wel geordend worden] (Spr. 4:26).
- Mijn ziel zou als met smeer en vettigheid verzadigd worden, en mijn mond zou roemen met vrolijk zingende lippen. Als ik Uwer gedenk op mijn legerstede, zo peins ik aan U in de nachtwaken (Ps. 63:6-7).
- Maar de goedertierenheid des HEEREN is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over degenen die Hem vrezen, en Zijn gerechtigheid aan kindskinderen; aan degenen die Zijn verbond houden, en die aan Zijn bevelen denken, om die te doen (Ps. 103:17-18).
- Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht. Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd en welks blad niet afvalt; en al wat hij doet, zal wel gelukken (Ps. 1:2-3).
OVER HET VASTEN.
Blaast de bazuin te Sion; heiligt een vasten, roept een verbodsdag uit. Verzamelt het volk, heiligt de gemeente, vergadert de oudsten, verzamelt de kinderkens en die de borsten zuigen; de bruidegom ga uit zijn binnenkamer, en de bruid uit haar slaapkamer. Laat de priesters, des HEEREN dienaars, wenen tussen het voorhuis en het altaar, en laat hen zeggen: Spaar Uw volk, o HEERE, en geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid, dat de heidenen over hen zouden heersen; waarom zouden zij onder de volken zeggen: Waar is hunlieder God? Zo zal de HEERE ijveren over Zijn land, en Hij zal Zijn volk verschonen (Joël 2:15-18).
- Maar gij, als gij vast, zalf uw hoofd en was uw aangezicht, opdat het van de mensen niet gezien worde als gij vast, maar van uw Vader, Die in het verborgen is; en uw Vader, Die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden (Matt. 6:17-18).
BELOFTEN VOOR HET GEBRUIK VAN DE HEILIGE SACRAMENTEN.
- Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden (Marc. 16:16a).
- Bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt in den Naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen (Hand. 2:38).
- Want zovelen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan (Gal. 3:27).
- Sta op, en laat u dopen en uw zonden afwassen, aanroepende den Naam des Heeren (Hand. 22:16b).
- Wij allen zijn door één Geest tot één lichaam gedoopt, hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij dienstknechten, hetzij vrijen; en wij zijn allen tot één Geest gedrenkt (1 Cor. 12:13).
- Zijnde met Hem begraven in den doop, in welken gij ook met Hem opgewekt zijt door het geloof der werking Gods, Die Hem uit de doden opgewekt heeft (Col. 2:12).
- Waarin weinige [dat is in de ark] zielen behouden werden door het water; waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt, niet die een aflegging is van de vuiligheid des lichaams, maar die een vraag is ener goede consciëntie tot God, door de opstanding van Jezus Christus (1 Petr. 3:20b, 1 Petr. 3:21).
- Weet gij niet dat zovelen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in Zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door den doop in den dood, opdat gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwheid des levens wandelen zouden (Rom. 6:3-4).
- Wij zijn allen tot één Geest gedrenkt (1 Cor. 12:13b).
- De drinkbeker der dankzegging, dien wij dankzeggende zegenen, is die niet een gemeenschap des bloeds van Christus? Het brood dat wij breken, is dat niet een gemeenschap des lichaams van Christus (1 Cor. 10:16)?
- En als zij aten, nam Jezus het brood, en gezegend hebbende, brak Hij het en gaf het den discipelen en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam. En Hij nam den drinkbeker, en gedankt hebbende, gaf hun dien, zeggende: Drinkt allen daaruit. Want dat is Mijn bloed,het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden (Matt. 26:26-28).
- Die Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Want Mijn vlees is waarlijk spijs, en Mijn bloed is waarlijk drank. Die Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt, die blijft in Mij en Ik in hem. Gelijkerwijs Mij de levende Vader gezonden heeft en Ik leef door den Vader, alzo die Mij eet, dezelve zal leven door Mij. De Geest is het Die levend maakt; het vlees is niet nut. De woorden die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven (Joh. 6:54-57, 63).
- Eet, vrienden, drinkt, en wordt dronken, o liefsten (Hoogl. 5:1b).
- Ik heb groten lust in Zijn schaduw, en zit eronder, en Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet. Hij voert mij in het wijnhuis, en de liefde is Zijn banier over mij (Hoogl. 2:3b, 4).
- En de HEERE der heirscharen zal op dezen berg allen volken een vetten maaltijd maken, een maaltijd van reinen wijn, van vet vol merg, van reine wijnen die gezuiverd zijn (Jes. 25:6).
BELOFTEN AAN HEN DIE GEEN KWAAD, MAAR GOED SPREKEN.
- De medicijn der tong is een boom des levens. Een man heeft blijdschap in het antwoord zijns monds, en hoe goed is een woord op zijn tijd! (Spr. 15:4a, Spr. 15:23).
- Alsdan spreken die den HEERE vrezen, een ieder tot zijn naaste: De HEERE merkt er toch op en hoort, en er is een gedenkboek voor Zijn aangezicht geschreven, voor degenen die den HEERE vrezen, en voor degenen die aan Zijn Naam gedenken. En zij zullen, zegt de HEERE der heirscharen, te dien dage dien Ik maken zal, Mij een eigendom zijn; en Ik zal hen verschonen, gelijk als een man zijn zoon verschoont die hem dient (Mal. 3:16-17).
- Een ieder zal van de vrucht des monds het goede eten (Spr. 13:2a).
- Lieflijke redenen zijn een honingraat, zoet voor de ziel en medicijn voor het gebeente (Spr. 16:24).
- Van de vrucht van ieders mond zal zijn buik verzadigd worden, hij zal verzadigd worden van de inkomst zijner lippen. Dood en leven zijn in het geweld der tong; en een ieder die haar liefheeft, zal haar vrucht eten (Spr. 18:20-21).
- De mond der oprechten zal hen redden. Een ieder wordt van de vrucht des monds met goed verzadigd. De tong der wijzen is medicijn (Spr. 12:6b, Spr. 12:14a, Spr. 12:18b).
- De lippen der wijzen bewaren hen (Spr. 14:3b).
- Die zijn mond en zijn tong bewaart, bewaart zijn ziel van benauwdheden (Spr. 21:23).
- Want wie het leven wil liefhebben en goede dagen zien, die stille zijn tong van het kwaad, en zijn lippen dat zij geen bedrog spreken (1 Petr. 3:10).
- Die zijn mond bewaart, behoudt zijn ziel (Spr. 13:3a).
- Want uit uw woorden zult gij gerechtvaardigd worden, en uit uw woorden zult gij veroordeeld worden (Matt. 12:37).
OVER DE WAAKZAAMHEID.
- Zo dan, die meent te staan, zie toe dat hij niet valle (1 Cor. 10:12).
- Welgelukzalig is de mens die geduriglijk vreest; maar die zijn hart verhardt, zal in het kwaad vallen (Spr. 28:14).
- Zo waakt dan, opdat hij niet onvoorziens kome en u slapende vinde. En hetgeen Ik u zeg, dat zeg Ik allen: Waakt (Marc. 13:35a, Marc. 13:36-37)
- Zie, Ik kom als een dief. Zalig is hij die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele, en men zijn schaamte niet zie (Openb. 16:15).
- Zalig zijn die dienstknechten welke de heer als hij komt, zal wakende vinden. Voorwaar Ik zeg u, dat hij zich zal omgorden, en zal hen doen aanzitten, en bijkomende, zal hij hen dienen. En zo hij komt in de tweede nachtwake, en komt in de derde wake, en vindt hen alzo, zalig zijn dezelve dienstknechten (Luc. 12:37-38).
HET ZOEKEN NAAR GOED GEZELSCHAP (GOEDE VRIENDEN).
- IJzer scherpt men met ijzer; alzo scherpt een man het aangezicht zijns naasten (Spr. 27:17).
- Die met de wijzen omgaat, zal wijs worden; maar die der zotten metgezel is, zal verbroken worden (Spr. 13:20).
- WELGELUKZALIG is de man die niet wandelt in den raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters (Ps. 1:1).
- Daarom, gaat uit het midden van hen en scheidt u af, zegt de Heere, en raakt niet aan hetgeen onrein is, en Ik zal ulieden aannemen (2 Cor.6:17).
OVER HET AFLEGGEN VAN EEN EED.
- HEERE, wie zal verkeren in Uw tent? Wie zal wonen op den berg Uwer heiligheid? Die heeft gezworen tot zijn schade, evenwel verandert hij niet (Ps. 15:1, Ps. 15:4b).
- Die zijn ziel niet opheft tot ijdelheid, en die niet bedrieglijk zweert. Die zal den zegen ontvangen van den HEERE, en gerechtigheid van den God zijns heils (Ps. 24:4b, Ps. 24:5).
AANGAANDE DE SABBAT.
- Daarom zegende de HEERE den sabbatdag, en heiligde denzelven (Ex. 20:11b).
- Indien gij uw voet van den sabbat afkeert, van te doen uw lust op Mijn heiligen dag; en indien gij den sabbat noemt een verlustiging, opdat de HEERE geheiligd worde, die te eren is; en indien gij dien eert, dat gij uw wegen niet doet en uw eigen lust niet vindt, noch een woord daarvan spreekt; dan zult gij u verlustigen in den HEERE, en Ik zal u doen rijden op de hoogten der aarde, en Ik zal u spijzigen met de erve van uw vader Jakob; want de mond des HEEREN heeft het gesproken (Jes. 58:13-14).
- Welgelukzalig is de mens die zulks doet, en des mensen kind dat daaraan vasthoudt; die den sabbat houdt, zodat hij dien niet ontheiligt, en die zijn hand bewaart van enig kwaad te doen. En de vreemden die zich tot den HEERE voegen om Hem te dienen en om den Naam des HEEREN lief te hebben, om Hem tot knechten te zijn: al wie den sabbat houdt, dat hij dien niet ontheilige, en die aan Mijn verbond vasthouden, die zal Ik ook brengen tot Mijn heiligen berg, en Ik zal hen verheugen in Mijn bedehuis; hun brandoffers en hun slachtoffers zullen aangenaam wezen op Mijn altaar; want Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden voor alle volken (Jes. 56:2, Jes. 56:6-7).
- De sabbat is gemaakt om den mens, niet de mens om den sabbat (Marc. 2:27).
- Dit is de dag dien de HEERE gemaakt heeft; laat ons op denzelven ons verheugen en verblijd zijn (Ps. 118:24).
- En op den eersten dag der week, als de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken, handelde Paulus met hen (Hand. 20:7a).
- En heiligt Mijn sabbatten, en zij zullen tot een teken zijn tussen Mij en tussen ulieden, opdat gij weet dat Ik de HEERE uw God ben (Ezech.20:20).
- Als het dan avond was op denzelven eersten dag der week, en als de deuren gesloten waren waar de discipelen vergaderd waren, om de vreze der Joden, kwam Jezus en stond in het midden en zeide tot hen: Vrede zij ulieden (Joh. 20:19).
- En ik was in den geest op den dag des Heeren, en ik hoorde achter mij een grote stem, als van een bazuin, zeggende: Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste (Openb. 1:10-11a).
- Het zal dan geschieden indien gij vlijtiglijk naar Mij zult horen, spreekt de HEERE, dat gij geen last door de poorten dezer stad op den sabbatdag inbrengt, en gij den sabbatdag heiligt, dat gij geen werk daarop doet; zo zullen door de poorten dezer stad ingaan koningen en vorsten, zittende op den troon Davids (Jer. 17:24-25a).
BELOFTEN VOOR GEHOORZAAMHEID AAN OUDERS.
- GIJ kinderen, zijt uw ouders gehoorzaam in den Heere; want dat is recht. Eer uw vader en moeder (hetwelk het eerste gebod is met een belofte), opdat het u welga en dat gij lang leeft op de aarde (Ef. 6:1-3).
- Mijn zoon, hoor de tucht uws vaders, en verlaat de leer uwer moeder niet; want zij zullen uw hoofd een aangenaam toevoegsel zijn, en ketenen aan uw hals (Spr. 1:8-9).
- Maar zo enige weduwe kinderen heeft of kindskinderen, dat die leren eerst aan hun eigen huis godzaligheid te oefenen, en den voorouders wedervergelding te doen; want dat is goed en aangenaam voor God (1 Tim. 5:4).
- Gij kinderen, zijt uw ouders gehoorzaam in alles, want dat is den Heere welbehaaglijk (Col 3:20).
- Mijn zoon, bewaar het gebod uws vaders, en verlaat de wet uwer moeder niet. Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals. Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken (Spr. 6:20-22).
- Tot het huis nu der Rechabieten zeide Jeremía: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Omdat gijlieden het gebod van uw vader Jónadab zijt gehoorzaam geweest, en hebt al zijn geboden bewaard, en gedaan naar alles wat hij ulieden geboden heeft, daarom, alzo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Er zal Jónadab, den zoon van Rechab, niet worden afgesneden een man die voor Mijn aangezicht sta, al de dagen (Jer. 35:18-19).
OVER HET ONDERWIJS AAN KINDEREN.
- Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zou bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gericht; opdat de HEERE over Abraham brenge hetgeen Hij over hem gesproken heeft (Gen. 18:19).
- Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken (Spr. 22:6).
- En leert die uw kinderen, sprekende daarvan, als gij in uw huis zit en als gij op den weg gaat en als gij nederligt en als gij opstaat. En schrijft ze op de posten van uw huis en aan uw poorten; opdat uw dagen en de dagen uwer kinderen in het land dat de HEERE uw vaderen gezworen heeft hun te geven, vermenigvuldigen, gelijk de dagen des hemels op de aarde (Deut. 11:19-21).
- De dwaasheid is in het hart van den jongen gebonden; de roede der tucht zal ze verre van hem wegdoen (Spr. 22:15).
- Weer de tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven; gij zult hem met de roede slaan, en zijn ziel van de hel redden (Spr. 23:13-14).
- De roede en de bestraffing geeft wijsheid, maar een kind dat aan zichzelf gelaten is, beschaamt zijn moeder. Tuchtig uw zoon en hij zal u gerustheid aandoen, en hij zal uw ziel vermakelijkheden geven. (Spr. 29:15, Spr. 29:17).
EEN GOEDE METGEZEL.
- Elke wijze vrouw bouwt haar huis (Spr. 14:1a).
- Een aangename huisvrouw houdt de eer vast, gelijk de geweldigen den rijkdom vasthouden (Spr. 11:16).
- Een kloeke huisvrouw is een kroon haars heren; maar die beschaamd maakt, is als verrotting in zijn beenderen (Spr. 12:4).
- Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is ver boven de robijnen. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag. Haar kinderen staan op en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid, maar een vrouw die den HEERE vreest, die zal geprezen worden. Geeft haar van de vrucht harer handen, en laat haar werken haar prijzen in de poorten (Spr. 31:10, Spr. 31:25, Spr. 31:28, Spr. 31:30-31).
BELOFTEN AAN TROUW PERSONEEL.
- Die den vijgenboom bewaart, zal zijn vrucht eten; en die zijn heer waarneemt, zal geëerd worden (Spr. 27:18).
- Een verstandig knecht zal heersen over een zoon die beschaamd maakt, en in het midden der broederen zal hij erfenis delen (Spr. 17:2).
- Het welbehagen des konings is over een verstandigen knecht (Spr. 14:35a).
