Bijbels Dagboek, C.H. Spurgeon
“Voor Iedere Avond”
Ook hebt gij ze niet gehoord, ook hebt gij ze niet geweten, ook van toen af is uw oor niet geopend geweest. Jesaja 48:8
Het is een oorzaak van droefheid, wanneer wij eraan herinnerd worden, dat tot op zekere hoogte deze beschuldiging gezegd kan worden voor de deur van gelovigen, die maar al te vaak in zekere mate geestelijk ongevoelig zijn. We mogen het wel betreuren, dat wij de stem van God niet horen, zoals ons betaamt: “Ook hebt gij ze niet gehoord.” Daar zijn zachte bewegingen van de Heilige Geest in de ziel, die door ons niet worden opgemerkt; daar zijn fluisteringen van goddelijk bevel en van hemelse liefde, die geheel onopgemerkt blijven voor ons traag verstand. Helaas! wij zijn door nalatigheid onkundig: “ook hebt gij ze niet geweten.” Daar zijn zaken in de inwendige mens, die wij behoorden gezien te hebben; veel verderf, dat ongemerkt aanwies; liefelijke aandoeningen, die als bloemen door de vorst zijn geknakt, omdat wij ze niet bewaken, lichtstralen van het goddelijk aangezicht, die door ons zouden zijn opgevangen, als wij de vensters van onze ziel niet hadden dicht gemetseld. Maar “wij hebben ze niet geweten.” Als wij er over nadenken, worden wij tot in het diepste stof vernederd. Hoe behoorden wij de genade Gods niet te aanbidden, daar wij uit het tekstverband vernemen dat al deze dwaasheid en onkunde van onze zijde door God voorgekend was, en dat het Hem, niettegenstaande die voorkennis, behaagd heeft, met ons in de weg van de genade te handelen. Bewonder de verbazende soevereine genade, die ons, niettegenstaande dit alles, heeft kunnen uitverkiezen! Verbaas u over de prijs voor ons betaald, daar Christus toch wist wie en wat wij zouden wezen! Hij, die aan het kruis hing, zag ons vooruit als ongelovigen, terugwijkenden, kouden van harte, onverschilligen, zorgelozen, tragen in het gebed, en toch zei Hij: “Ik ben de Heere uw God, de Heilige van Israël, uw Heiland, … van toen af dat gij kostelijk bent geweest in Mijne ogen, bent u verheerlijkt geweest, en Ik heb u liefgehad; daarom heb Ik mensen in uw plaats gegeven, en volken in de plaats van uw ziel!” O verlossing! met welk een wonderlijken glans schijnt gij, wanneer wij bedenken, hoe zwart wij zijn! O Heilige Geest, geef ons van nu voortaan een horend oor en een opmerkzaam hart.