Bijbels Dagboek, C.H. Spurgeon
“Voor Iedere Morgen”
Zou een mens zich goden maken? Dat zijn toch geen goden! Jeremia 16:20
Eén van de hoofdzonden van het oude Israël was het dienen van afgoden. Het geestelijke Israël heeft deze neiging helaas ook. Mammon heeft nog steeds zijn gouden kalf, en bij de altaren van de hoogmoed wordt druk geofferd. Het eigen ‘ik’ probeert Gods uitverkoren volk onder zijn gezag te krijgen, en het vlees bouwt overal waar het de gelegenheid krijgt, altaren om zichzelf te verheerlijken. Geliefkoosde kinderen zijn vaak de oorzaak van veel zonde in gelovigen; het doet de Heere verdriet als Hij ziet dat wij teveel van hen houden. Als dit het geval is, zullen zij voor ons tot groot verdriet worden – net zoals Absalom dit werd voor David – of zij zullen van ons weggenomen worden, zodat ons huis leeg achter zal blijven. Als christenen doornen willen kweken, waar zij zelf door geplaagd zullen worden, moeten zij afgoden van hun kinderen maken. Er wordt in onze tekst terecht gezegd: ‘Dat zijn toch geen goden!’ Vaak is onze liefde op de verkeerde personen of zaken gericht. Op dit moment ervaren wij misschien troost en hulp van hen, maar toch is deze zegen heel twijfelachtig. Als de beproeving komt, kan deze hulp zo snel verdwenen zijn. Maar waarom worden wij dan toch zo betoverd door de verkeerde dingen? Wij kijken met medelijden naar de heidenen, en schudden ons hoofd, omdat zij goden van steen en hout aanbidden, maar wij eren zelf een god van goud! Wij verachten de heidenen, omdat zij niet inzien dat zij voor hun eigen maaksel knielen, maar wij zijn zelf niet anders. Het principe van onze zonde is hetzelfde. Toch weegt het voor ons zwaarder. Het zal ons zwaarder aangerekend worden, omdat wij meer licht hebben gekregen. Wij zondigen tegen het licht. De heiden buigt zich neer voor een nepgod, maar hij heeft de ware God nooit gekend. Wij zondigen dubbel. Allereerst hebben wij de levende God verlaten en daarna hebben wij ons naar de afgoden gekeerd. ‘Heere, reinig ons van deze verschrikkelijke ongerechtigheid!’
Ruk elke afgod van de troon,
dat ‘k U alleen mijn hulde toon!