- Gij dienstknechten, zijt in alles gehoorzaam uw heren naar het vlees, niet met ogendiensten als mensenbehagers, maar met eenvoudigheid des harten, vrezende God. Wetende dat gij van den Heere zult ontvangen de vergelding der erfenis; want gij dient den Heere Christus (Col. 3:22, Col. 3:24).
- Gij dienstknechten, zijt gehoorzaam uw heren naar het vlees, met vreze en beven, in eenvoudigheid uws harten, gelijk als aan Christus; niet naar ogendienst als mensenbehagers, maar als dienstknechten van Christus, doende den wil Gods van harte; dienende met goedwilligheid den Heere en niet de mensen; wetende dat zo wat goed een iegelijk gedaan zal hebben, hij datzelve van den Heere zal ontvangen, hetzij dienstknecht, hetzij vrije (Ef. 6:5-8).
BELOFTEN AAN KONINGSHUIS, OVERHEID EN BURGERS.
- Door gerechtigheid wordt de troon bevestigd (Spr. 16:12b).
- Weldadigheid en waarheid bewaren den koning, en door weldadigheid ondersteunt hij zijn troon (Spr. 20:28).
- Een koning die den armen in trouwe recht doet, diens troon zal in eeuwigheid bevestigd worden (Spr. 29:14).
- Te dien dage zal de HEERE der heirscharen [zijn] tot een Geest des oordeels dien die ten oordeel zit, en tot een Sterkte dengenen die den strijd afkeren tot de poort toe (Jes. 28:5a, 6).
- Voorts zal het geschieden, als hij op den stoel zijns koninkrijks zal zitten, zo zal hij zich een dubbel van deze wet afschrijven in een boek, uit hetgeen dat voor het aangezicht der Levitische priesters is. En het zal bij hem zijn en hij zal daarin lezen al de dagen zijns levens, opdat hij den HEERE zijn God lere vrezen, om te bewaren al de woorden dezer wet en deze inzettingen, om die te doen. Dat zijn hart zich niet verheffe boven zijn broederen en dat hij niet afwijke van het gebod, ter rechter- of ter linkerhand, opdat hij de dagen verlenge in zijn koninkrijk, hij en zijn zonen, in het midden van Israël (Deut. 17:18-20).
- Zijt dan alle menselijke ordening onderdanig, om des Heeren wil; hetzij den koning, als de opperste macht hebbende; hetzij den stadhouders, als die van hem gezonden worden tot straf wel der kwaaddoeners, maar tot prijs dergenen die goed doen. Want alzo is het de wil van God, dat gij wel doende den mond stopt aan de onwetendheid der dwaze mensen (1 Petr. 2:13-15).
- Wie het gebod onderhoudt, [van de koning] zal niets kwaads gewaarworden; en het hart eens wijzen zal tijd en wijze weten (Pred. 8:5).
BELOFTEN AAN PREDIKANTEN, EVANGELISTEN EN AMBTSDRAGERS.
- Doch Ik zeide: Ik heb tevergeefs gearbeid, Ik heb Mijn kracht onnuttelijk en ijdellijk toegebracht; gewisselijk, Mijn recht is bij den HEERE en Mijn werkloon is bij Mijn God (Jes. 49:4).
- Welgelukzalig zijt gijlieden die aan alle wateren zaait; gij die den voet van den os en van den ezel derwaarts heenzendt (Jes. 32:20).
- En Ik zal de ziel der priesters met vettigheid dronken maken; en Mijn volk zal met Mijn goed verzadigd worden, spreekt de HEERE (Jer. 31:14).
- De ouderlingen die onder u zijn, vermaan ik… weidt de kudde Gods die onder u is, hebbende opzicht daarover, niet uit bedwang, maar gewilliglijk, noch om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed; noch als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, maar als voorbeelden der kudde geworden zijnde. En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen (1 Petr. 5:1a, 1 Petr. 2-4).
- Dit zegt Hij Die de zeven sterren in Zijn rechterhand houdt (Openb. 2:1 midden).
- Heb acht op uzelven en op de leer, volhard in deze; want dat doende zult gij én uzelven behouden én die u horen (1 Tim. 4:16).
- De leraars nu zullen blinken als de glans des uitspansels, en die er velen rechtvaardigen, gelijk de sterren, altoos en eeuwiglijk (Dan. 12:3).
- Onderwijst al de volken, dezelve dopende in den Naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb. En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld (Matt. 28:19-20).
- En die maait, ontvangt loon, en vergadert vrucht ten eeuwigen leven, opdat zich tezamen verblijde, beide die zaait en die maait (Joh. 4:36).
- Wie is dan de getrouwe en voorzichtige huisbezorger, dien de heer over zijn dienstboden zal zetten om hun te rechter tijd het hun bescheiden deel spijze te geven? Zalig is de dienstknecht welken zijn heer, als hij komt, zal vinden alzo doende. Waarlijk, Ik zeg ulieden, dat hij hem over al zijn goederen zetten zal (Luc. 12:42b, Luc. 12:43-44).
- En haar priesters zal Ik met heil bekleden, en haar gunstgenoten zullen zeer juichen (Ps. 132:16).
- Maar de HEERE is met mij als een verschrikkelijk held; daarom zullen mijn vervolgers struikelen en niets vermogen; zij zijn zeer beschaamd geworden, omdat zij niet verstandiglijk gehandeld hebben; het zal een eeuwige schande zijn, zij zal niet vergeten worden (Jer. 20:11).
- Zie, Ik heb uw aangezicht stijf gemaakt tegen hun aangezichten, en uw voorhoofd stijf tegen hun voorhoofd. Uw voorhoofd heb Ik gemaakt als een diamant, harder dan een rots; vrees hen niet en ontzet u niet voor hun aangezichten, omdat zij een wederspannig huis zijn (Ezech. 3:8-9).
- Daarom zegt de HEERE alzo: Zo gij zult wederkeren, zo zal Ik u doen wederkeren, gij zult voor Mijn aangezicht staan; en zo gij het kostelijke van het snode uittrekt, zult gij als Mijn mond zijn; laat hen tot u wederkeren, maar gij zult tot hen niet wederkeren. Want Ik heb u tegen dit volk gesteld tot een koperen vasten muur; zij zullen wel tegen u strijden, maar u niet overmogen; want Ik ben met u, om u te behouden en om u uit te rukken, spreekt de HEERE. Ja, Ik zal u rukken uit de hand der bozen, en Ik zal u verlossen uit de handpalm der tirannen (Jer. 15:19-21).
- Want Ik zal u mond en wijsheid geven, welke niet zullen kunnen tegenspreken noch wederstaan allen die zich tegen u zetten (Luc. 21:15).
- Daarom heeft Levi geen deel noch erve met zijn broederen; de HEERE, Die is zijn Erfdeel, gelijk als de HEERE uw God tot hem gesproken heeft (Deut. 10:9).
- Zegen, HEERE, zijn vermogen [Levi’s] en laat U het werk zijner handen welbevallen; versla de lendenen dergenen die tegen hem opstaan en hem haten, dat zij niet weder opstaan (Deut. 33:11).
- Doch wanneer zij u overleveren, zo zult gij niet bezorgd zijn hoe of wat gij spreken zult; want het zal u in dezelve ure gegeven worden wat gij spreken zult. Want gij zijt niet die spreekt, maar het is de Geest uws Vaders, Die in u spreekt (Matt. 10:19-20).
- Maar de HEERE zeide tot mij: Zeg niet: Ik ben jong; want overal waarheen Ik u zenden zal, zult gij gaan, en alles wat Ik u gebieden zal, zult gij spreken. Vrees niet voor hun aangezicht, want Ik ben met u, om u te redden, spreekt de HEERE. En zij zullen tegen u strijden, maar tegen u niet vermogen; want Ik ben met u, spreekt de HEERE, om u uit te helpen (Jer. 1:7-8, Jer. 1-19).
AAN HEN DIE PREDIKERS EN EVANGELISTEN HOREN EN ONTVANGEN.
- Wie u hoort, die hoort Mij (Luc. 10:16a).
- Gelooft in den HEERE uw God, zo zult gij bevestigd worden; gelooft aan Zijn profeten en gij zult voorspoedig zijn (2 Kron. 20:20b).
- Die u ontvangt, ontvangt Mij; en die Mij ontvangt, ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft. Die een profeet ontvangt in den naam eens profeten, zal het loon eens profeten ontvangen; en die een rechtvaardige ontvangt in den naam eens rechtvaardigen, zal het loon eens rechtvaardigen ontvangen (Matt. 10:40-41).
LIEFDE EN EENHEID.
- Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij Mijn discipelen zijt, zo gij liefde hebt onder elkander (Joh. 13:35).
- Die zijn broeder liefheeft, blijft in het licht, en geen ergernis is in hem (1 Joh. 2:10).
- Zijt blijde, wordt volmaakt, zijt getroost, zijt eensgezind, leeft in vrede; en de God der liefde en des vredes zal met u zijn (2 Cor. 13:11).
- Zie, hoe goed en hoe lieflijk is het, dat broeders ook tezamen wonen. Het is gelijk de kostelijke olie op het hoofd, nederdalende op den baard, den baard van Aäron, die nederdaalt tot op den zoom zijner klederen. Het is gelijk de dauw van Hermon, en die nederdaalt op de bergen van Sion, want de HEERE gebiedt aldaar den zegen, en het leven tot in der eeuwigheid (Ps. 133:1-3).
AAN DE VREEDZAMEN.
- Degenen die vrede raden, hebben blijdschap (Spr. 12:20b).
- Zalig zijn de vreedzamen; want zij zullen Gods kinderen genaamd worden (Matt. 5:9).
- Want wie het leven wil liefhebben en goede dagen zien…die zoeke vrede en jage denzelven na (1 Petr. 3:10a, 1 petr. 3:11b).
VAN DE LIEFDE TOT GODS KINDEREN.
- Bidt om den vrede van Jeruzalem; wél moeten zij varen die u beminnen (Ps. 122:6).
- HEERE, wie zal verkeren in Uw tent? Wie zal wonen op den berg Uwer heiligheid? [Hij] in wiens ogen de verworpene veracht is, maar hij eert degenen die den HEERE vrezen (Ps. 15:1, 4a).
- Indien wij elkander liefhebben, zo blijft God in ons, en Zijn liefde is in ons volmaakt (1 Joh. 4:12b).
- Zo wie u zegent, die zij gezegend, en vervloekt zij wie u vervloekt (Num. 24:9b).
- Want God is niet onrechtvaardig, dat Hij uw werk zou vergeten en den arbeid der liefde, die gij aan Zijn Naam bewezen hebt, als die de heiligen gediend hebt en nog dient (Hebr. 6:10).
- Wij weten dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben. Die zijn broeder niet liefheeft, blijft in den dood. Mijne kinderkens, laat ons niet liefhebben met het woord, noch met de tong, maar met de daad en waarheid. En hieraan kennen wij dat wij uit de waarheid zijn, en wij zullen onze harten verzekeren voor Hem (1 Joh. 3:14, 1 Joh. 3:18-19).
AAN HEN DIE LIEFDADIG, BARMHARTIG EN MILDADIG ZIJN.
- Die zich der nederigen ontfermt, die is welgelukzalig (Spr. 14:21b).
- Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden (Spr. 19:17).
- Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad, zoekende brood. Den gansen dag ontfermt hij zich en leent, en zijn zaad is tot zegening (Ps. 37:25-26).
- Er is een die uitstrooit, denwelken nog meer toegedaan wordt; en een die meer inhoudt dan recht is, maar het is tot gebrek. De zegenende ziel zal vet gemaakt worden; en die bevochtigt, zal ook zelf een vroege regen worden. Wie het goede vroeg nazoekt, zoekt welgevalligheid (Spr. 11:24-25, Spr. 11:27a).
- Wel dien man die zich ontfermt en uitleent; Hij beschikt zijn zaken met recht. Zekerlijk, hij zal in der eeuwigheid niet wankelen; de rechtvaardige zal in eeuwige gedachtenis zijn. Hij strooit uit, hij geeft den nooddruftigen; zijn gerechtigheid bestaat in eeuwigheid; zijn hoorn zal verhoogd worden in ere (Ps. 112:5-6, Ps. 112:9).
- Welgelukzalig is hij die zich verstandiglijk gedraagt jegens een ellendige; de HEERE zal hem bevrijden ten dage des kwaads. De HEERE zal hem bewaren en zal hem bij het leven behouden, hij zal op aarde gelukzalig gemaakt worden. Geef hem ook niet over in zijner vijanden begeerte. De HEERE zal hem ondersteunen op het ziekbed; in zijn krankheid verandert Gij zijn ganse leger (Ps. 41:2-4).
- En zo wie een van deze kleinen te drinken geeft alleenlijk een beker koud water in den naam eens discipels, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszins verliezen (Matt. 10:42).
- WERP uw brood uit op het water, want gij zult het vinden na vele dagen. Geef een deel aan zeven, ja, ook aan acht; want gij weet niet wat kwaad op de aarde wezen zal (Pred. 11:1-2).
- Is het niet dat gij den hongerige uw brood mededeelt en de arme verdrevenen in huis brengt? Als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt en dat gij u voor uw vlees niet verbergt? Dan zal uw licht voortbreken als de dageraad en uw genezing zal snellijk uitspruiten; en uw gerechtigheid zal voor uw aangezicht heen gaan, en de heerlijkheid des HEEREN zal uw achtertocht wezen. En zo gij uw ziel opent voor den hongerige, en de bedrukte ziel verzadigt; dan zal uw licht in de duisternis opgaan en uw donkerheid zal zijn als de middag. En de HEERE zal u geduriglijk leiden, en Hij zal uw ziel verzadigen in grote droogten en uw beenderen vaardig maken; en gij zult zijn als een gewaterde hof en als een springader der wateren, welker wateren niet ontbreken (Jes. 58:7, Jes. 58:8, Jes. 58:10-11).
- Maar een milddadige beraadslaagt milddadigheden, en staat op milddadigheden (Jes. 32:8).
- Die goed van oog is, die zal gezegend worden; want hij heeft van zijn brood den arme gegeven (Spr. 22:9).
- Die zijn goed vermeerdert met woeker en met overwinst, vergadert dat voor dengene die zich des armen ontfermt. Die den arme geeft, zal geen gebrek hebben (Spr. 28:8, Spr. 28:27a).
- En Ik zeg ulieden: Maakt uzelven vrienden uit den onrechtvaardigen Mammon, opdat wanneer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen (Luc. 16:9).
- Alsdan zal de Koning zeggen tot degenen die tot Zijn rechterhand zijn: Komt, gij gezegenden Mijns Vaders, beërft dat Koninkrijk hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld. Want Ik ben hongerig geweest en gij hebt Mij te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en gij hebt Mij geherbergd. Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed; Ik ben krank geweest en gij hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en gij zijt tot Mij gekomen. Voorwaar zeg Ik u, voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan (Matt. 25:34-36, Matt. 25:40).
- Doch geeft tot aalmoezen hetgeen daarin is; en zie, alles is u rein (Luc. 11:41).
- Verkoopt hetgeen gij hebt en geeft aalmoes. Maakt uzelven buidels die niet verouden, een schat die niet afneemt, in de hemelen, waar de dief niet bij komt, noch de mot verderft (Luc. 12:33).
