… Dat men altijd bidden moet, en niet vertragen. Lukas 18:1
Mijn geest wordt met grote vreugde vervuld door de eenvoudige waarheid die al aan de oppervlakte van deze tekst schittert, namelijk dat mensen mogen bidden. Wanneer mensen moetenbidden, dan mogenze bidden. Als wij iets moeten doen, dan is het duidelijk dat we ook het recht en het voorrecht hebben om het te doen. Misschien lijkt dit een vanzelfsprekende zaak voor diegenen onder ons wiens hart gelovig in Jezus rust; die dagelijks gemeenschap met God beoefenen in het gebed. Toch ligt hierin een bijzondere zoetheid voor degene die vreest dat hij niet mag bidden. Zijn hart is in zo’n ellendige toestand geraakt dat het is alsof hij niet kan bidden, en hij vreest dat hij niet mag bidden. De satan zegt hem dat de deur der genade voor hem gesloten is, dat de dag der genade voor hem voorbij is en dat de tijd dat hij nog kon hopen, voorgoed verleden tijd is.
Maar onze tekst zegt “dat men altijd bidden moet”. Daarom mag men ook altijd bidden. Uw knieën mogen worden gebogen voor Gods altaar, al zijn ze nog zo bevlekt en geschonden door het vallen in zonden. Al is het al jaren geleden dat u ook maar aan bidden dacht, toch mag u bidden. Al hebt u misschien zelfs het bestaan van God ontkend, dan nog mag u bidden. U mag bidden, ook al hebt u gespot met het idee alleen al. God weigert u de toegang tot Zijn genade- troon niet. Al hebt u iedere denkbare zonde bedreven, u mag niettemin bidden. Ja, al bent u ook voortgegaan met het doen van deze misdaden, zodat u steeds meer verwikkeld raakte in de ongerechtigheid, bidden mag. Al staat u oog in oog met de dood en het oordeel, hetgeen God genadig verhoede, toch mag u bidden. Het is duidelijk dat u mag bidden, omdat men altijd moet bidden; wat men moet doen, dat mag men doen. Klem u vast aan deze waarheid, u die wanhoopt, en zeg tegen de wanhoop: “Ga verre van mij; het is niet mogelijk dat mij het recht om tot God te bidden wordt ontnomen zolang er nog zo’n tekst in de Bijbel staat: ‘dat men altijd moet bidden’.”
Nu, bekijk de tekst nog eens goed en leg de nadruk op het woord men: “…datmenaltijd moet bidden”. Ik ben de Heilige Geest zo dankbaar dat er niet staat: “… dat vromenaltijd bidden moeten”, want dan zou ik mezelf moeten afvragen “Ben ik vroom?” Misschien zou ik dan moeten antwoorden: “Nee, verre van dat.” Maar de tekst zegt niet “vromen”, zelfs niet “teerhartige, berouwvolle mensen, die zich in een zeer genadige stand bevinden, moeten altijd bidden”. Nee, de tekst geeft ons geen persoonsbeschrijving, waarvoor ik zeer dankbaar ben. De aansporingen die gericht zijn aan een zo breed mogelijk publiek zijn des te voller van genade en neerbuigende liefde.
Wie moeten er dan altijd bidden? “Men”. En het woordje “men” is algemeen, het omvat iedereen. “Men”. Dat is: mannen, vrouwen en kinderen; oude mannen en vaders, jonge mannen en meisjes, vrouwen en kinderen. Ieder lid van het menselijk geslacht moet altijd bidden. Misschien zegt u: “Deze of gene is niet zo’n best mens.” Nee, maar het is een mens, en mensen moeten altijd bidden. Hij is bepaald geen prijzenswaardig man, geen man van betekenis, geen edel man in de ware zin des woords. Nee, maar hij is een mens. En mensen moeten altijd bidden. Ga de sloppen en stegen in, waar mannen nog nauwelijks mannen genoemd kunnen worden, waar vrouwen de naam van vrouw nauwelijks waard zijn. Maar vertel zelfs hen, dat ze onder deze noemer vallen: “… dat men altijd moet bidden”. Ga naar boven, en sta naast het bed waar de dood zijn prooi bij de keel heeft. De man die nog leeft is nog steeds een mens; dat arme schepsel is nog geen lijk, maar een mens. Zeg hem dat “men altijd moet bidden”. Zij die vloeken en zweren moeten altijd bidden. Zij die om God noch gebod geven, of zelfs Zijn bestaan ontkennen en het Evangelie verachten, moeten toch altijd bidden. En zoals ik in het begin al zei, het “moeten” houdt toestemming in, want wat een mens móet doen, dat mag hij doen.
