… de hand van God heeft mij aangeraakt. Job 19:27 (KJV)
Als je het eerste boek van deze serie hebt gelezen én een goed geheugen hebt, weet je misschien nog dat Spurgeon toen hij jong was minstens vijf jaar bij zijn opa en oma heeft gewoond. Ze heetten James en Sarah. Het waren lieve, gelovige mensen, en Spurgeon heeft heel veel van hen geleerd. Zijn opa, James, was predikant, zelfs twee keer in zijn leven! En de tweede keer is hij maar liefst vierenvijftig jaar predikant gebleven. Vergelijk dat maar eens met de tijd dat een predikant misschien nu in jouw kerk werkt – ik denk niet dat het zo lang is!
Zoals met iedereen werden James en Sarah steeds ouder. Op een zondagochtend was het de bedoeling dat James zou voorgaan in de kerk en meestal ging Sarah met hem mee. Maar die ochtend voelde Sarah zich niet lekker. Ze besloot daarom thuis te blijven, rustig haar Bijbel te lezen en te bidden. Dus ging James alleen naar de kerk en hield daar zijn preek.
Toen hij later weer thuiskwam, merkte hij meteen dat het erg stil was in huis. Hij hoopte dat Sarah hem zou begroeten, iets zou zeggen als: “Hallo! Hoe was het in de kerk? Hoe ging het preken? Wie waren er?” Maar er kwam niets terug, geen enkel geluid. Het bleef helemaal stil. Waar was ze?
James ging op zoek. Toen hij in de kamer kwam, zag hij Sarah zitten in haar oude fauteuil. Maar er was iets vreemds aan de hand. Sarah was overleden. Ze was rustig heengegaan terwijl ze daar zat! Dit moet een enorme schok voor James zijn geweest. Hij keek naar haar en zag dat haar Bijbel open op haar schoot lag, met haar bril erop. Toen hij beter keek, merkte hij dat haar vingers op een speciaal vers lagen. Hij las stiekem mee over haar schouder en zag dat er stond: “De hand van God heeft mij aangeraakt” (Job 19:27, volgens de oude King James Bijbel).
Je kunt je vast voorstellen dat James heel verdrietig was. Hij had zijn vrouw verloren, die al zo lang aan zijn zijde stond, waar hij zo veel van hield en met wie hij meer dan vijftig jaar van zijn leven deelde. Nu was hij opeens alleen. Maar tegelijk voelde hij ook rust en zekerheid in zijn hart. Sarah was nu niet meer hier op aarde, maar haar ziel was veilig bij de Heer in de hemel. Zij hoefde niet langer te leven met de zorgen en moeilijkheden die iedereen op aarde meemaakt. De hand van God had haar opgehaald en meegenomen naar een veel betere plek.
Het is heel normaal dat we verdrietig zijn als een christen sterft die we goed kennen. Maar tegelijk weten we ook dat die persoon bij de Heere is, op een prachtige plek. Daarom is het bijzonder: we zijn verdrietig en blij tegelijk. We missen degene die er niet meer is, maar zijn ook dankbaar dat die nu gelukkig bij God mag zijn.
Iedereen moet eens sterven, behalve als Jezus Christus eerst terugkomt. Niemand weet van tevoren wanneer of hoe dat gebeurt. Maar zoals Sarah gestorven is – rustig zittend, lezend in de Bijbel, en biddend – dat is wel een heel mooie manier om naar de Heere toe te gaan!