- Maar wanneer gij een maaltijd zult houden, zo nood armen, verminkten, kreupelen, blinden. Want het zal u vergolden worden in de opstanding der rechtvaardigen (Luc. 14:13-14b).
- Geeft, en u zal gegeven worden; een goede, neergedrukte en geschudde en overlopende maat zal men in uw schoot geven; want met dezelfde maat waarmede gijlieden meet, zal ulieden wedergemeten worden (Luc. 6:38).
- En God is machtig alle genade te doen overvloedig zijn in u, opdat gij in alles allen tijd alle genoegzaamheid hebbende, tot alle goed werk overvloedig moogt zijn; doch Die het zaad den zaaier verleent, Die verlene ook brood tot spijze, en vermenigvuldige uw gezaaisel en vermeerdere de vruchten uwer gerechtigheid (2 Cor. 9:8, 2 Cor. 9:10).
- En vergeet de weldadigheid en de mededeelzaamheid niet; want aan zodanige offeranden heeft God een welbehagen (Hebr. 13:16).
- Ga heen, verkoop alles wat gij hebt en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel (Marc. 10:21 midden).
- Want indien tevoren de volvaardigheid des gemoeds daar is, zo is iemand aangenaam naar hetgeen dat hij heeft, niet naar hetgeen dat hij niet heeft (2 Cor. 8:12).
- Die spaarzamelijk zaait, zal ook spaarzamelijk maaien; en die in zegeningen zaait, zal ook in zegeningen maaien. God heeft een blijmoedigen gever lief (2 Cor. 9:6-7b).
- Gij zult hem mildelijk geven, en uw hart zal niet boos zijn, als gij hem geeft; want om dezer zaak wil zal u de HEERE uw God zegenen in al uw werk en in alles waaraan gij uw hand slaat (Deut. 15:10).
- Beveel den rijken in deze tegenwoordige wereld, dat zij weldadig zijn, rijk worden in goede werken, gaarne mededelende zijn en gemeenzaam, leggende voor zichzelven weg tot een schat een goed fundament tegen het toekomende, opdat zij het eeuwige leven verkrijgen mogen (1 Tim. 6:17a, 1 Tim. 6:18-19).
AAN HEN DIE IN HET VERBORGENE AALMOEZEN GEVEN.
Maar als gij aalmoes doet, zo laat uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet, opdat uw aalmoes in het verborgen zij; en uw Vader, Die in het verborgen ziet, Die zal het u in het openbaar vergelden (Matt. 6:3-4)
BELOFTEN VOOR HET STEUNEN VAN GODS WERK EN ZIJN ARBEIDERS.
- Vereer den HEERE van uw goed, en van de eerstelingen van al uw inkomst, zo zullen uw schuren met overvloed vervuld worden, en uw perskuipen van most overlopen (Spr. 3:9-10).
- Zo zal komen de Leviet, dewijl hij geen deel noch erve met u heeft, en de vreemdeling en de wees en de weduwe die in uw poorten zijn, en zullen eten en verzadigd worden; opdat u de HEERE uw God zegene in al het werk uwer hand, dat gij doen zult (Deut. 14:29).
- Brengt al de tienden in het schathuis, opdat er spijze zij in Mijn huis; en beproeft Mij nu daarin, zegt de HEERE der heirscharen, of Ik u dan niet opendoen zal de vensteren des hemels, en u zegen afgieten, zodat er geen schuren genoeg wezen zullen. En Ik zal om uwentwil den opeter schelden, dat hij u de vrucht des lands niet verderve; en de wijnstok op het veld zal u geen misdracht voortbrengen, zegt de HEERE der heirscharen. En alle heidenen zullen u gelukzalig noemen; want gijlieden zult een lustig land zijn, zegt de HEERE der heirscharen (Mal. 3:10-12).
- En die onderwezen wordt in het Woord, dele mede van alle goederen dengene die hem onderwijst. Dwaalt niet; God laat Zich niet bespotten; want zo wat de mens zaait, dat zal hij ook maaien. Want die in zijns zelfs vlees zaait, zal uit het vlees verderfenis maaien; maar die in den Geest zaait, zal uit den Geest het eeuwige leven maaien (Gal. 6:6-8).
- Niet dat ik de gave zoek, maar ik zoek de vrucht die overvloedig is tot uw rekening. Maar ik heb alles ontvangen, en ik heb overvloed; ik ben vervuld geworden, als ik van Epafrodítus ontvangen heb wat van u gezonden was, als een welriekenden reuk, een aangename offerande, Gode welbehaaglijk. Doch mijn God zal naar Zijn rijkdom vervullen al uw nooddruft, in heerlijkheid door Christus Jezus (Fil. 4:17-19).
AAN DE BARMHARTIGEN.
- Een goedertieren mens doet zijn ziel wel; maar die wreed is, beroert zijn vlees (Spr. 11:17).
- Zalig zijn de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid geschieden (Matt. 5:7).
- Bij den goedertierene houdt Gij U goedertieren (Ps. 18:26a).
- Dat de goedertierenheid en de trouw u niet verlaten; bind ze aan uw hals, schrijf ze op de tafel uws harten. En vind gunst en goed verstand in de ogen Gods en der mensen. (Spr. 3:3-4).
- Doch indien hij een arm man is, zo zult gij met zijn pand niet nederliggen. Gij zult hem dat pand zekerlijk wedergeven, als de zon ondergaat, dat hij in zijn kleed nederligge en u zegene; en het zal u gerechtigheid zijn voor het aangezicht des HEEREN uws Gods (Deut. 24:12-13).
HET GEVEN EN ONTVANGEN VAN TERECHTWIJZINGEN.
- Maar voor degenen die hem bestraffen, zal lieflijkheid zijn, en de zegen des goeds zal op hen komen (Spr. 24:25).
- Die een mens bestraft, zal achterna gunst vinden, meer dan die met de tong vleit (Spr. 28:23).
- Armoede en schande is desgenen die de tucht verwerpt; maar die de bestraffing waarneemt, zal geëerd worden (Spr. 13:18).
- Een wijs bestraffer bij een horend oor, is een gouden oorsiersel en een halssieraad van het fijnste goud (Spr 25:12).
- Het oor dat de bestraffing des levens hoort, zal in het midden der wijzen vernachten. Die de tucht verwerpt, die versmaadt zijn ziel; maar die de bestraffing hoort, krijgt verstand (Spr. 15:31-32).
OVER HET VERGEVEN VAN AANGEDANE SMART.
- Zeg niet: Ik zal het kwaad vergelden. Wacht op den HEERE, en Hij zal u verlossen (Spr. 20:22).
- Maar hebt uw vijanden lief, en doet goed, en leent zonder iets weder te hopen; en uw loon zal groot zijn, en gij zult kinderen des Allerhoogsten zijn; want Hij is goedertieren over de ondankbaren en bozen. Laat los, en gij zult losgelaten worden (Luc. 6:35, Luc. 6:37b).
- Hebt uw vijanden lief; zegent hen die u vervloeken; doet wel dengenen die u haten; en bidt voor degenen die u geweld doen en die u vervolgen; opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, Die in de hemelen is; want Hij doet Zijn zon opgaan over bozen en goeden, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen (Matt. 5:44-45).
- Want indien gij den mensen hun misdaden vergeeft, zo zal uw hemelse Vader ook u vergeven (Matt. 6:14).
- En wanneer gij staat om te bidden, vergeeft indien gij iets hebt tegen iemand; opdat ook uw Vader, Die in de hemelen is, ulieden uw misdaden vergeve (Marc. 11:25).
- Vergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen; wetende dat gij daartoe geroepen zijt, opdat gij zegening zoudt beërven (1 Petr. 3:9).
- Indien degene die u haat, hongert, geef hem brood te eten; en zo hij dorstig is, geef hem water te drinken; want gij zult vurige kolen op zijn hoofd hopen, en de HEERE zal het u vergelden. (Spr. 25:21-22). Zie ook Rom. 12:20.
KUISHEID EN REINHEID.
- Zalig zijn de reinen van hart; want zij zullen God zien (Matt. 5:8).
- Wanneer nu iemand rechtvaardig is, en doet recht en gerechtigheid; niet eet op de bergen en zijn ogen niet opheft tot de drekgoden van het huis Israëls, noch de huisvrouw zijns naasten verontreinigt, noch tot de afgezonderde vrouw nadert; in Mijn inzettingen wandelt en Mijn rechten onderhoudt, om trouwelijk te handelen: die rechtvaardige zal gewisselijk leven, spreekt de Heere HEERE (Ezech. 18:5-6, Ezech. 5:9).
- Alle dingen zijn wel rein den reinen (Tit. 1:15a).
- Bij den reine houdt Gij U rein (Ps. 18:27a).
- Immers is God Israël goed, dengenen die rein van hart zijn (Ps. 73:1).
- Wie zal klimmen op den berg des HEEREN? En wie zal staan in de plaats Zijner heiligheid? Die rein van handen en zuiver van hart is (Ps. 24:3, Ps. 24:4a).
- Indien dan iemand zichzelven van deze reinigt, die zal een vat zijn ter ere, geheiligd en bekwaam tot gebruik des Heeren, tot alle goed werk toebereid (2 Tim. 2:21).
VOOR HEN DIE IJVERIG ZIJN.
- De hand der vlijtigen maakt rijk (Spr. 10:4b).
- In allen smartelijken arbeid is overschot, maar het woord der lippen strekt alleen tot gebrek (Spr. 14:23).
- De ziel des luiaards is begerig, doch er is niets; maar de ziel der vlijtigen zal vet gemaakt worden. Goed van ijdelheid gekomen, zal verminderd worden; maar die met de hand vergadert, zal het vermeerderen (Spr. 13:4, Spr. 13:11).
- De gedachten des vlijtigen zijn alleen tot overschot; maar van een ieder die haastig is, alleen tot gebrek (Spr. 21:5).
- Hebt gij een man gezien, die vaardig in zijn werk is? Hij zal voor het aangezicht der koningen gesteld worden; voor het aangezicht der ongeachte lieden zal hij niet gesteld worden (Spr. 22:29).
- Die zijn land bouwt, zal met brood verzadigd worden; maar die ijdele mensen volgt, zal met armoede verzadigd worden (Spr. 28:19).
- Die zijn land bouwt, zal van brood verzadigd worden. De hand der vlijtigen zal heersen, maar de bedriegers zullen onder cijns wezen. Het kostelijk goed des mensen is des vlijtigen (Spr. 12:11a, Spr. 12:24, Spr. 12:27b).
- Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heren. Want een iegelijk die heeft, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben (Matt. 25:23, 29a). Zie ook Matt. 13:12.
- Heb den slaap niet lief, opdat gij niet arm wordt; open uw ogen, verzadig u met brood (Spr. 20:13).
AAN DE OPRECHTE EN RECHTVAARDIGE MAN OF VROUW.
- Die gierigheid pleegt, beroert zijn huis; maar die geschenken haat, zal leven (Spr. 15:27).
- Een bedrieglijke weegschaal is den HEERE een gruwel, maar een volkomen weegsteen is Zijn welgevallen (Spr. 11:1).
- Den rechtvaardige zal geen leed wedervaren, maar de goddelozen zullen met kwaad vervuld worden (Spreuken 12:21).
- Een gans getrouw man zal veelvoudig zijn in zegeningen; maar die haastig is om rijk te worden, zal niet onschuldig wezen (Spr. 28:20).
- Gerechtigheid, gerechtigheid zult gij najagen; opdat gij leeft en erfelijk bezit het land dat u de HEERE uw God geven zal (Deut 16:20).
- Die in gerechtigheden wandelt, en die billijkheden spreekt; die het gewin der onderdrukkingen verwerpt; die zijn handen uitschudt dat zij geen geschenken behouden; die zijn oor stopt dat hij geen bloedschulden hore, en zijn ogen toesluit dat hij het kwade niet aanzie; die zal in de hoogten wonen, de sterkten der steenrotsen zullen zijn hoog vertrek zijn; zijn brood wordt hem gegeven, zijn wateren zijn gewis (Jes. 33:15-16).
- Beter is een weinig met gerechtigheid dan de veelheid der inkomsten zonder recht (Spr. 16:8).
- Gerechtigheid en recht te doen is bij den HEERE uitgelezener dan offer (Spr. 21:3).
- Die zijn geld niet geeft op woeker en geen geschenk neemt tegen den onschuldige. Die deze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheid (Ps. 15:5).
- Gij zult een volkomen en gerechten weegsteen hebben; gij zult een volkomen en gerechte efa hebben; opdat uw dagen verlengd worden in het land dat u de HEERE uw God geven zal (Deut. 25:15).
- Wanneer nu iemand rechtvaardig is, en doet recht en gerechtigheid, en niemand verdrukt, den schuldenaar zijn pand wedergeeft, geen roof rooft, den hongerige zijn brood geeft, en den naakte met kleding bedekt; niet geeft op woeker, noch overwinst neemt, zijn hand van onrecht afkeert, waarachtig recht tussen den een en den ander oefent; in Mijn inzettingen wandelt en Mijn rechten onderhoudt, om trouwelijk te handelen: die rechtvaardige zal gewisselijk leven, spreekt de Heere HEERE (Ezech. 18:5, Ezech. 18:7-9).
- Alzo zegt de HEERE: Bewaart het recht en doet gerechtigheid, want Mijn heil is nabij om te komen en Mijn gerechtigheid om geopenbaard te worden. Welgelukzalig is de mens die zulks doet, en des mensen kind dat daaraan vasthoudt (Jes. 56:1-2a).
OVER WAARHEID.
- Want wie het leven wil liefhebben en goede dagen zien, die stille zijn tong van het kwaad, en zijn lippen dat zij geen bedrog spreken (1Petr. 3:10). Zie ook Psalm. 34:13-14.
- Een waarachtige lip zal bevestigd worden in eeuwigheid, maar een valse tong is maar voor een ogenblik. Valse lippen zijn den HEERE een gruwel, maar die trouwelijk handelen, zijn Zijn welgevallen (Spr. 12:19, Spr.12:22).
- HEERE, wie zal verkeren in Uw tent? Wie zal wonen op den berg Uwer heiligheid? [hij] die oprecht wandelt en gerechtigheid werkt, en die met zijn hart de waarheid spreekt; die met zijn tong niet achterklapt, zijn metgezel geen kwaad doet, en geen smaadrede opneemt tegen zijn naaste (Ps. 15:1-3).
RECHTSCHAPENHEID.
- OORDEELT niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Want met welk oordeel gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden; en met welke maat gij meet, zal u wedergemeten worden (Matt. 7:1-2).
- HEERE, wie zal verkeren in Uw tent? Wie zal wonen op den berg Uwer heiligheid? Die met zijn tong niet achterklapt, zijn metgezel geen kwaad doet, en geen smaadrede opneemt tegen zijn naaste (Ps. 15:1, Ps. 15:3).
VERGENOEGZAAMHEID EN HET DODEN VAN ZONDEN.
- Doch de godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging (1 Tim. 6:6).
- Een gezond hart is het leven des vleses, maar nijd is verrotting der beenderen (Spr. 14:30).
- Een blij hart zal een medicijn goed maken, maar een verslagen geest zal het gebeente verdrogen (Spr. 17:22).
- Al de dagen des bedrukten zijn kwaad, maar een vrolijk hart is een gedurige maaltijd (Spr. 15:15).
