Bijbels Dagboek, C.H. Spurgeon
“Voor Iedere Morgen”
Ik denk aan u… Jeremia 2:2
Voor Christus is het een genoegen om aan Zijn gemeente te denken. Hij ziet haar schoonheid graag. Het gezicht dat wij liefhebben, kunnen wij niet vaak genoeg zien. Zo is het ook met onze Heere Jezus. In het Spreukenboek lezen we: ‘Mijn bron van blijdschap vond Ik bij de mensenkinderen.’ In gedachten zag Hij uit naar het moment waarop Zijn uitverkorenen geboren zouden worden. ‘Zij allen werden in Uw boek beschreven, de dagen dat zij gevormd werden, toen er nog niet één van hen bestond.’ Toen de wereld gefundeerd werd, was Hij er al. Voor Zijn menswording daalde Hij al regelmatig neer op de aarde, gelijkvormig aan een mens. Dit deed Hij op de vlakte van Mamre (Genesis 18), bij de beek Jabbok (Genesis 32), bij de muren van Jericho (Jozua 5) en in de brandende oven van Babylon (Daniël 3) zocht de Mensenzoon Zijn volk op. Omdat Hij een welbehagen in hen had, had Hij geen rust als Hij ver bij hen vandaan was. Zijn hart verlangde naar hen. Zij waren nooit ver van Zijn hart, want Hij had hun namen op Zijn handen geschreven en op Zijn zijde gegraveerd. Zoals de borstlap met de namen van de stammen van Israël het mooiste sieraad van de hogepriester was, zo waren de namen van Christus’ uitverkorenen Zijn dierbaarste juwelen. Zij blonken op Zijn hart. Wij vergeten vaak om de heerlijke eigenschappen van onze Heere te overdenken, maar Hij denkt altijd aan ons. Laten we schuld belijden voor alle momenten in het verleden waarop wij Hem vergaten. Laten we om genade bidden, zodat we van nu af aan altijd met de meest tere liefde aan Hem zullen denken. Heere, schilder op de oogappels van mijn ziel het beeld van Uw Zoon!