Bijbels Dagboek, C.H. Spurgeon
“Voor Iedere Avond”
Toen zong Israël dit lied: Spring op, gij put! zingt daarvan bij beurt! Numeri 21:17
Beroemd was de put van Beër in de woestijn, immers het was het onderwerp van een belofte. Deze is de put, van welke de Heere tot Mozes zei: “verzamel het volk, zo zal ik hun water geven.” Het volk had behoefte aan water en het werd hun toegezegd door hun genadige God. Wij hebben gedurig nieuwen toevoer van hemelse genade nodig, en in het verbond heeft de Heere zich verbonden ons alles te schenken, wat wij behoeven. Vervolgens werd de put de aanleiding tot een lied. Vóór nog het water vloeide, wekte blijmoedig geloof het volk op tot een lied, en waar zij het kristallen vocht zagen opborrelen, werd de muziek steeds vrolijker. Evenzo moeten wij, die de beloften Gods geloven, ons verheugen in het vooruitzicht van de goddelijke herlevendiging onzer zielen, en wanneer wij ze ondervinden, moet onze heilige vreugde overvloeien. Dorsten wij? laat ons niet murmureren, maar zingen. Het is een bittere nood, geestelijken dorst te lijden, maar wij behoeven die ook niet lang te verduren; de belofte wijst ons een put aan. Laat ons goede moed houden en de aanwijzing opvolgen. Daarenboven was de put het middelpunt des gebeds: “Spring op, gij put.” Wij moeten ook bidden om hetgeen God beloofd heeft te geven, of wij tonen lust noch geloof te bezitten. Vragen wij deze avond, dat de Schrift door ons gelezen, en onze godsdienstige verrichtingen geen ijdele vertoning, maar een middel van genade zij voor onze zielen. O! dat God de Heilige Geest in ons wilde werken met al zijn machtige kracht, ons vervullende met al de volheid Gods. Eindelijk was de put de vrucht der inspanning, “De edelen van het volk hadden hem met hun staven gedolven.” De Heer wil, dat wij werkzaam zullen zijn ter verkrijging van genade. Onze staven zijn weinig geschikt om er mee in het zand te delven maar toch moeten wij ze gebruiken naar ons beste vermogen. Het gebed moet niet verwaarloosd, de gemeenschappelijke samenkomsten niet nagelaten, de genademiddelen niet verzuimd worden. De Heer zal ons zijn genade overvloedig schenken, doch niet in de weg van de traagheid. Dat wij ons dan opmaken om Hem te zoeken, in Wie al onze verkwikkende bronnen zijn.