- Uw wandel zij zonder geldgierigheid; en zijt vergenoegd met het tegenwoordige; want Hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven en Ik zal u niet verlaten (Hebr. 13:5).
- Uw hart zij niet nijdig over de zondaren, maar zijt te allen dage in de vreze des HEEREN; want zekerlijk, er is een beloning; en uw verwachting zal niet afgesneden worden (Spr. 23:17-18).
- Maar indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt, zo zult gij leven (Rom. 8:13b).
- Indien dan uw rechteroog u ergert, trek het uit en werp het van u; want het is u nut dat één uwer leden verga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde. En indien uw rechterhand u ergert, houw ze af en werp ze van u; want het is u nut dat één uwer leden verga en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde (Matt. 5:29-30).
- Want het bedenken des vleses is de dood; maar het bedenken des Geestes is het leven en vrede (Rom. 8:6).
VOOR DE ZACHTMOEDIGE, NEDERIGE EN BEROUWVOLLE MENS.
- Zoekt den HEERE, alle gij zachtmoedigen des lands, die Zijn recht werken; zoekt gerechtigheid, zoekt zachtmoedigheid, misschien zult gij verborgen worden in den dag van den toorn des HEEREN (Sef. 2:3).
- Een zacht antwoord keert de grimmigheid af, maar een smartend woord doet den toorn oprijzen. De lankmoedige zal den twist stillen (Spr. 15:1, 18b).
- Welker versiersel zij, niet hetgeen uiterlijk is, bestaande in het vlechten des haars, en omhangen van goud, of van klederen aan te trekken, maar de verborgen mens des harten, in het onverderfelijk versiersel van een zachtmoedigen en stillen geest, die kostelijk is voor God (1 Petr. 3:3, 4).
- De lankmoedige is groot van verstand (Spr. 14:29a).
- Zalig zijn de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beërven (Matt. 5:5).
- Hij zal de zachtmoedigen leiden in het recht, en Hij zal den zachtmoedigen Zijn weg leren (Ps. 25:9).
- De HEERE houdt de zachtmoedigen staande; de goddelozen vernedert Hij tot de aarde toe (Ps. 147:6).
- Want de HEERE heeft een welgevallen aan Zijn volk; Hij zal de zachtmoedigen versieren met heil (Ps. 149:4).
- De zachtmoedigen daarentegen zullen de aarde erfelijk bezitten, en zich verlustigen over groten vrede (Ps. 37:11).
- Maar Hij zal de armen met gerechtigheid richten en de zachtmoedigen des lands met rechtmatigheid bestraffen (Jes. 11:4a).
- De zachtmoedigen zullen eten en verzadigd worden; zij zullen den HEERE prijzen, die Hem zoeken; ulieder hart zal in eeuwigheid leven (Ps. 22:27).
- En de zachtmoedigen zullen vreugde op vreugde hebben in den HEERE; en de behoeftigen onder de mensen zullen zich in den Heilige Israëls verheugen (Jes. 29:19).
- Het is eer voor een man, van twist af te blijven (Spr. 20:3a).
- Het verstand des mensen vertrekt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan (Spr. 19:11).
- De lankmoedige is beter dan de sterke, en die heerst over zijn geest, dan die een stad inneemt (Spr. 16:32).
- Dan zal God den nederige van ogen behouden.(Job 22:29b).
- Hij vergeet het geroep der ellendigen niet (Ps. 9:13b).
- HEERE, Gij hebt den wens der zachtmoedigen gehoord (Ps. 10:17a).
- Zekerlijk, de spotters zal Hij bespotten, maar den zachtmoedigen zal Hij genade geven (Spr. 3:34)
- Als de hovaardigheid komt, zal de schande ook komen; maar met de ootmoedigen is wijsheid (Spr. 11:2).
- Daarom zegt de Schrift: God wederstaat de hovaardigen, maar den nederigen geeft Hij genade (Jac. 4:6b). Zie ook 1 Petrus 5:5.
- Want de HEERE is hoog, nochtans ziet Hij den nederige aan, en den verhevene kent Hij van verre (Ps. 138:6).
- Het loon der nederigheid, met de vreze des HEEREN, is rijkdom en eer en leven (Spr. 22:4).
- De hoogmoed des mensen zal hem vernederen, maar de nederige van geest zal de eer vasthouden (Spr. 29:23).
- De vreze des HEEREN is de tucht der wijsheid, en de nederigheid gaat vóór de eer (Spr. 15:33).
- Vóór de verbreking zal des mensen hart zich verheffen, en de nederigheid gaat vóór de eer (Spr. 18:12).
- Het is beter nederig van geest te zijn met de zachtmoedigen, dan roof te delen met de hovaardigen (Spr. 16:19).
- Zo wie dan zichzelven zal vernederen gelijk dit kindeken, deze is de meeste in het Koninkrijk der hemelen. (Matt. 18:4).
- Een ieder die zichzelven verhoogt, zal vernederd worden, en die zichzelven vernedert, zal verhoogd worden (Luc. 18:14b).
- De HEERE is nabij de gebrokenen van hart, en Hij behoudt de verslagenen van geest (Ps. 34:19).
- Hij geneest de gebrokenen van hart, en Hij verbindt hen in hun smarten (Ps. 147:3).
- Het treuren is beter dan het lachen, want door de droefheid des aangezichts wordt het hart gebeterd (Pred. 7:3).
- Maar op dezen zal Ik zien, op den arme en verslagene van geest en die voor Mijn woord beeft (Jes. 66:2b).
- De offeranden Gods zijn een gebroken geest; een gebroken en verslagen hart zult Gij, o God, niet verachten (Ps. 51:19).
- Zalig zijn de armen van geest; want hunner is het Koninkrijk der hemelen. Zalig zijn die treuren; want zij zullen vertroost worden (Matt. 5:3-4).
- Want alzo zegt de Hoge en Verhevene, Die in de eeuwigheid woont en Wiens Naam heilig is: Ik woon in de hoogte en in het heilige, en bij dien die van een verbrijzelden en nederigen geest is, opdat Ik levend make den geest der nederigen, en opdat Ik levend make het hart der verbrijzelden (Jes. 57:15).
VOOR HEN DIE LIJDEN OMWILLE VAN DE GERECHTIGHEID.
- Die zijn ziel vindt, zal dezelve verliezen; en die zijn ziel zal verloren hebben om Mijnentwil, zal dezelve vinden (Matt. 10:39).
- Indien wij verdragen, wij zullen ook met Hem heersen (2 Tim. 2:12a).
- En zo wie zal verlaten hebben huizen of broeders of zusters of vader of moeder of vrouw of kinderen of akkers om Mijns Naams wil, die zal honderdvoud ontvangen en het eeuwige leven beërven (Matt. 19:29).
- Zalig zijn die vervolgd worden om der gerechtigheid wil; want hunner is het Koninkrijk der hemelen. Zalig zijt gij als u de mensen smaden en vervolgen, en liegende alle kwaad tegen u spreken, om Mijnentwil. Verblijdt en verheugt u, want uw loon is groot in de hemelen; want alzo hebben zij vervolgd de profeten die vóór u geweest zijn (Matt. 5:10-12).
- Zo wij anders met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden. Wie zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benauwdheid, of vervolging, of honger, of naaktheid, of gevaar, of zwaard? (Gelijk geschreven is: Want om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij zijn geacht als schapen der slachting.) Maar in dit alles zijn wij meer dan overwinnaars, door Hem Die ons liefgehad heeft (Rom. 8:17b, Rom. 8:35-37).
- Vervolgd, doch niet daarin verlaten (2 Cor. 4:9a).
- Maar indien gij ook lijdt om der gerechtigheid wil, zo zijt gij zalig; en vreest niet uit vreze van hen, en wordt niet ontroerd. Want het is beter dat gij wel doende (indien het de wil Gods wil) lijdt, dan kwaad doende (1 Petr. 3:14, 1 Petr. 3:17).
- Want gij hebt ook over mijn banden medelijden gehad, en de roving uwer goederen met blijdschap aangenomen, wetende dat gij hebt in uzelven een beter en blijvend goed in de hemelen. Werpt dan uw vrijmoedigheid niet weg, welke een grote vergelding des loons heeft (Hebr. 10:34, 35).
- Geliefden, houdt u niet vreemd over de hitte der verdrukking onder u, die u geschiedt tot verzoeking, alsof u iets vreemds overkwame; maar gelijk gij gemeenschap hebt aan het lijden van Christus, alzo verblijdt u; opdat gij ook in de openbaring Zijner heerlijkheid u moogt verblijden en verheugen. Indien gij gesmaad wordt om den Naam van Christus, zo zijt gij zalig; want de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods rust op u. Wat hen aangaat, Hij wordt wel gelasterd, maar wat u aangaat, Hij wordt verheerlijkt (1 Petr. 4:12-14).
- Hoort des HEEREN woord, gij die voor Zijn woord beeft: Uw broeders, die u haten, die u verre afzonderen om Mijns Naams wil, zeggen: Dat de HEERE heerlijk worde. Doch Hij zal verschijnen tot ulieder vreugde, zij daarentegen zullen beschaamd worden (Jes. 66:5).
- Zalig zijt gij wanneer u de mensen haten, en wanneer zij u afscheiden en smaden, en uw naam als kwaad verwerpen, om des Zoons des mensen wil. Verblijdt u in dien dag en zijt vrolijk; want zie, uw loon is groot in den hemel (Luc. 6:22-23a).
AAN HEN DIE ZICH GEDULDIG ONDERWERPEN.
- Opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt dergenen die door geloof en lankmoedigheid de beloftenissen beërven (Hebr. 6:12).
- Het is goed dat men hope en stil zij op het heil des HEEREN. Het is goed voor een man dat hij het juk in zijn jeugd draagt. Hij zitte eenzaam en zwijge stil, omdat Hij het hem opgelegd heeft. Hij steke zijn mond in het stof, zeggende: Misschien is er verwachting. Want de Heere zal niet verstoten in eeuwigheid (Klaagl. 3:26-29, Klaagl. 3:31).
- De hoop der rechtvaardigen is blijdschap (Spr. 10:28a).
- Maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, En de lijdzaamheid bevinding, en de bevinding hoop (Rom. 5:3b, Rom. 5:4).
- Acht het voor grote vreugde, mijne broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt; wetende dat de beproeving uws geloofs lijdzaamheid werkt. Doch de lijdzaamheid hebbe een volmaakt werk, opdat gij moogt volmaakt zijn en geheel oprecht, in geen ding gebrekkelijk. Zalig is de man die verzoeking verdraagt; want als hij beproefd zal geweest zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen, welke de Heere beloofd heeft dengenen die Hem liefhebben (Jac. 1:2-4, Jac. 1:12).
- Zo zijt dan lankmoedig, broeders, tot de toekomst des Heeren. Zie, de landman verwacht de kostelijke vrucht des lands, lankmoedig zijnde over dezelve, totdat het den vroegen en spaden regen zal hebben ontvangen. Weest gij ook lankmoedig, versterkt uw harten; want de toekomst des Heeren genaakt. Zie, wij houden hen gelukzalig die verdragen; gij hebt de verdraagzaamheid van Job gehoord, en gij hebt het einde des Heeren gezien, dat de Heere zeer barmhartig is en een Ontfermer (Jac. 5:7-8, Jac. 5:11).
- Vernedert u voor den Heere, en Hij zal u verhogen (Jac. 4:10).
- Indien gij verdraagt als gij wel doet en daarover lijdt, dat is genade bij God (1 Petr. 2:20b).
- Vernedert u dan onder de krachtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te zijner tijd (1 Petr. 5:6).
- Werpt dan uw vrijmoedigheid niet weg, welke een grote vergelding des loons heeft. Want gij hebt lijdzaamheid van node, opdat gij, den wil Gods gedaan hebbende, de beloftenis moogt wegdragen. Want: Nog een zeer weinig tijds, en Hij Die te komen staat, zal komen en niet vertoeven (Hebr. 10:35-37).
VOOR HEN DIE VOLHARDEN IN HET GELOOF.
- Doch laat ons goeddoende, niet vertragen; want te zijner tijd zullen wij maaien, zo wij niet verslappen (Gal. 6:9).
- Ziet toe voor uzelven, dat wij niet verliezen hetgeen wij gearbeid hebben, maar een vol loon mogen ontvangen. Een iegelijk die overtreedt en niet blijft in de leer van Christus, die heeft God niet; die in de leer van Christus blijft, deze heeft beide den Vader en den Zoon (2 Joh. 8-9).
- Die volstandig zal blijven tot het einde, die zal zalig worden (Matt. 10:22b). Zie ook Matth. 24:13.
- Zijt getrouw tot den dood, en Ik zal u geven de kroon des levens (Openb. 2:10b).
- Indien gijlieden in Mijn woord blijft, zo zijt gij waarlijk Mijn discipelen. En zult de waarheid verstaan, en de waarheid zal u vrijmaken (Joh. 8:31b, 32).
- Zo dan, mijn geliefde broeders, zijt standvastig, onbeweeglijk, altijd overvloedig zijnde in het werk des Heeren, als die weet dat uw arbeid niet ijdel is in den Heere (1 Cor. 15:58).
- Laat ons de onwankelbare belijdenis der hoop vasthouden (want Die het beloofd heeft, is getrouw). Werpt dan uw vrijmoedigheid niet weg, welke een grote vergelding des loons heeft (Hebr. 10:23, Hebr. 10:35).
- Hetgeen gijlieden dan van den beginne gehoord hebt, dat blijve in u. Indien in u blijft wat gij van den beginne gehoord hebt, zo zult gij ook in den Zoon en in den Vader blijven. En nu, kinderkens, blijft in Hem, opdat wanneer Hij zal geopenbaard zijn, wij vrijmoedigheid hebben, en wij van Hem niet beschaamd gemaakt worden in Zijn toekomst (1 Joh. 2:24, 1 Joh. 2:28).
- Indien gij in Mij blijft en Mijn woorden in u blijven, zo wat gij wilt, zult gij begeren, en het zal u geschieden (Joh. 15:7).
AAN HEN DIE OVERWINNING ZULLEN BEHALEN.
- Word van het kwade niet overwonnen, maar overwin het kwade door het goede (Rom. 12:21).
- Die overwint, zal alles beërven; en Ik zal hem een God zijn en hij zal Mij een zoon zijn (Openbaringen 21:7).
- Die overwint, Ik zal hem geven te eten van den Boom des levens, Die in het midden van het paradijs Gods is. (Openb. 2:7b).
- Die overwint, die zal bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitdoen uit het boek des levens, en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. Die overwint, Ik zal hem maken tot een pilaar in den tempel Mijns Gods, en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven den Naam Mijns Gods, en den naam der stad Mijns Gods, namelijk des nieuwen Jeruzalems, dat uit den hemel van Mijn God afdaalt, en ook Mijn nieuwen Naam. Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon, gelijk als Ik overwonnen heb en ben gezeten met Mijn Vader in Zijn troon (Openb. 3:5, Openb. 3:12, Openb. 3:21).
