Want zo zegt de Heere HEERE: Ziet, Ik, ja, Ik zal naar mijn schapen vragen, en zal ze opzoeken. Ez. 34:11
Dit doet Hij voor het eerst, wanneer Zijn uitverkorenen als dwalende schapen zijn, die de herder en de kudde nog niet kennen. Hoe wonderlijk zoekt de Heere Zijn verkorenen op! Jezus is groot zowel in Zijn hoedanigheid van een opzoekende Herder als in die van een hoedende Herder. Hoewel velen van hen, die de Vader Hem gaf, zo dicht bij de poorten van de hel zijn gekomen als maar mogelijk is, toch ontdekt de Heere hen door hen op te sporen en te zoeken, en Hij komt hen met zijn genade nabij. Hij heeft ons opgezocht: laten wij goede hoop hebben voor hen, die ons ter harte gaan in het gebed, want Hij zal ook hen opzoeken. De Heere herhaalt deze handeling, wanneer er een van Zijn kudde afdwaalt van de weiden van waarheid en heiligheid. Zij kunnen in grove dwalingen en zonde en bedroevende verharding vallen, maar toch zal de Heere, die voor hen Borg is geworden bij Zijn Vader, niet dulden, dat één van hen zo ver gaat, dat hij omkomt. Hij zal hen met zijn voorzienigheid en genade volgen in vreemde landen, in armoedige verblijven, in donkere holen, in diepten van wanhoop; hij zal van allen, die de Vader Hem heeft gegeven, er niet één verliezen. Het is voor Jezus een kwestie van eer, de gehele kudde te zoeken en te redden, zonder een enkele uitzondering. Welk een belofte om op te pleiten, als ik er in dit uur toe gedrongen word uit te roepen: “Ik heb gedwaald als een verloren schaap”.