Bijbels Dagboek, C.H. Spurgeon
“Voor Iedere Avond”
God, Mijn Maker, die de psalmen geeft in de nacht. Job 35:10
Overdag kan iedereen zingen. Als de beker overvloeit, putten we daar genoeg inspiratie uit. Wanneer een mens leeft in voorspoed, kan hij God, die een overvloedige oogst schenkt, of een volgeladen schip thuis laat komen, gemakkelijk grootmaken. Het is voor een Aeolusharp makkelijk om tonen voort te brengen, als de wind blaast. Maar het is moeilijk om muziek te maken, als er geen wind is. Het is gemakkelijk om te zingen, als wij de noten bij het daglicht kunnen lezen: maar iemand kan pas een echte zanger genoemd worden, als hij kan zingen als er geen lichtstraal is om te lezen; zodat hij die uit het hart zingt. Niemand kan zelf een lied in de nacht maken; hij kan het proberen, maar hij zal merken, dat een lied in de nacht een goddelijke ingeving nodig heeft. Als alles goed gaat, kan ik wel een lied maken, en het samenstellen, uit de bloemen, die op mijn pad bloeien. Maar zet u mij in een woestijn, waar geen groen is, waarvan zal ik dan een lied kunnen maken om God te prijzen? Hoe kan een sterveling een kroon voor de Heere maken, als er geen juwelen zijn? Als de stem maar helder en dit lichaam maar gezond is, dan kan ik Gods lof vermelden; maar breng mijn mond tot zwijgen; leg mij op het bed van verdriet, hoe zal ik dan nog over Gods grote daden kunnen zingen, tenzij Hij mij het lied geeft? Nee, de mens heeft geen macht om te zingen, als alles tegenspoed is, tenzij een kool van het altaar zijn lippen aanraakt. Het was een goddelijk lied, dat Habakuk zong, toen hij in de nacht zei: “Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal, en geen vrucht aan den wijnstok zijn zal, dat het werk des olijfbooms liegen zal, en de velden geen spijze voortbrengen; dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er geen rund in de stallingen wezen zal; Zo zal ik nochtans in den HEERE van vreugde opspringen, ik zal mij verheugen in den God mijns heils.” Dus laten we daarom, daar onze Maker “zangen in de nacht geeft“, op Hem wachten om ons de tonen te geven. O, Opperzangmeester, laat ons niet zonder lofliederen blijven, omdat wij met droefheid vervuld zijn, maar stemt U onze mond met liederen van dankzegging!