- Die overwint, zal van den tweeden dood niet beschadigd worden. Die overwint, Ik zal hem geven te eten van het Manna Dat verborgen is, en Ik zal hem geven een witten keursteen, en op den keursteen een nieuwen naam geschreven, welken niemand kent, dan die hem ontvangt. En die overwint en die Mijn werken tot het einde toe bewaart, Ik zal hem macht geven over de heidenen; en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf; zij zullen als pottenbakkersvaten vermorzeld worden; gelijk ook Ik van Mijn Vader ontvangen heb. En Ik zal hem de morgenster geven (Openb. 2:11b, Openb. 2:17b, Openb. 26-28).
GROEI VAN DE KERK, DE VERKONDIGING VAN HET EVANGELIE EN HET KONINKRIJK VAN CHRISTUS.
- Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting. Gij zult hen verpletteren met een ijzeren scepter, Gij zult hen in stukken slaan als een pottenbakkersvat (Ps. 2:8-9).
- En de HEERE zal den Egyptenaars bekend worden, en de Egyptenaars zullen den HEERE kennen te dien dage; en zij zullen Hem dienen met slachtoffer en spijsoffer, en zij zullen den HEERE een gelofte beloven en betalen. Te dien dage zal Israël de derde wezen met de Egyptenaars en met de Assyriërs, een zegen in het midden van het land. Want de HEERE der heirscharen zal ze zegenen, zeggende: Gezegend zij Mijn volk, de Egyptenaars, en de Assyriërs, het werk Mijner handen, en Israël, Mijn erfdeel (Jes. 19:21, Jes. 19:24, Jes. 19:25).
- Prinselijke gezanten zullen komen uit Egypte; Morenland zal zich haasten zijn handen tot God uit te strekken (Ps. 68:32).
- Opdat men op de aarde Uw weg kenne, onder alle heidenen Uw heil. God zal ons zegenen; en alle einden der aarde zullen Hem vrezen (Ps. 67:3, Ps. 67:8).
- En Hij zal heersen van de zee tot aan de zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde. Ja, alle koningen zullen zich voor Hem nederbuigen, alle heidenen zullen Hem dienen. Zijn Naam zal zijn tot in eeuwigheid; zolang als er de zon is, zal Zijn Naam van kind tot kind voortgeplant worden; en zij zullen in Hem gezegend worden; alle heidenen zullen Hem welgelukzalig roemen. En de ganse aarde worde met Zijn heerlijkheid vervuld (Ps. 72:8, Ps. 72:11, Ps. 72:17, Ps: 72:19b).
- En het zal geschieden in het laatste der dagen, dat de berg van het huis des HEEREN zal vastgesteld zijn op den top der bergen, en dat hij zal verheven worden boven de heuvelen, en tot denzelven zullen alle heidenen toevloeien. En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot den berg des HEEREN, tot het huis van den God Jakobs, opdat Hij ons lere van Zijn wegen en dat wij wandelen in Zijn paden. Want uit Sion zal de wet uitgaan, en des HEEREN woord uit Jeruzalem (Jes. 2:2-3). Zie ook Micha 4:2.
- Al de heidenen, Heere, die Gij gemaakt hebt, zullen komen en zullen zich voor Uw aanschijn nederbuigen, en Uw Naam eren (Ps. 86:9).
- Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag Uwer heirkracht, in heilige sieradiën; uit de baarmoeder des dageraads zal U de dauw Uwer jeugd zijn (Ps. 110:3).
- Want het zal geschieden ten zelven dage, dat de heidenen naar den Wortel van Isaï, Die staan zal tot een Banier der volken, zullen vragen, en Zijn rust zal heerlijk zijn (Jes. 11:10).
- Dan zullen de heidenen den Naam des HEEREN vrezen, en alle koningen der aarde Uw heerlijkheid. Als de HEERE Sion zal opgebouwd hebben, in Zijn heerlijkheid zal verschenen zijn (Ps. 102:16-17).
- Alle einden der aarde zullen het gedenken en zich tot den HEERE bekeren; en alle geslachten der heidenen zullen voor Uw aangezicht aanbidden. Want het Koninkrijk is des HEEREN, en Hij heerst onder de heidenen (Ps. 22:28-29).
- En haar [Tyrus] koophandel en haar hoerenloon zal den HEERE heilig zijn, het zal niet ten schat vergaderd noch opgesloten worden; maar haar koophandel zal wezen voor hen die voor den HEERE wonen, opdat zij eten tot verzadiging, en dat zij durig deksel hebben (Jes. 23:18).
- In het toekomende zal Jakob wortelen schieten, Israël zal bloeien en groeien; en zij zullen de wereld met inkomsten vervullen (Jes.27:6).
- Een stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des HEEREN, maakt recht in de wildernis een baan voor onzen God. Alle dalen zullen verhoogd worden en alle bergen en heuvelen zullen vernederd worden; en wat krom is, dat zal recht, en wat hobbelachtig is, dat zal tot een vallei gemaakt worden. En de heerlijkheid des HEEREN zal geopenbaard worden; en alle vlees tegelijk zal zien dat het de mond des HEEREN gesproken heeft (Jes. 40:3-5).
- Zie, Mijn Knecht, Dien Ik ondersteun, Mijn Uitverkorene, in Denwelken Mijn ziel een welbehagen heeft. Ik heb Mijn Geest op Hem gegeven, Hij zal het recht den heidenen voortbrengen. Hij zal niet verdonkerd worden en Hij zal niet verbroken worden, totdat Hij het recht op aarde zal hebben besteld; en de eilanden zullen naar Zijn leer wachten. Ik, de HEERE, heb U geroepen in gerechtigheid, en Ik zal U bij Uw hand grijpen; en Ik zal U behoeden, en Ik zal U geven tot een Verbond des volks, tot een Licht der heidenen, om te openen de blinde ogen, om den gebondene uit te voeren uit de gevangenis, en uit het gevangenhuis hen die in duisternis zitten (Jes. 42:1, Jes. 42:4, Jes. 42:6-7).
- Ik heb gezworen bij Mijzelven, er is een woord der gerechtigheid uit Mijn mond gegaan en het zal niet wederkeren: dat Mij alle knie zal gebogen worden, alle tong Mij zal zweren. Men zal van Mij zeggen: Gewisselijk, in den HEERE zijn gerechtigheden en sterkte; tot Hem zal men komen; maar zij zullen beschaamd worden, allen die tegen Hem ontstoken zijn (Jes. 45:23-24). Zie ook vers Jes. 45:14.
- Verder zeide Hij: Het is te gering dat Gij Mij een Knecht zoudt zijn om op te richten de stammen Jakobs en om weder te brengen de bewaarden in Israël; Ik heb U ook gegeven tot een Licht der heidenen, om Mijn Heil te zijn tot aan het einde der aarde. Zie, dezen zullen van verre komen; en zie, die van het noorden en van het westen, en genen uit het land Sinim. Hef uw ogen op rondom, en zie, al dezen vergaderen zich, zij komen tot u; zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, zekerlijk, gij zult u met al dezen als met een sieraad bekleden, en gij zult hen u aanbinden gelijk een bruid. Nog zullen de kinderen waarvan gij beroofd waart, zeggen voor uw oren: De plaats is mij te nauw, wijk voor mij, dat ik wonen mag (Jes. 49:6, Jes. 49:12, Jes. 49:18, Jes. 49:20). Zie ook Jes. 49:8-9, Jes. 49:11, Jes. 49:19, Jes. 49:21-22 en Jes. 60:4.
- De HEERE heeft Zijn heiligen arm ontbloot voor de ogen aller heidenen; en al de einden der aarde zullen zien het heil onzes Gods (Jes. 52:10).
- En de heidenen zullen tot uw licht gaan, en koningen tot den glans die u is opgegaan. Wie zijn dezen, die daar komen gevlogen als een wolk, en als duiven tot haar vensters? Want de eilanden zullen Mij verwachten, en de schepen van Tarsis vooreerst, om uw kinderen van verre te brengen, hun zilver en hun goud met hen, tot den Naam des HEEREN uws Gods, en tot den Heilige Israëls, dewijl Hij u heerlijk gemaakt heeft. En de vreemden zullen uw muren bouwen en hun koningen zullen u dienen; want in Mijn verbolgenheid heb Ik u geslagen, maar in Mijn welbehagen heb Ik Mij over u ontfermd (Jes. 60:3, Jes. 60:8-10). Zie ook Jes. 60:4-7, Jes. 60:11, Jes. 6016.
- Luistert naar Mij, Mijn volk, en Mijn lieden, neigt naar Mij het oor; want een wet zal van Mij uitgaan, en Ik zal Mijn recht doen rusten tot een licht der volken. Mijn gerechtigheid is nabij, Mijn heil trekt uit en Mijn armen zullen de volken richten; op Mij zullen de eilanden wachten en op Mijn arm zullen zij hopen. En Ik leg Mijn woorden in Uw mond, en bedek U onder de schaduw Mijner hand, om den hemel te planten en om de aarde te gronden, en om te zeggen tot Sion: Gij zijt Mijn volk (Jes. 51:4-5, Jes. 51:16).
- Zie, Ik heb Hem tot een Getuige der volken gegeven, een Vorst en Gebieder der volken. Zie, gij zult een volk roepen dat gij niet kendet, en het volk dat u niet kende, zal tot u lopen, om des HEEREN uws Gods wil en om des Heiligen Israëls wil, want Hij heeft u verheerlijkt (Jes. 55:4-5).
- Dan zullen zij den Naam des HEEREN vrezen van den nedergang, en Zijn heerlijkheid van den opgang der zon; als de vijand zal komen gelijk een stroom, zal de Geest des HEEREN de banier tegen hem oprichten. En er zal een Verlosser tot Sion komen, namelijk voor hen die zich bekeren van de overtreding in Jakob, spreekt de HEERE (Jes. 59:19-20).
- Zing vrolijk, gij onvruchtbare, die niet gebaard hebt, maak geschal met vrolijk gezang, en juich, die geen barensnood gehad hebt, want de kinderen der eenzame zijn meer dan de kinderen der getrouwde, zegt de HEERE. Maak de plaats uwer tent wijd, en dat men de gordijnen uwer woningen uitbreide, verhinder het niet; maak uw koorden lang en steek uw pinnen vast in (Jes. 54:1-2).
- En dit Evangelie des Koninkrijks zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis allen volken; en dan zal het einde komen (Matt. 24:14).
- Wie heeft ooit zulks gehoord? Wie heeft dergelijke gezien? Zou een land kunnen geboren worden op een enigen dag? Zou een volk kunnen geboren worden op een enige reize? Maar Sion heeft weeën gekregen, en zij heeft haar zonen gebaard. Zou Ik de baarmoeder openbreken, en niet genereren? zegt de HEERE; zou Ik, Die genereer, voortaan toesluiten? zegt uw God. Het komt, dat Ik vergaderen zal alle heidenen en tongen; en zij zullen komen en zij zullen Mijn heerlijkheid zien. En Ik zal een teken aan hen zetten, en uit hen die het ontkomen zullen zijn, zal Ik zenden tot de heidenen, naar Tarsis, Pul, en Lud, de boogschutters, naar Tubal en Javan, tot de vergelegen eilanden, die Mijn gerucht niet gehoord, noch Mijn heerlijkheid gezien hebben; en zij zullen Mijn heerlijkheid onder de heidenen verkondigen. En zij zullen al uw broeders uit alle heidenen den HEERE ten spijsoffer brengen. En het zal geschieden dat van de ene nieuwe maan tot de andere en van den enen sabbat tot den anderen, alle vlees komen zal om aan te bidden voor Mijn aangezicht, zegt de HEERE (Jes. 66:8-9, Jes. 66:18-19, Jes. 66:20a, Jes. 66:23).
- Juich en verblijd u, gij dochter Sions; want zie, Ik kom en Ik zal in het midden van u wonen, spreekt de HEERE. En vele heidenen zullen te dien dage den HEERE toegevoegd worden, en zij zullen Mij tot een volk wezen; en Ik zal in het midden van u wonen, en gij zult weten dat de HEERE der heirscharen Mij tot u gezonden heeft (Zach. 2:10-11).
- Doch in de dagen van die koningen zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken, dat in der eeuwigheid niet zal verstoord worden; en dat Koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden; het zal al die koninkrijken vermalen en tenietdoen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan (Dan. 2:44).
- Verder zag ik in de nachtgezichten, en zie, er kwam Een met de wolken des hemels, als eens mensen Zoon, en Hij kwam tot den Oude van dagen, en zij deden Hem voor Denzelven naderen. En Hem werd gegeven heerschappij en eer en het Koninkrijk, dat Hem alle volken, natiën en tongen eren zouden; Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal, en Zijn Koninkrijk zal niet verdorven worden. Maar het Rijk en de heerschappij, en de grootheid der koninkrijken onder den gansen hemel, zal gegeven worden aan het volk der heiligen der hoge plaatsen, welks Rijk een eeuwig Rijk zijn zal; en alle heerschappijen zullen Hem eren en gehoorzamen (Dan. 7:13-14, Dan. 7:27).
- En de HEERE zal tot Koning over de ganse aarde zijn; te dien dage zal de HEERE één zijn, en Zijn Naam één (Zach. 14:9).
- Doch Ik zeg u, dat velen zullen komen van oosten en westen, en zullen met Abraham en Izak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der hemelen (Matt. 8:11).
- Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David wederoprichten, en Ik zal haar reten vertuinen, en wat aan haar is afgebroken, wederoprichten, en zal ze bouwen als in de dagen vanouds; opdat zij erfelijk bezitten het overblijfsel van Edom [of dat de overblijvende mensen den Heere zoeken, Hand. 15:17] en al de heidenen die naar Mijn Naam genoemd worden, spreekt de HEERE, Die dit doet (Am. 9:11-12).
- Als Zijn ziel Zich tot een schuldoffer gesteld zal hebben, zo zal Hij zaad zien, Hij zal de dagen verlengen; en het welbehagen des HEEREN zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan. Om den arbeid Zijner ziel zal Hij het zien en verzadigd worden; door Zijn kennis zal Mijn Knecht, de Rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal hun ongerechtigheden dragen. Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen, en Hij zal de machtigen als een roof delen (Jes. 53:10-12a).
- En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken (Joha. 12:32).
- En die verre zijn, zullen komen en zullen bouwen in den tempel des HEERE. (Zach. 6:15a).
- Want zie, Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden en zullen in het hart niet opkomen (Jes. 65:17).
- Maar van den opgang der zon tot haar ondergang zal Mijn Naam groot zijn onder de heidenen; en aan alle plaats zal Mijn Naam reukwerk toegebracht worden, en een rein spijsoffer; want Mijn Naam zal groot zijn onder de heidenen, zegt de HEERE der heirscharen (Mal. 1:11).
- En de inwoners der ene stad zullen gaan tot de inwoners der andere, zeggende: Laat ons vlijtig heengaan, om te smeken het aangezicht des HEEREN en om den HEERE der heirscharen te zoeken; ik zal ook heengaan. Alzo zullen vele volken en machtige heidenen komen, om den HEERE der heirscharen te Jeruzalem te zoeken, en om het aangezicht des HEEREN te smeken. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Het zal in die dagen geschieden dat tien mannen uit allerlei tongen der heidenen grijpen zullen, ja, de slip grijpen zullen van één Joodsen man, zeggende: Wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is (Zach. 8:21-23).
- En de zevende engel heeft gebazuind, en er geschiedden grote stemmen in den hemel, zeggende: De koninkrijken der wereld zijn geworden onzes Heeren en van Zijn Christus, en Hij zal als Koning heersen in alle eeuwigheid (Openb. 11:15). Zie ook Openb. 7:9-10; Openb. 12:10.
