1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester. Ik betrouw op den HEERE; hoe zegt gijlieden tot mijn ziel: Zwerft henen naar ulieder gebergte, als een vogel? 2 Want ziet, de goddelozen spannen den boog, zij schikken hun pijlen op de pees, om in het donkere te schieten naar de oprechten van harte. 3 Zekerlijk, de fondamenten worden omgestoten; wat heeft de rechtvaardige bedreven?
Deze verzen bevatten een verslag van de verleiding om God te wantrouwen, waar David bij een niet nader genoemde gelegenheid veel last van had. Misschien kreeg hij, in de periode waarin hij aan Sauls hof vertoefde, de raad te vluchten op een moment dat deze vlucht tegen hem zou zijn gebruikt als een verzaking van zijn plicht jegens de koning, of als bewijs van persoonlijke lafheid. Zijn zaak was als die van Nehemia, toen zijn vijanden onder het mom van vriendschap, hem in de val hoopten te lokken door hem te adviseren te ontsnappen om zijn leven te redden. Als hij dat had gedaan, hadden ze een grond kunnen vinden om hem aan te klagen. Nehemia antwoordde dapper: ‘Zou een man als ik vluchten?’ David, in dezelfde geest, weigert zich terug te trekken, onder de uitroep: ‘Ik betrouw op den Heere; hoe zegt gijlieden tot mijn ziel: Zwerft henen naar ulieder gebergte, als een vogel?’ Wanneer satan ons niet ten val kan laten komen door hoogmoed, zal hij ons op slinkse wijze proberen te ruïneren door wantrouwen! Hij zal onze liefste vrienden gebruiken om ons vertrouwen al pratend te ondermijnen. Hij zal daarbij zulke aannemelijke logica hanteren dat, tenzij wij eens en vooral ons onwrikbare vertrouwen op Jehova vestigen, hij ons zal maken tot de bange vogel die telkens wanneer er gevaar dreigt, naar de berg vliegt. Wat wordt de zaak krachtig voorgesteld!
De boog wordt gespannen, de pijl wordt op de pees geschikt: ‘Vlucht, vlucht, jij weerloze vogel, je veiligheid ligt in de vlucht; ga ervandoor, wantje vijanden zullen hun pijlen afschieten op je hart; snel, snel, wantje zult spoedig omgebracht worden!’ David schijnt de kracht van het advies gevoeld te hebben, want het landde in zijn hart. Toch wilde hij niet toegeven, maar liever het gevaar trotseren dan wantrouwen jegens de Heere zijn God tonen. Ongetwijfeld waren de gevaren die David omringden groot en dreigend; het was inderdaad waar dat zijn vijanden klaarstonden om ‘in het donkere te schieten’ op hem. Het was evenzeer juist dat zelfs de ‘fondamenten’ van wet en gerechtigheid werden ‘omgestoten’ onder Sauls onrechtvaardige regering.
Maar wat betekende dit alles voor de man wiens vertrouwen op God alleen was gevestigd? Hij kon de gevaren trotseren, de vijanden ontvluchten, en het onrecht dat hem omringde uitdagen. Zijn antwoord op de vraag: ‘Wat kunnen de rechtvaardigen doen?’ zou de tegenvraag zijn: ‘Wat kunnen zij niet doen?’ Wanneer het gebed God voor onze kant wint, en wanneer het geloof de vervulling van de belofte verzekert, welke reden kan er dan zijn om te vluchten, hoe wreed en machtig onze vijanden ook zijn mogen? Met een slinger en een steen had David een reus geveld voor wie de volledige legerscharen van Israël sidderden. De Heere, Die hem verloste van de onbesneden Filistijnen, kon hem zeker verlossen van koning Saul en zijn trawanten. Het woord ‘onmogelijkheid’ bestaat in de taal van het geloof niet; die krijgshaftige deugd weet wat vechten en overwinnen is, maar ze weet niet wat vluchten is.
Overweging:
Tijden van zonde zijn altijd de tijden van gebed van de heiligen geweest.
Dag gemist? Bekijk hier het hele Dagboek.