…om een loflied te doen horen en al Uw wonderen te vertellen. Psalm 26:7
Iedere week kwamen er duizenden mensen naar de Metropolitan Tabernacle om Spurgeon te horen preken. Hoe kwamen al die mensen daar eigenlijk?
Sommigen kwamen gewoon lopend, vooral als ze in de buurt woonden. Anderen namen de bus — maar niet de bussen die je nu op straat ziet. Ze reden toen nog met bussen die door paarden werden getrokken! De Tabernacle stond in het zuiden van Londen, bij een bekende plek die Elephant and Castle werd genoemd. Op zondagochtend riepen de busmedewerkers aan de overkant van de rivier: “Over het water naar Charlie!” Charlie was de voornaam van Spurgeon. Veel mensen stapten in zo’n bus, kochten een kaartje en gingen naar de preek luisteren. Wie wat meer geld had, nam soms een taxi. Die heetten toen “Hansom cabs” — dat was eigenlijk een koetsje met maar één paard ervoor. Mensen die nóg rijker waren, hadden hun eigen koets. Spurgeon had zelf een koets met twee paarden. Je kunt daarover lezen in een ander verhaal.
Op een dag reisde Spurgeon zelf met zo’n paardenbus en zat hij naast de koetsier voorop. Spurgeon vond het geweldig om voor grote groepen mensen over God te praten, maar hij gebruikte ook elke kans om gewoon één iemand persoonlijk over Jezus te vertellen. Dus begon hij te praten met de koetsier over het Evangelie.
Na een tijdje vroeg de koetsier: “Kent u dominee zus-en-zo?”
Spurgeon zei: “Ja, die ken ik goed! Wat vindt u van hem?”
De koetsier zei: “Hij is nou precies het soort predikant waar ik van houd!”
Dat klinkt goed, toch? Maar Spurgeon wilde weten waarom. Dus vroeg hij: “Wat voor geloof heeft die dominee dan?”
De koetsier zei: “Hij zit hier al zes maanden naast mij op deze bok, dag in dag uit, en hij heeft nog nooit over God of geloof gepraat! Dat is precies het soort predikant dat ik fijn vind!”
Spurgeon vond dat eigenlijk helemaal geen compliment. Hij dacht: hoe kun je zeggen dat je christen bent, maar nooit met anderen over Jezus praten? Als je echt in God gelooft, mogen andere mensen dat ook weten. Vertel dus eens aan je vrienden waarvoor je dankbaar bent en wat God voor jou doet. David, de schrijver van de psalmen, wilde dat ook: “Om een loflied te doen horen en al Uw wonderen te vertellen” (Psalm 26:7).