DE HEERLIJKHEID VAN DE KERK.
- En hij voerde mij weg in den geest op een groten en hogen berg, en hij toonde mij de grote stad, het heilige Jeruzalem, nederdalende uit den hemel, van God. En zij had de heerlijkheid Gods, en haar licht was den allerkostelijksten steen gelijk, namelijk als den steen jaspis, blinkende gelijk kristal. [Zie vers 18, 21] En ik zag geen tempel in dezelve; want de Heere, de almachtige God, is haar Tempel, en het Lam. En de stad behoeft de zon en de maan niet, dat zij in dezelve zouden schijnen; want de heerlijkheid Gods heeft haar verlicht, en het Lam is haar Kaars. En de volken die zalig worden, zullen in haar licht wandelen; en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid en eer in dezelve. En haar poorten zullen niet gesloten worden des daags; want aldaar zal geen nacht zijn. En zij zullen de heerlijkheid en de eer der volken daarin brengen (Openb. 21:10-11 Openb. 21:22-26).
- Des Konings Dochter is geheel verheerlijkt inwendig; haar kleding is van gouden borduursel (Ps. 45:14).
- Gij verdrukte, door onweder voortgedrevene, ongetrooste: Zie, Ik zal uw stenen gans sierlijk leggen, en Ik zal u op saffieren grondvesten. En uw glasvensters zal Ik kristallijnen maken en uw poorten van robijnstenen, en uw ganse landpale van aangename stenen (Jes. 54:11-12).
- Maak u op, word verlicht, want uw Licht komt, en de heerlijkheid des HEEREN gaat over u op. Want zie, de duisternis zal de aarde bedekken en donkerheid de volken; doch over u zal de HEERE opgaan, en Zijn heerlijkheid zal over u gezien worden. De heerlijkheid van Libanon zal tot u komen, de dennenboom, de beuk en de busboom tegelijk, om te versieren de plaats Mijns heiligdoms, en Ik zal de plaats Mijner voeten heerlijk maken. In plaats dat gij verlaten en gehaat zijt geweest, zodat niemand door u heen ging, zo zal Ik u stellen tot een eeuwige heerlijkheid, tot een vreugde van geslacht tot geslacht. De zon zal u niet meer wezen tot een licht des daags, en tot een glans zal u de maan niet lichten; maar de HEERE zal u wezen tot een eeuwig Licht, en uw God tot uw Sierlijkheid (Jes. 60:1-2, Jes. 60:13, Jes. 60:15, Jes. 60:19).
- Zeer heerlijke dingen worden van u gesproken, o stad Gods (Ps. 87:3).
- Ik breng Mijn gerechtigheid nabij, zij zal niet verre wezen, en Mijn heil zal niet vertoeven; maar Ik zal heil geven in Sion, aan Israël Mijn heerlijkheid (Jes. 46:13).
- En de heidenen zullen uw gerechtigheid zien, en alle koningen uw heerlijkheid; en gij zult met een nieuwen naam genoemd worden, welken des HEEREN mond uitdrukkelijk noemen zal. En gij zult een sierlijke kroon zijn in de hand des HEEREN, en een koninklijke hoed in de hand uws Gods (Jes. 62:2-3).
- Schoon van gelegenheid, een vreugde der ganse aarde is de berg Sion, aan de zijden van het noorden; de stad des groten Konings. Gaat rondom Sion en omringt haar; telt haar torens; zet uw hart op haar vesting, beschouwt onderscheidenlijk haar paleizen, opdat gij het aan het navolgende geslacht vertelt (Ps. 48:3, Ps. 48:13-14).
TOENAME VAN LICHT EN KENNIS EN DE MIDDELEN DER GENADE.
- En al uw kinderen zullen van den HEERE geleerd zijn (Jes. 54:13a).
- Velen zullen het naspeuren en de wetenschap zal vermenigvuldigd worden (Dan. 12:4b).
- De aarde zal vol kennis des HEEREN zijn, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken (Jes. 11:9b).
- En de HEERE der heirscharen zal op dezen berg allen volken een vetten maaltijd maken, een maaltijd van reinen wijn, van vet vol merg, van reine wijnen die gezuiverd zijn. En Hij zal op dezen berg verslinden het bewindsel des aangezichts waarmede alle volken bewonden zijn, en het deksel waarmede alle natiën bedekt zijn (Jes. 25:6-7).
- Ik zal rivieren op de hoge plaatsen openen, en fonteinen in het midden der valleien; Ik zal de woestijn tot een waterpoel zetten, en het dorre land tot watertochten. Ik zal in de woestijn den cederboom, den sittimboom en den mirtenboom en den olieachtigen boom zetten; Ik zal in de wildernis stellen den dennenboom, den beuk en den busboom tegelijk (Jes. 41:18-19). Zie ook Jes. 35:6-8
- Hoe lieflijk zijn op de bergen de voeten desgenen die het goede boodschapt, die den vrede doet horen; desgenen die goede boodschap brengt van het goede, die heil doet horen; desgenen die tot Sion zegt: Uw God is Koning. Er is een stem uwer wachters; zij verheffen de stem, zij juichen tezamen; want zij zullen oog aan oog zien, als de HEERE Sion wederbrengen zal (Jes. 52:7-8).
- En te dien dage zullen de doven horen de woorden des Boeks; en de ogen der blinden, zijnde uit de donkerheid en uit de duisternis, zullen zien. En die dwalende van geest zijn, zullen tot verstand komen, en de murmureerders zullen de lering aannemen (Jes. 29:18, Jes. 29:24).
TOENAME VAN REINHEID, HEILIGHEID EN RECHTVAARDIGHEID.
- De HEERE is verheven, want Hij woont in de hoogte; Hij heeft Sion vervuld met gericht en gerechtigheid. En het zal geschieden dat de vastigheid uwer tijden, de sterkte van uw behoudenissen, zal zijn wijsheid en kennis; de vreze des HEEREN zal zijn schat zijn (Jes. 33:5-6).
- En uw volk zullen altezamen rechtvaardigen zijn, zij zullen in eeuwigheid de aarde erfelijk bezitten; zij zullen zijn een spruit Mijner plantingen, een werk Mijner handen, opdat Ik verheerlijkt worde (Jes. 60:21).
- En het zal geschieden dat de overgeblevene in Sion en de overgelatene in Jeruzalem zal heilig geheten worden, een iegelijk die geschreven is ten leven te Jeruzalem; als de Heere zal afgewassen hebben den drek der dochteren Sions, en de bloedschulden van Jeruzalem zal verdreven hebben uit derzelver midden, door den Geest des oordeels en door den Geest der uitbranding (Jes. 4:3-4).
- En haar [de vrouw van het Lam] is gegeven dat zij bekleed worde met rein en blinkend fijn lijnwaad; want dit fijn lijnwaad zijn de rechtvaardigmakingen der heiligen (Openb. 19:8).
- Totdat over ons uitgegoten worde de Geest uit de hoogte; dan zal de woestijn tot een vruchtbaar veld worden, en het vruchtbare veld zal voor een woud geacht worden. En het recht zal in de woestijn wonen, en de gerechtigheid zal op het vruchtbare veld verblijven (Jes. 32:15-16).
- En Hij zal zitten, louterende en het zilver reinigende, en Hij zal de kinderen van Levi reinigen, en Hij zal hen doorlouteren als goud en als zilver; dan zullen zij den HEERE spijsoffer toebrengen in gerechtigheid. Dan zal het spijsoffer van Juda en Jeruzalem den HEERE zoet wezen, als in de oude dagen en als in de vorige jaren (Mal. 3:3-4).
- Te dien dage zal op de bellen der paarden staan: DE HEILIGHEID DES HEEREN. En de potten in het huis des HEEREN zullen zijn als de sprengbekkens voor het altaar; ja, al de potten in Jeruzalem en in Juda zullen den HEERE der heirscharen heilig zijn, zodat allen die offeren willen, zullen komen en van dezelve nemen en in dezelve koken; en er zal geen Kanaäniet meer zijn in het huis des HEEREN der heirscharen te dien dage (Zach. 14:20-21).
- Zij zullen U vrezen, zolang de zon en maan zullen zijn, van geslacht tot geslacht (Ps. 72:5).
- Drupt, gij hemelen, van boven af, en dat de wolken vloeien van gerechtigheid; en de aarde opene zich, en dat allerlei heil uitwasse en gerechtigheid tezamen uitspruite; Ik, de HEERE, heb ze geschapen (Jes. 45:8).
- Want gelijk de aarde haar spruit voortbrengt, en gelijk een hof hetgeen in hem gezaaid is, doet uitspruiten, alzo zal de Heere HEERE gerechtigheid en lof doen uitspruiten voor al de volken (Jes. 61:11).
- De goedertierenheid en waarheid zullen elkander ontmoeten, de gerechtigheid en vrede zullen elkander kussen. De waarheid zal uit de aarde spruiten, en gerechtigheid zal van den hemel nederzien. De gerechtigheid zal voor Zijn aangezicht heen gaan, en Hij zal ze zetten op den weg Zijner voetstappen (Ps. 85:11-12, Ps. 85:14).
OVER DE VREDE, LIEFDE EN EENHEID.
- En zij zullen hun zwaarden slaan tot spaden en hun spiesen tot sikkels; het ene volk zal tegen het andere volk geen zwaard opheffen, en zij zullen geen oorlog meer leren (Jes. 2:4b).
- En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook voor degenen die door hun woord in Mij geloven zullen. Opdat zij allen één zijn, gelijkerwijs Gij, Vader, in Mij, en Ik in U, dat ook zij in Ons één zijn, opdat de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt. En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, gelijk als Wij één zijn: En Ik heb hun de heerlijkheid gegeven, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij één zijn, gelijk als Wij één zijn (Joh 17:20-22).
- En de wolf zal met het lam verkeren, en de luipaard bij den geitenbok nederliggen; en het kalf en de jonge leeuw en het mestvee tezamen, en een klein jonksken zal ze drijven. De koe en de berin zullen tezamen weiden, haar jongen zullen tezamen nederliggen, en de leeuw zal stro eten, gelijk de os. En een zoogkind zal zich vermaken over het hol van een adder, en een gespeend kind zal zijn hand uitsteken in den kuil van den basilisk. Men zal nergens leed doen noch verderven op den gansen berg Mijner heiligheid; want de aarde zal vol kennis des HEEREN zijn, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken. En de nijd van Efraïm zal wegwijken en de tegenpartijders van Juda zullen uitgeroeid worden; Efraïm zal Juda niet benijden en Juda zal Efraïm niet benauwen (Jes. 11:6-9, Jes. 11-13).
- De bergen zullen den volke vrede dragen, ook de heuvelen, met gerechtigheid. In Zijn dagen zal de rechtvaardige bloeien, en de veelheid van vrede, totdat de maan niet meer zij (Ps. 72:3, Ps. 72:7).
- Uit Welken [Christus] het gehele lichaam, bekwamelijk samengevoegd en tezamen vastgemaakt zijnde door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijn mate, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde (Ef. 4:16).
ONDERWERPING EN VERNIETIGING VAN DE VIJANDEN VAN DE KERK.
- Te dien dage zal de HEERE met Zijn hard en groot en sterk zwaard bezoeken den leviathan, de langwemelende slang, ja, den leviathan, de kromme slomme slang; en Hij zal den draak die in de zee is, doden (Jes. 27:1).
- De HEERE zal den scepter Uwer sterkte zenden uit Sion, zeggende: Heers in het midden Uwer vijanden. De Heere is aan Uw rechterhand; Hij zal koningen verslaan ten dage Zijns toorns. Hij zal recht doen onder de heidenen; Hij zal het vol dode lichamen maken; Hij zal verslaan dengene die het hoofd is over een groot land (Ps. 110:2, Ps. 110:5-6).
- Als de vijand zal komen gelijk een stroom, zal de Geest des HEEREN de banier tegen hem oprichten (Jes. 59:19b).
- Hij zal de aarde slaan met de roede Zijns monds, en met den adem Zijner lippen zal Hij den goddeloze doden (Jes. 11:4b).
- Zie, zij zullen beschaamd en te schande worden, allen die tegen u ontstoken zijn; zij zullen worden als niets, en de lieden die met u twisten, zullen vergaan. Gij zult hen zoeken, maar zult hen niet vinden; de lieden die met u kijven, zullen worden als niets, en de lieden die met u oorlogen, als een nietig ding. (Jes. 41:11-12) Zie ook Jes. 41:15-16.
- Zou ook een machtige de vang ontnomen worden, of zouden de gevangenen eens rechtvaardigen ontkomen? Doch alzo zegt de HEERE: Ja, de gevangenen des machtigen zullen hem ontnomen worden, en de vang des tirans zal ontkomen; want met uw twisters zal Ik twisten en uw kinderen zal Ik verlossen. En Ik zal uw verdrukkers spijzen met hun eigen vlees, en van hun eigen bloed zullen zij dronken worden als van zoeten wijn; en alle vlees zal gewaarworden dat Ik, de HEERE, uw Heiland ben en uw Verlosser, de Machtige Jakobs (Jes. 49:24-26).
- Ook zullen, zich buigende, tot u komen de kinderen dergenen die u onderdrukt hebben, en allen die u gelasterd hebben, zullen zich nederbuigen aan de planten uwer voeten; en zij zullen u noemen de stad des HEEREN, het Sion van den Heilige Israëls (Jesaja 60:14).
- En alsdan zal de ongerechtige geopenbaard worden, denwelken de Heere verdoen zal door den Geest Zijns monds, en tenietmaken door de verschijning Zijner toekomst (2 Thessalonicenzen 2:8). Zie ook Dan. 7:24-26.
- Indien iemand het beest aanbidt en zijn beeld, en ontvangt het merkteken aan zijn voorhoofd of aan zijn hand, die zal ook drinken uit den wijn van den toorn Gods, die ongemengd ingeschonken is in den drinkbeker Zijns toorns (Openb. 14:9b, Openb. 14:10a).
- Want alzo zegt de Heere HEERE: als Ik u zal stellen tot een verwoeste stad, gelijk de steden die niet bewoond worden; als Ik een afgrond over u zal doen opkomen, en de grote wateren u zullen overdekken. Maar u zal Ik tot een groten schrik stellen, en gij zult er niet meer zijn; als gij gezocht wordt, zo zult gij niet meer gevonden worden in eeuwigheid, spreekt de Heere HEERE (Ezech.26:19, Ezech. 26:21).
- Zij is gevallen, zij is gevallen, het grote Babylon, en is geworden een woonstede der duivelen, en een bewaarplaats van alle onreine geesten, en een bewaarplaats van alle onrein en hatelijk gevogelte (Openb. 18:2b). Zie tot aan het einde van het hoofdstuk.
- En ik zag het beest en de koningen der aarde en hun heirlegers vergaderd om krijg te voeren tegen Hem Die op het paard zat, en tegen Zijn heirleger. En het beest werd gegrepen, en met hetzelve de valse profeet, die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt (Openb. 19:19-20).