Daarom, wie u ook bent, als u een mens bent, moet u bidden. Wanneer er een hoofd op uw romp staat, wanneer u longen hebt om te ademen en een hart dat klopt – als u nog verkeert in het land der levenden en gerekend wordt onder de kinderen der mensen, dan luidt deze tekst u een groots en heerlijk evangeliewoord toe. Hoewel het vanwege dat strenge woord “moeten” als een wet in de oren klinkt, is het toch echt een evangeliewoord. Of u nu een man bent of een vrouw, een jongen of een meisje, zolang u lid bent van het menselijk geslacht, dan mag u bidden, omdat “men altijd bidden moet”.
Mocht een arm hart eens moed vatten bij dit aangename woord! Die vrouw, die zei dat ze van de brug af wilde springen – ook zij mag bidden. Die man dacht eraan de Atlantische oceaan over te steken om familie, vrienden en bekenden te ontvluchten, en huis en haard te verlaten omdat hij er zijn goede naam heeft onteerd. Bedenk zulke dingen toch niet, beste vriend, maar bidt, want u mag bidden. Niets in de hemel of op de aarde verbiedt u te bidden. Aan Gods gerechtshof is namelijk een amnestiewet aangenomen, en u wordt er niet van uitgezonderd. Er is geen enkel boek door Hem geïnspireerd dat u een plaats aan Gods genadetroon ontzegt. Geen boodschapper is door God gezonden om tegen u te zeggen: “Zo zegt de Heere, gij zult niet bidden.” Integendeel, wanneer wij het levende, geïnspireerde Woord van de levende Christus Gods brengen, dan zeggen we tegen u: “Men moet altijd bidden.” Daarom moetu bidden, en daarom magu bidden.
Laat ons de tekst nu eens van een andere kant bekijken, en de nadruk leggen op een ander woord: “… dat men altijdmoet bidden”. Daarom mag men nubidden. Als we altijd moeten bidden, moeten we ook nu bidden. En als we nu moetenbidden, dan mogenwe nu bidden. Is dat geen dierbare, gezegende waarheid? Hier zit u dan, arme zondaar, en ik heb het tegen u.Denk nu even niet aan uw achtenswaardige buurman of buurvrouw; ik denk nu niet aan hem, ik heb het niet tegen haar. Ik bedoel ü, arme, bedroefde, schuldige. Misschien zegt u: “Ik voel me op dit moment helemaal niet in staat om te bidden. Ik weet nauwelijks waarom ik hier gekomen ben. Maar ik ben erg bedroefd, ik heb grote zorgen, ik ben erg zondig en verhard.” Maar, beste vriend, u mag bidden. Laat ik even zwijgen, dan kunt u tijdens die plechtige stilte uw eerste gebed tot God zuchten. Moge God u helpen, arme broeder, zodat u voor het eerst gaat zeggen: “God, wees mij zondaar genadig!” Moge Hij u helpen, arme zuster, u die zolang biddeloos geweest bent, om nu te spreken: “Heere, ontvang mij, en vergeef mij, en laat mij uw dochter zijn, uw kind, voor nu en altijd!” Begrijpt u dit niet? Wanneer mensen – en u behoort tot die categorie – wanneer menselijke wezens altijd moeten bidden, dan mogen ze altijd bidden. En “altijd” omvat ook dit moment. Dus umag nubidden, u moet nu bidden, want u valt onder de noemer “mensen”. Bidt daarom nu, want “nu” is inbegrepen in het woord “altijd”.
“Goed”, zegt iemand, “ik zal vlug naar huis gaan om te bidden”. Doe dat niet. Blijf zitten waar u zit, en laat uw hart zich uitstorten voor God. “Maar ik zou op mijn knieën willen gaan.” Ja, ik zou willen dat u dat deed als het gelegen kwam, maar het hoeft nu niet. Buig de knieën van uw ziel. Het gebeurt zo vaak dat wanneer het lichaam knielt, de ziel niet echt bidt. Maar ook kan het zijn, dat onze ziel in het stof ligt voor God, ondanks het feit dat we rechtop staan. Ja, op dit ogenblik werp ik mijn geest in het stof voor de driemaal heilige God. En, zo ter aarde neergebogen voor Hem, bid ik: “Heere, help degenen die hier aanwezig zijn om nu tot u te bidden! Dat ze voor het eerst in hun leven met hun hart hun zonde belijden, ja, nu deze woorden van mijn lippen komen. Dat ze zullen roepen tot u, grote Vader, om uw oneindige genade te mogen beoefenen.” Waarom zou dat niet kunnen? Ik geloof dat Gods Geest hier en nu werkt, en sommigen van u tot dit heilig handelen aanzet. Geprezen zij Zijn Naam daarvoor.
