1 Een lied Hammaaloth. Uit de diepten roep ik tot U, o HEERE! 2 HEERE! hoor naar mijn stem; laat Uw oren opmerkende zijn op de stem mijner smekingen. 3 Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan? 4 Maar bij U is vergeving, opdat Gij gevreesd wordt.
Hoe meer wij in de verdrukking zijn, hoe uitnemender het geloof dat moedig op de Heere vertrouwt, en Hem daarom aanroept, en Hem alleen. Gelovigen kunnen in de diepten van tijdelijke en geestelijke nood verkeren; maar zij zien in zulke gevallen alleen op hun God en zij sporen zichzelf aan vasthoudender en ernstiger te zijn in het gebed dan anders. De diepte van hun ellende brengt de diepten van hun wezen in beroering; en uit de grond van hun hart stijgt een uitermate luide en bittere roep op tot de ene levende en ware God. Als de Heere ons maar wil horen, willen wij het aan Zijn hogere wijsheid overlaten te besluiten of Hij ons zal verhoren of niet.
Het is voor ons gebed beter dat het gehoord wordt dan dat het verhoord wordt. Als de Heere een absolute belofte zou doen dat Hij al onze smeekbeden zou verhoren, zou het weleens meer een vloek dan een zegen kunnen zijn, want het zou de verantwoordelijkheid voor ons leven op onszelf leggen, en wij zouden in een zeer benarde positie terechtkomen. Maar nu hoort de Heere onze verlangens, en dat is genoeg; wij willen dat Hij alleen schenkt wat wij smeken als Zijn oneindige wijsheid ziet dat het voor ons bestwil en tot Zijn eer zou zijn.
Als de Heere, de Alziende, in strikte toepassing van het recht ieder mens rekenschap zou vragen van elke afwijking van hetgeen rechtvaardig is, waar zouden wij dan stuk voor stuk blijven? Zeker, Hij registreert al onze overtredingen; maar Hij handelt nog niet naar het register maar legt het tot een volgende dag terzijde. Als mensen uitsluitend beoordeeld zouden worden op grond van hun werken, wie van ons zou zichzelf dan weten te verdedigen in het gericht van de Heere, en hopen onschuldig te zijn en aangenomen te worden? Jehova, Die alles ziet, en onze Heere is, zal ons beslist ter verantwoording roepen voor die gedachten en woorden en daden die niet geheel stroken met Zijn wet. Als de Heere Jezus er niet was, konden wij dan hopen staande te blijven?
Durven wij Hem te ontmoeten op de geduchte dag van de rekenschap op basis van wet en gerechtigheid? Vrije, volle, soevereine vergeving is in de handen van de grote Koning; het is Zijn exclusieve recht te vergeven, en Hij schept er vreugde in het uit te oefenen. Omdat Zijn wezen genade is, en omdat Hij voorzien heeft in een offer voor de zonde, daarom is er bij Hem vergeving voor allen die tot Hem komen om hun zonden te belijden. De bevoegdheid tot vergeven is permanent bij God aanwezig: Hij heeft vergiffenis binnen handbereik op ditzelfde moment. Als de Heere aan iedereen het recht zou doen geschieden, zou er niemand overblijven om Hem te vrezen. Als iedereen in de vrees voor Zijn verdiende toorn zou leven, zou de wanhoop iedereen ertegen wapenen Hem te vrezen. De genade wijst de weg naar een heilig ontzag voor God, en naar beduchtheid om Hem te grieven.
Overweging:
Er bestaat een algemene misvatting in de wereld, namelijk dat wij des te vrijmoediger mogen zondigen omdat God goedertieren is; maar, mijn ziel, hoed u voor deze misvatting, want Gods goedertierenheid dient daar niet voor; ze wil ons niet vrijmoedig maken, maar ons doen vrezen. Hoe groter Zijn goedertierenheid, hoe groter onze vrees dient te zijn, want er is goedertierenheid bij Hem opdat Hij gevreesd wordt.