- En wanneer de duizend jaren zullen geëindigd zijn, zal de satan uit zijn gevangenis ontbonden worden; en hij zal uitgaan om de volken te verleiden, die in de vier hoeken der aarde zijn, den Gog en den Magog, om hen te vergaderen tot den krijg; welker getal is als het zand aan de zee. En zij zijn opgekomen op de breedte der aarde, en omringden de legerplaats der heiligen en de geliefde stad; en er kwam vuur neder van God uit den hemel, en heeft hen verslonden (Openb. 20:7-9). Zie ook Ezech. 38-39.
GUNSTBEWIJZEN EN ONDERWERPING VAN KONINGEN.
- Alzo zal Hij vele heidenen besprengen, ja, de koningen zullen hun mond over Hem toehouden; want denwelken het niet verkondigd was, die zullen het zien, en welke het niet gehoord hebben, die zullen het verstaan (Jes. 52:15).
- Alzo zegt de HEERE, de Verlosser Israëls, zijn Heilige, tot de verachte Ziel, tot Dien aan Welken het volk een gruwel heeft, tot den Knecht dergenen die heersen: Koningen zullen het zien en opstaan, ook vorsten, en zij zullen zich voor U buigen; om des HEEREN wil, Die getrouw is, des Heiligen Israëls, Die U verkoren heeft. En koningen zullen uw voedsterheren zijn, hun vorstinnen uw zoogvrouwen; zij zullen zich voor u buigen met het aangezicht ter aarde en zij zullen het stof uwer voeten lekken; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben, dat zij niet beschaamd zullen worden die Mij verwachten (Jes. 49:7, Jes. 49:23).
- En de heidenen zullen tot uw licht gaan, en koningen tot den glans die u is opgegaan. En de vreemden zullen uw muren bouwen en hun koningen zullen u dienen; want in Mijn verbolgenheid heb Ik u geslagen, maar in Mijn welbehagen heb Ik Mij over u ontfermd. En uw poorten zullen steeds openstaan, zij zullen des daags noch des nachts toegesloten worden; opdat men tot u inbrenge het heir der heidenen, en hun koningen tot u geleid worden. En gij zult de melk der heidenen zuigen en gij zult de borsten der koningen zuigen; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben, uw Heiland en uw Verlosser, de Machtige Jakobs (Jes. 60:3, Jes. 60:10-11, Jes. 60-16).
DE VEILIGHEID EN WELVAART VAN DE KERK.
- Want de HEERE zal Sion troosten, Hij zal troosten al haar woeste plaatsen, en Hij zal haar woestijn maken als Eden en haar wildernis als den hof des HEEREN; vreugde en blijdschap zal daarin gevonden worden, dankzegging en een stem des gezangs (Jes. 51:3).
- Schouw Sion aan, de stad onzer bijeenkomsten; uw ogen zullen Jeruzalem zien, een geruste woonplaats, een tent die niet ternedergeworpen zal worden, welker pinnen in der eeuwigheid niet zullen uitgetogen worden, en van welker zelen geen zullen verscheurd worden. Maar de HEERE zal aldaar bij ons heerlijk zijn, het zal zijn een plaats van rivieren, van wijde stromen; geen roeischuit zal daar doorvaren en geen treffelijk schip zal daar overvaren. Want de HEERE is onze Rechter, de HEERE is onze Wetgever, de HEERE is onze Koning, Hij zal ons behouden (Jes. 33:20-22).
- Op deze petra zal Ik Mijn gemeente bouwen, en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen (Matt. 16:18b).
- Gij zult door gerechtigheid bevestigd worden; wees verre van verdrukking, want gij zult niet vrezen; en verre van verschrikking, want zij zal tot u niet naken. Zie, zij zullen zich zekerlijk vergaderen, doch niet uit Mij; wie zich tegen u vergaderen zal, die zal om uwentwil vallen. Alle instrument dat tegen u bereid wordt, zal niet gelukken, en alle tong die in het gericht tegen u opstaat, zult gij verdoemen; dit is de erve der knechten des HEEREN, en hun gerechtigheid is uit Mij, spreekt de HEERE (Jes. 54:14-15, Jes. 54:17).
- Verblijdt u met Jeruzalem en verheugt u over haar, al haar liefhebbers; weest vrolijk over haar met vreugde, gij allen die over haar zijt treurig geweest; opdat gij moogt zuigen en verzadigd worden van de borsten harer vertroostingen; opdat gij moogt uitzuigen en u verlustigen met den glans harer heerlijkheid. Want alzo zegt de HEERE: Zie, Ik zal den vrede over haar uitstrekken als een rivier, en de heerlijkheid der heidenen als een overlopende beek; dan zult gijlieden zuigen, gij zult op de zijden gedragen worden, en op de knieën zeer vriendelijk getroeteld worden (Jes. 66:10-12). Zie ook Jes. 13-14.
- In die dagen zal Juda verlost worden en Jeruzalem zeker wonen (Jer.33:16a).
- Te dien dage zal er een wijngaard van roden wijn zijn; zingt van denzelven bij beurten. Ik, de HEERE, behoed dien, alle ogenblik zal Ik hem bevochtigen; opdat de vijand hem niet bezoeke, zal Ik hem bewaren nacht en dag (Jes. 27:2-3).
- Maar het Rijk en de heerschappij, en de grootheid der koninkrijken onder den gansen hemel, zal gegeven worden aan het volk der heiligen der hoge plaatsen, welks Rijk een eeuwig Rijk zijn zal; en alle heerschappijen zullen Hem eren en gehoorzamen (Dan. 7:27).
- Gij zult opstaan, Gij zult U ontfermen over Sion, want de tijd om haar genadig te zijn, want de bestemde tijd is gekomen. Want Uw knechten hebben een welgevallen aan haar stenen, en hebben medelijden met haar gruis. Als de HEERE Sion zal opgebouwd hebben, in Zijn heerlijkheid zal verschenen zijn (Ps. 102:14-15, Ps. 102:17).
- En de HEERE zal over alle woning van den berg Sion en over haar vergaderingen scheppen een wolk des daags, en een rook, en den glans eens vlammenden vuurs des nachts; want over alles wat heerlijk is, zal een beschutting wezen. En daar zal een hut zijn tot een schaduw des daags tegen de hitte, en tot een toevlucht, en tot een verberging tegen den vloed en tegen den regen (Jes. 4:5-6).
- Maar weest gijlieden vrolijk en verheugt u tot in der eeuwigheid in hetgeen dat Ik schep; want zie, Ik schep Jeruzalem een verheuging en haar volk een vrolijkheid. En Ik zal Mij verheugen over Jeruzalem, en vrolijk zijn over Mijn volk; en in haar zal niet meer gehoord worden de stem der wening, noch de stem des geschreeuws (Jes. 65:18-19).
HET EEUWIG VOORTBESTAAN VAN DE GEMEENTE GODS.
- Want gelijk als de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, die Ik maken zal, voor Mijn aangezicht zullen staan, spreekt de HEERE, alzo zal ook ulieder zaad en ulieder naam staan (Jes. 66:22).
- Zo zegt de HEERE, Die de zon ten licht geeft des daags, de ordeningen der maan en der sterren ten licht des nachts, Die de zee klieft, dat haar golven bruisen, HEERE der heirscharen is Zijn Naam: Indien deze ordeningen van voor Mijn aangezicht zullen wijken, spreekt de HEERE, zo zal ook het zaad Israëls ophouden, dat het geen volk zij voor Mijn aangezicht, al de dagen. Zo zegt de HEERE: indien de hemelen daarboven gemeten en de fundamenten der aarde beneden doorgrond kunnen worden, zo zal Ik ook het ganse zaad Israëls verwerpen om alles wat zij gedaan hebben, spreekt de HEERE (Jer. 31:35-37). zie ook Jer. 33:20-22, Jer. 33:25-26.
- En zie, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld (Matt. 28:20).
- Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij, die niet vergaan zal, en Zijn Koninkrijk zal niet verdorven worden (Dan. 7:14b).
- De koninkrijken der wereld zijn geworden onzes Heeren en van Zijn Christus, en Hij zal als Koning heersen in alle eeuwigheid (Openb. 11:15b).
- Doch in de dagen van die koningen zal de God des hemels een Koninkrijk verwekken, dat in der eeuwigheid niet zal verstoord worden; en dat Koninkrijk zal aan geen ander volk overgelaten worden; het zal al die koninkrijken vermalen en tenietdoen, maar zelf zal het in alle eeuwigheid bestaan (Dan. 2:44).
- Mij aangaande, dit is Mijn verbond met hen, zegt de HEERE: Mijn Geest, Die op U is, en Mijn woorden die Ik in Uw mond gelegd heb, die zullen van Uw mond niet wijken, noch van den mond Uws zaads, noch van den mond van het zaad Uws zaads, zegt de HEERE, van nu aan tot in eeuwigheid toe (Jes. 59:21).
DE BEKERING EN HET HERSTEL VAN DE JODEN.
- En zij zullen daarin wonen, en er zal geen verbanning meer zijn, want Jeruzalem zal zeker wonen (Zach. 14:11). Zie het gehele hoofdstuk.
- Evenwel zal Ik gedachtig wezen aan Mijn verbond met u in de dagen uwer jonkheid, en Ik zal met u een eeuwig verbond oprichten. Dan zult gij uwer wegen gedenken en beschaamd zijn, als gij uw zusters die groter zijn dan gij, met degenen die kleiner zijn dan gij, aannemen zult; want Ik zal u dezelve geven tot dochters, maar niet uit uw verbond (Ezech.16:60-61). Zie ook Ezech 16:62-63.
- Nochtans zal het getal der kinderen Israëls zijn als het zand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; en het zal geschieden dat ter plaatse waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet, tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods. En de kinderen van Juda en de kinderen van Israël zullen tezamen vergaderd worden, en zich een enig Hoofd stellen en uit het land optrekken; want de dag van Jizreël zal groot zijn (Hos. 1:10-11).
- En Ik zal de gevangenis van Juda en de gevangenis van Israël wenden, en zal hen bouwen als in het eerst. En Ik zal hen reinigen van al hun ongerechtigheid, met dewelke zij tegen Mij gezondigd hebben; en Ik zal vergeven al hun ongerechtigheden, met dewelke zij tegen Mij gezondigd, en met dewelke zij tegen Mij overtreden hebben. En het zal Mij zijn tot een vrolijken naam, tot een roem en tot een sieraad bij alle heidenen der aarde, die al het goede zullen horen dat Ik hun doe; en zij zullen vrezen en beroerd zijn over al het goede en over al den vrede, dien Ik haar beschik. In die dagen en te dien tijde zal Ik den David een SPRUITE der gerechtigheid doen uitspruiten, en Hij zal recht en gerechtigheid doen op aarde. In die dagen zal Juda verlost worden en Jeruzalem zeker wonen; en Deze is Die haar roepen zal: De HEERE ONZE GERECHTIGHEID. Hebt gij niet gezien wat dit volk spreekt, zeggende: De twee geslachten, die de HEERE verkoren had, die heeft Hij nu verworpen? Ja, zij versmaden Mijn volk, zodat het geen volk meer is voor hunlieder aangezicht. Zo zegt de HEERE: Indien Mijn verbond niet is van dag en nacht; indien Ik de ordeningen des hemels en der aarde niet gesteld heb, zo zal Ik ook het zaad van Jakob en van Mijn knecht David verwerpen, dat Ik van zijn zaad niet neme, die daar heersen over het zaad van Abraham, Izak en Jakob; want Ik zal hun gevangenis wenden en Mij hunner ontfermen (Jer. 33:7-9, Jer. 33:15-16, 24-26). Zie voor hetzelfde doel het hele hoofdstuk. Zie ook Jer. 50:4-5, Jer. 50:19-20.
- Voorzeker zal Ik u, o Jakob, gans verzamelen; voorzeker zal Ik Israëls overblijfsel vergaderen; Ik zal het tezamen zetten als schapen van Bozra; als een kudde in het midden harer kooi zullen zij van mensen deunen. De Doorbreker zal voor hun aangezicht optrekken; zij zullen doorbreken en door de poort gaan, en door dezelve uittrekken; en hun Koning zal voor hun aangezicht heen gaan, en de HEERE in hun spits (Mi. 2:12-13).
- Ja, Ik zal mensen en beesten op u vermenigvuldigen, en zij zullen vermenigvuldigd worden en vruchtbaar zijn; en Ik zal u doen bewonen als in uw vorige tijden, ja, Ik zal het beter maken dan in uw beginselen; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben. Want Ik zal u uit de heidenen halen, en zal u uit al de landen vergaderen, en Ik zal u in uw land brengen. Dan zal Ik rein water op u sprengen en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven. Alzo zegt de Heere HEERE: Ten dage als Ik u reinigen zal van al uw ongerechtigheden, dan zal Ik de steden doen bewonen en de eenzame plaatsen zullen bebouwd worden (Ezech. 36:11, 24-26, Ezech. 36:33). Zie hoofdstuk 36 in zijn geheel; en hoofdstuk 37 in zijn geheel.
- Jeruzalem zal van de heidenen vertreden worden, totdat de tijden der heidenen vervuld zullen zijn (Luc. 21:24b).
- En zij zullen wonen in het land dat Ik Mijn knecht Jakob gegeven heb, waarin uw vaders gewoond hebben; ja, daarin zullen zij wonen, zij en hun kinderen en hun kindskinderen tot in eeuwigheid, en Mijn Knecht David zal hunlieder Vorst zijn tot in eeuwigheid (Ezech. 37:25).
- Want Ik zal u uit de volken voeren, en u vergaderen uit de landen waarin gij verstrooid zijt, door een sterke hand, en door een uitgestrekten arm, en door een uitgegoten grimmigheid. Daartoe zal Ik u brengen in de woestijn der volken, en Ik zal met u aldaar rechten aangezicht aan aangezicht; en Ik zal ulieden onder de roede doen doorgaan, en Ik zal u brengen onder den band des verbonds. Daartoe zal Ik die rebel zijn en die tegen Mij overtreden, uit ulieden uitzuiveren; Ik zal hen uit het land hunner vreemdelingschappen uitvoeren, en zij zullen in het landschap Israëls niet wederkomen; en gij zult weten dat Ik de HEERE ben. Want op Mijn heiligen berg, op den hogen berg Israëls, spreekt de Heere HEERE, daar zal Mij het ganse huis Israëls in het land dienen, zij allen; daar zal Ik welgevallen aan hen nemen, en daar zal Ik uw hefoffers eisen, en de eerstelingen uwer heffingen met al uw geheiligde dingen (Ezech. 20:34:35, Ezech. 20:37-38, Ezech. 20:40). Zie ook Ezech. 20:41, Ezech. 20:44.
- En Ik zal Mij over hen verblijden, dat Ik hun weldoe; en Ik zal hen getrouwelijk in dit land planten, met Mijn ganse hart en met Mijn ganse ziel (Jer. 32:41). Zie ook vers 37 tot het einde.
- En Ik zal een enigen Herder over hen verwekken, en Hij zal hen weiden, namelijk Mijn Knecht David; Die zal hen weiden en Die zal hun tot een Herder zijn. En Ik, de HEERE, zal hun tot een God zijn, en Mijn Knecht David zal Vorst zijn in het midden van hen; Ik, de HEERE, heb het gesproken. En zij zullen den heidenen niet meer ten roof zijn, en het wild gedierte der aarde zal hen niet meer vreten; maar zij zullen zeker wonen, en er zal niemand zijn die ze verschrikke. En Ik zal hun een Plant van naam verwekken; en zij zullen niet meer weggeraapt worden door honger in het land, en den smaad der heidenen niet meer dragen (Ezech. 34:23-24, Ezach. 34:28-29). Zie ook verzen 11, 16, en vanaf vers 22 tot het einde van het hoofdstuk.