Nog een ding moet worden opgemerkt voordat ik me op de tekst werp, namelijk “… dat men altijd moet bidden, en niet vertragen”. Zodoende is het duidelijk dat het ware gebed altijd een doeltreffende en profijtelijke oefening is voor iedereen die bidt. Als men moet bidden, dan is het duidelijk dat er iets is in het gebed dat nuttig is voor de geest, want men moet niet iets doen wat volstrekt nutteloos is. God kan van ons niet verlangen dat we iets doen dat in rook zal opgaan, een totaal vergeefse moeite. God vraagt niet van ons om tegen de wind te praten of tot de golven te fluiten. Er moet een zekere mate van realiteit zijn in het gebed, het moet Zijn bedoeling zijn om het gebed te horen en te beantwoorden, want anders zou Hij het niet zo zeggen: “… dat men altijd moet bidden.” Zou Hij ons toestaan iets te doen dat geen enkele waarde heeft in zichzelf? Nee, zou Hij ons ertoe aansporen, zou Hij het ons bevelen wanneer Hij wist dat het louter vorm zou zijn als we het deden? Zou God ons laten handelen als de Danaïden, die een bodemloos vat met lekkende emmers moesten vullen? Zou Hij ons, net als Sisyfus, ons leven laten doorbrengen door ons een enorme steen bergopwaarts te laten wentelen, die iedere keer weer terugrolt over ons heen? Houdt Hij ons voor de gek? Heeft Hij in het verborgene gesproken, en tot het zaad van Jakob gezegd: “Zoekt Mij tevergeefs”? Dat is onmogelijk. Als God het gebed niet hoort en beantwoordt, dan zeg ik dat het een dwaasheid zou zijn. Ik kan er niet bij dat God ons zou aanzetten tot het doen van iets waanzinnigs. Nee, wanneer de Heere zegt dat we altijd moeten bidden, dan is er iets realistisch in het gebed. En als de Heere zegt dat we moeten bidden, dan is dat omdat Hij klaar staat om ons de wens van ons hart te verlenen, en om ons met een zegen te laten gaan.
I. Na deze inleiding, geliefde vrienden, komen we tot onze tekst. In de eerste plaats merken we dan op dat er sprake is van een voortdurende plicht, of voorrecht, of beide: “… dat men altijd moet bidden.” Ten eerste betekent dit natuurlijk dat men gewoontegetrouw moet bidden.De gewoonte om te bidden behoort aanwezig te zijn, en waar Gods genade aanwezig is, zal die gewoonte er ook zijn. daar zal op gezette tijden gebeden worden. In uw tuin moeten de zaad- bedden duidelijk aangegeven worden, gescheiden van de paden, zodat opgroeiende plantjes bij alle ijver niet worden vertrapt. Wij hebben gezette tijden nodig, plaatsen van afzondering, momenten bestemd voor gebed. Hiervan zullen we regelmatig gebruik moeten maken. Dit geldt allereerst voor onze persoonlijke gebeden; wat een schade voor onze ziel wanneer deze worden verwaarloosd. Maar het geldt eveneens voor onze gezinsgebeden. Ik ben ervan overtuigd dat een christelijk gezin ernstig wordt bedreigd als het niet regelmatig in gebed samenkomt. Maar ook het gebed in Gods huis, temidden van de broederen, dient niet vergeten te worden. We hebben de gebedssamenkomst lief; we geven gevolg aan het apostolisch bevel: “En laat ons onze onderlinge bijeenkomsten niet nalaten, gelijk sommigen de gewoonte hebben”. Al deze dingen moet u gedaan hebben, maar toch is er nog een gebedsgewoonte die hoger is dan dit alles. De Joden baden drie keer per dag. Er zijn heilige mannen geweest die minstens zeven keer per dag baden. Maar ik geloof dat de man die dichtbij God leeft niet kan zeggen hoe veel keer per dag hij bidt. Of hij nu drie of zeven speciale gebedstijden heeft, zijn hart zal zeventig maal zeven maal per dag met God over alle dingen spreken. Ik denk dat het een goede zaak is om te bidden voor alles wat we doen, om te bidden tijdens alles wat we doen en om te bidden na alles wat we doen. “Zout, zonder voorschrift”, zegt het Oude Testament. Zo moet het zijn met het gebed – gebed, zonder voorschrift. Je kunt het nooit overdrijven. Het is mogelijk dat die zaken die het minste gebed schijnen te vergen juist het meeste gebed nodig hebben. “Men moet altijd bidden.” U hoeft uw zaken er niet voor te onderbreken om te bidden, of de huishoudelijke arbeid of openbare dienstverlening ervoor aan de kant te zetten. Het moet allemaal gebeuren. We kunnen dat allemaal doen en toch bidden; zo moet een christen altijd bidden.
