Bijbels Dagboek, C.H. Spurgeon
“Voor Iedere Avond”
Doch wij allen zijn als een onreine. Jesaja 64:6
De gelovige is een nieuw schepsel; hij behoort tot een heilig geslacht en een bijzonder volk; de Geest van God is in hem, en in alle opzichten is hij ver verwijderd van de natuurlijke mens; maar desondanks blijft de Christen toch een zondaar. Hij is dit wegens de onvolkomenheid van zijn natuur, en dit zal zo blijven tot aan het einde van zijn aardse leven. De zwarte vingers van de zonde laten smetten na op onze schoonste kleren. Eigenliefde besmet onze tranen, en ongeloof zoekt ons geloof te verdringen. Onze beste werken, afgezien van wat Jezus voor ons deed, hebben onze zonden slechts doen toenemen. Want als wij in eigen ogen het meest zuiver zijn, dan zijn wij dat in Gods ogen zeker niet; en als Hij Zijn Engelen al van dwaasheid beschuldigde, dan moet Hij ons, zelfs in onze meest engelachtige daden, nog meer beschuldigen. In het lied, dat tot de hemel doordringt en dat het gezang van de Serafijnen probeert na te bootsen, zijn menselijke wanklanken te horen. Het gebed dat Gods arm in beweging brengt, is desondanks een verminkt en bedorven gebed, en beweegt alleen die arm, omdat de Zondeloze, de grote Middelaar, tussenbeiden gekomen is, om de zonde uit onze gebeden weg te nemen. Het vaste geloof of de hoogste mate van heiligmaking, wat een Christen op aarde ooit kan bereiken, heeft, op zichzelf genomen, zo weinig inhoud, dat het slechts de vlammen waardig is. Elke avond, als wij in de spiegel kijken, zien wij een zondaar en moeten wij belijden: “Wij zijn allen als een onreine, en al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed.” O! wat is het bloed van Christus voor harten als de onze kostbaar! Wat een onschatbare gift is Zijn volmaakte rechtvaardigheid! En hoe heerlijk is onze hoop op volmaakte heiligheid in het hiernamaals. Zelfs nu, hoewel de zonde nog in ons woont, is haar kracht gebroken. De zonde heerst niet langer over ons; het is als een slang met een gebroken ruggengraat; wij hebben een zware strijd met haar, maar wij hebben te maken met een overwonnen vijand. Nog een kleine tijd, en wij zullen als overwinnaars de stad ingaan, waar niets onrein is.