- Daarom, zie, Ik zal haar lokken en zal haar voeren in de woestijn, en Ik zal naar haar hart spreken. En Ik zal haar geven haar wijngaarden van daar af, en het dal van Achor tot een deur der hoop; en aldaar zal zij zingen, als in de dagen harer jeugd en als ten dage toen zij optoog uit Egypteland. En Ik zal u Mij ondertrouwen in eeuwigheid, ja, Ik zal u Mij ondertrouwen in gerechtigheid en in gericht, en in goedertierenheid en in barmhartigheden (Hos. 2:13, 14, 18). Zie van vers 16 tot het einde.
- Maar tot den huidigen dag toe, wanneer Mozes gelezen wordt, ligt een deksel op hun hart. Doch zo wanneer het tot den Heere zal bekeerd zijn, zo wordt het deksel weggenomen (2 Cor. 3:15-16).
- Juich en verblijd u, gij dochter Sions; want zie, Ik kom en Ik zal in het midden van u wonen, spreekt de HEERE. Dan zal de HEERE Juda erven voor Zijn deel in het heilige land, en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen (Zach. 2:10, Zach. 2:12).
- Daarom zal Hij henlieden overgeven tot den tijd toe dat zij die baren zal, gebaard hebbe; dan zullen de overigen Zijner broederen zich bekeren met de kinderen Israëls. En Hij zal staan, en zal weiden in de kracht des HEEREN, in de hoogheid van den Naam des HEEREN Zijns Gods; en zij zullen wonen, want nu zal Hij groot zijn tot aan de einden der aarde. En Jakobs overblijfsel zal zijn in het midden van vele volken, als een dauw van den HEERE, als droppelen op het kruid, dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt. En Ik zal uw gesneden beelden en uw opgerichte beelden uit het midden van u uitroeien, dat gij u niet meer zult nederbuigen voor het werk uwer handen (Mi. 5:2-3, Mi: 5:6, Mi. 5:12). Zie hele hoofdstuk 4, en hoofdstuk 7 vers 14 en 17. Zie ook Sef. 3:9, tot het einde.
- Maar op den berg Sion zal ontkoming zijn, en hij zal een heiligheid zijn; en die van het huis Jakobs zullen hun erfgoederen erfelijk bezitten. En er zullen Heilanden op den berg Sion opkomen om Ezaus gebergte te richten; en het Koninkrijk zal des HEEREN zijn (Ob. 1:17, Ob. 1:21).
- De kinderen Israëls zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning en zonder vorst, en zonder offer, en zonder opgericht beeld, en zonder efod en terafim. Daarna zullen zich de kinderen Israëls bekeren en zoeken den HEERE, hun God, en David, hun Koning; en zij zullen vrezende komen tot den HEERE en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen (Hos. 3:4-5).
- Zie, in die dagen en te dien tijde, als Ik de gevangenis van Juda en Jeruzalem zal wenden, Dan zal Ik alle heidenen vergaderen en zal hen afvoeren in het dal van Jósafat; en Ik zal met hen aldaar rechten, vanwege Mijn volk en Mijn erfdeel, Israël, dat zij onder de heidenen hebben verstrooid, en Mijn land gedeeld; en gijlieden zult weten dat Ik de HEERE uw God ben, wonende op Sion, den berg Mijner heiligheid; en Jeruzalem zal een heiligheid zijn, en vreemden zullen niet meer door haar doorgaan. Maar Juda zal blijven in eeuwigheid, en Jeruzalem van geslacht tot geslacht (Joël 3:1-2, Joël 3:17, Joël 3:20). Zie ook Joël 3:7, Joël 3:14, Joël 3:16, Joël 3:18 en Joël 3:21.
- En Ik zal het huis van Juda versterken, en het huis van Jozef zal Ik behouden en Ik zal hen weder inzetten; want Ik heb Mij hunner ontfermd, en zij zullen wezen alsof Ik hen niet verstoten had; want Ik ben de HEERE hun God, en Ik zal hen verhoren. Ik zal hen toesissen en zal hen vergaderen, want Ik zal hen verlossen; en zij zullen vermenigvuldigd worden, gelijk zij tevoren vermenigvuldigd waren. En Ik zal hen onder de volken zaaien en zij zullen Mijner gedenken in verre plaatsen; en zij zullen leven met hun kinderen en wederkeren (Zach. 10:6, Zach. 10:8;9). Zie het hele hoofdstuk.
- God heeft Zijn volk niet verstoten, hetwelk Hij tevoren gekend heeft. En indien hun val de rijkdom is der wereld, en hun vermindering de rijkdom der heidenen, hoeveel te meer hun volheid! Want indien hun verwerping de verzoening is der wereld, wat zal de aanneming wezen, anders dan het leven uit de doden? Maar ook zij, indien zij in het ongeloof niet blijven, zullen ingeënt worden; want God is machtig dezelve weder in te enten. Want indien gij afgehouwen zijt uit den olijfboom die van nature wild was, en tegen nature in den goeden olijfboom ingeënt, hoeveel te meer zullen dezen, die natuurlijke takkenzijn, in hun eigen olijfboom geënt worden! Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid onbekend zij (opdat gij niet wijs zijt bij uzelven), dat de verharding voor een deel over Israël gekomen is, totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. En alzo zal geheel Israël zalig worden; gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob; en dit is hun een verbond van Mij, als Ik hun zonden zal wegnemen. Zo zijn zij wel vijanden aangaande het Evangelie, om uwentwil, maar aangaande de verkiezing zijn zij beminden, om der vaderen wil; want de genadegiften en de roeping Gods zijn onberouwelijk. [Zie ook verzen 30-31] Want God heeft hen allen onder de ongehoorzaamheid besloten, opdat Hij hun allen zou barmhartig zijn. O diepte des rijkdoms, beide der wijsheid en der kennis Gods! Hoe ondoorzoekelijk zijn Zijn oordelen, en onnaspeurlijk Zijn wegen! (Rom. 11:2-12, Rom. 11:15, Rom. 11:23-29, Rom 11. 32-33)
- TERZELFDER tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn. Ik zal u weder bouwen en gij zult gebouwd worden, o jonkvrouw Israëls; gij zult weder versierd zijn met uw trommels, en uitgaan met den rei der spelenden. Hoort des HEEREN woord, gij heidenen, en verkondigt in de eilanden die verre zijn, en zegt: Hij Die Israël verstrooid heeft, zal hem weder vergaderen en hem bewaren als een herder zijn kudde. En er is verwachting voor uw nakomelingen, spreekt de HEERE; want uw kinderen zullen wederkomen tot hun landpale. Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken; niet naar het verbond dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep om hen uit Egypteland uit te voeren; welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de HEERE. Maar dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis Israëls maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn. Zie, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat deze stad den HEERE zal herbouwd worden, van den toren Hanáneël af tot aan de Hoekpoort (Jer. 31:1, Jer. 31:4, Jer. 31:10, Jer. 31:17, Jer. 31:31-33, 38). Zie het hele hoofdstuk.
- Te dien dage zal Ik de leidslieden van Juda stellen als een vurigen haard onder het hout, en als een vurige fakkel onder de schoven, en zij zullen ter rechter- en ter linkerzijde alle volken rondom verteren; en Jeruzalem zal nog blijven in haar plaats te Jeruzalem. Doch over het huis Davids en over de inwoners van Jeruzalem zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden, en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben; en zij zullen over Hem rouwklagen als met de rouwklage over een enigen zoon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene (Zach. 12:6, Zach. 12:10). Zie het hele hoofdstuk.
- En Ik zal de gevangenis van Mijn volk Israël wenden, en zij zullen de verwoeste steden herbouwen en bewonen, en wijngaarden planten en derzelver wijn drinken; en zij zullen hoven maken en derzelver vrucht eten. En Ik zal hen in hun land planten; en zij zullen niet meer worden uitgerukt uit hun land, dat Ik hunlieden gegeven heb, zegt de HEERE uw God (Am. 9:14-15).
- Maar zij zullen dienen den HEERE hun God, en hun Koning David, Dien Ik hun verwekken zal. Gij dan, vrees niet, o Mijn knecht Jakob, spreekt de HEERE, ontzet u niet, Israël; want zie, Ik zal u uit verre landen verlossen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen en stil en gerust zijn, en er zal niemand zijn die hem verschrikke (Jer. 30:9-10). Zie tot het einde van het hoofdstuk.
BELOFTEN VAN DE TWEEDE KOMST VAN CHRISTUS.
- Oordeelt niets vóór den tijd, totdat de Heere zal gekomen zijn, Welke ook in het licht zal brengen hetgeen in de duisternis verborgen is, en openbaren de raadslagen der harten (1 Cor. 4:5a).
- Voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning liefgehad hebben (2 Tim. 4:8).
- De Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; daarna wij die levend overgebleven zijn, zullen tezamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen (1 Thess. 4:16-17).
- Waakt dan, want gij weet niet in welke ure uw Heere komen zal (Matt. 24:42).
- Gij hebt gehoord dat Ik tot u gezegd heb: Ik ga heen en kom weder tot u (Johannes 14:28a).
- En Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten, Denwelken Hij uit de doden verwekt heeft, namelijk Jezus, Die ons verlost van den toekomenden toorn (1 Thess. 1:10).
- Zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben; en zij zullen over Hem rouwklagen (Zach. 12:10 midden).
- Wanneer nu Christus zal geopenbaard zijn, Die ons Leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid (Col. 3:4).
- Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan (Job 19:25).
- En Zijn voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die vóór Jeruzalem ligt (Zach. 14:4a).
- Want zo dikwijls als gij dit brood zult eten en dezen drinkbeker zult drinken, zo verkondigt den dood des Heeren, totdat Hij komt (1 Cor 11:26).
- Doch de Heere richte uw harten tot de liefde Gods en tot de lijdzaamheid van Christus (2 Thess. 3:5).
- En zullen den Zoon des mensen zien, komende op de wolken des hemels met grote kracht en heerlijkheid (Matt. 24:30b).
- Wij weten dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is (1 Joh. 3:2b).
- En als de overste Herder verschenen zal zijn, zo zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen (1 Petr 5:4).
- Zie, Hij komt met de wolken, en alle oog zal Hem zien, ook degenen die Hem doorstoken hebben (Openb. 1:7a).
- Gijlieden zult den Zoon des mensen zien zitten ter rechterhand der kracht Gods en komen met de wolken des hemels (Marc. 14:62b).
- En u die verdrukt wordt, verkwikking met ons, in de openbaring van den Heere Jezus van den hemel met de engelen Zijner kracht (2 Thess. 1:7).
- En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn en u plaats zal bereid hebben, zo kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt waar Ik ben (Joh. 14:3).
- Want gelijk de bliksem uitgaat van het oosten en schijnt tot het westen, alzo zal ook de toekomst van den Zoon des mensen wezen (Matt. 24:27).
- Verwachtende de zalige hoop en verschijning der heerlijkheid van den groten God en onzen Zaligmaker Jezus Christus (Tit. 2:13).
- Deze Jezus, Die van u opgenomen is in den hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren (Hand. 1:11b).
- Want de Zoon des mensen zal komen in de heerlijkheid Zijns Vaders, met Zijn engelen, en alsdan zal Hij een iegelijk vergelden naar zijn doen (Matt. 16:27).
- En wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid, en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op den troon Zijner heerlijkheid (Matt. 25:31).
- En Hij gezonden zal hebben Jezus Christus, Die u tevoren gepredikt is; Welken de hemel moet ontvangen tot de tijden der wederoprichting aller dingen (Hand. 3:20, Hand. 3:21a).
- Alzo ook Christus, éénmaal geofferd zijnde om veler zonden weg te nemen, zal ten anderen male zonder zonde gezien worden van degenen die Hem verwachten tot zaligheid (Hebr. 9:28).
- En zie, Ik kom haastelijk; en Mijn loon is met Mij, om een iegelijk te vergelden, gelijk zijn werk zal zijn. Ja, Ik kom haastelijk. Amen. Ja, kom, Heere Jezus (Openb. 22:12, Openb. 22:20b).
- Opdat Hij uw harten versterke, om onberispelijk te zijn in heiligmaking voor onzen God en Vader, in de toekomst van onzen Heere Jezus Christus met al Zijn heiligen (1 Thess. 3:13).
- Verwachtende de openbaring van onzen Heere Jezus Christus; welke God u ook zal bevestigen tot het einde toe, om onstraffelijk te zijn in den dag van onzen Heere Jezus Christus (1 Cor. 1:7-8).
- Verder zag ik in de nachtgezichten, en zie, er kwam Een met de wolken des hemels…en Hem werd gegeven heerschappij en eer en het Koninkrijk…die niet vergaan zal, en Zijn Koninkrijk zal niet verdorven worden (Dan. 7:13-14).
- Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook den Zaligmaker verwachten, namelijk den Heere Jezus Christus, die ons vernederd lichaam veranderen zal…naar de werking waardoor Hij ook alle dingen Zichzelven kan onderwerpen (Fil. 3:20, Fil. 3:21 a-b).
- Dit eerst wetende, dat in het laatste der dagen spotters komen zullen, die naar hun eigen begeerlijkheden zullen wandelen. En zeggen: Waar is de belofte Zijner toekomst? Want van dien dag dat de vaders ontslapen zijn, blijven alle dingen alzo gelijk van het begin der schepping. Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht (2 Petr. 3:3-4, 2 Petr. 3:10a).
EINDE.
Samenstelling door Samuel Clarke (1684-1759)
Samuel Clarke (1684-1759) was een Engelse non-conformistische predikant binnen de protestants-christelijke traditie. Clarke werd geboren op 16 december 1684 in Chelsea. Vanwege zijn gewetensbezwaren sloot Clarke zich niet aan bij de Anglicaanse staatskerk en werd hij een Dissenter, oftewel een afgescheiden predikant. Op zondag 2 december 1750 kreeg hij tijdens het bedienen van het avondmaal des Heeren een beroerte in zijn kapel in Dagnall Street. Twee dagen later overleed hij. Hoewel Clarke enkele preken publiceerde, is hij vooral bekend vanwege deze systematisch gerangschikte verzameling beloften uit de Bijbel. Dit werk werd vaak herdrukt en blijft populair. In Engeland werd het uitgegeven onder verschillende titels, waaronder The Scripture Promises, A Collection of the Promises of Scripture, Clark’s Scripture Promises, Clark’s Bible Promises, Book of Promises en Precious Bible Promises.
Aanbeveling door Charles Haddon Spurgeon (1834-1892)
Ik heb een boek in mijn hand dat mij zeer dierbaar is. Het is mijn schatkamer en, na de Bijbel, het meest waardevolle boek dat ik bezit: de Bijbelbeloften van Samuel Clarke. Omdat alle beloften hier zijn onderverdeeld in verschillende categorieën, kan ik, wanneer ik in beproevingen of moeilijkheden verkeer, direct de belofte vinden die ik nodig heb.
— C.H. Spurgeon, uit zijn preek “Beloften Verkrijgen“, uitgesproken op zondagmorgen 16 februari 1862.