Toch denk ik dat deze tekst ons niet zozeer de continuïteit van het gebed dan wel de volharding in het gebed wil leren. Ik bedoel dit: het gaat niet zozeer om het “altijd bidden”, maar om het aanhouden in het gebed voor datgene wat u verlangt. U moet blijven bidden. Laat mij het eens proberen uit te leggen. “Men moet altijd bidden”, dat wil zeggen, bidden onder alle omstandigheden.Welke moeite of welk probleem het ook betreft, bidt ervoor. Gaat het om een zaak van huishoudelijke aard? Bidt ervoor. Betreft het een zakelijk probleem? Bidt ervoor. Ligt de kwestie op kerkelijk terrein? Bidt ervoor. Graag geef ik hier een persoonlijk getuigenis. Ik denk dat ik meer lasten heb moeten dragen, en nog steeds draag, dan wie ook. Zware lasten, niet van mijzelf, maar voor anderen en tot Gods eer; datgene wat mij dagelijks drukt – de zorg voor deze grote gemeente, maar ook voor zoveel andere gemeenten. En ik ben er achter gekomen dat dit het verstandigste is bij welke last dan ook: breng het
“In ‘t gebed tot onze Heer.”
Ik heb lasten gekend die mij zo zwaar drukten dat ik erdoor van mijn stuk werd gebracht. Ik heb erover nagedacht wat ik kon, en gedaan wat ik kon doen, maar het probleem bleef. Tenslotte heb ik het letterlijk in de kast gezet, en ik heb tegen de Heere gezegd: “Ik raak het nooit meer aan, ik geef het helemaal in uw handen. Meester.” Ik geloof dat het over het algemeen het beste is geweest om het volledig in Zijn handen te geven. Soms, wanneer al het andere al is gedaan, blijft het gebed over als de enige remedie.
Of het nu gaat over wereldlijke of godsdienstige zaken, en in welke hoedanigheid de problemen ook op ons afkomen, laat het onder ons christenen voor eens en altijd duidelijk zijn dat men altijd moet bidden. Dat betekent dat wij in alles moeten bidden.Dat is de remedie die alle ziekten geneest. Dat is het zwaard dat de Gordiaanse knoop zal doorhakken wanneer we hem niet meer kunnen losmaken. Dat is de sleutel die past op ieder slot van de gevangenis van onze zorgen. Wanneer we slechts weten hoe we de sleutel van het gebed dienen te hanteren, zullen we vrij komen. “Men moet altijd bidden.” Misschien wil een broeder onenigheid veroorzaken; zal ik er heen gaan en op de uitdaging ingaan? Nee, ik zal met de Heere spreken over hem. Hij zal beter met hem weten te handelen dan ik. O, maar die man verkondigt pure ketterijen! Zal ik met hem gaan strijden? Nou ja, ik zal hem bestrijden wanneer ik daartoe gebracht wordt, maar eerst zal ik de Heere ervan vertellen. De Heere kan hem veel beter terechtwijzen dan ik. “Recht door zee is de beste weg.” In plaats van naar de dienstknecht toe te gaan om bij hem in het gevlei te komen, moeten we rechtstreeks naar de Meester gaan. Ga altijd regelrecht naar het hoofdkwartier. “Men moet altijd bidden.” Leerden we die les maar eens goed!
En, geliefde vrienden, wij moeten bidden ondanks alle weerstand tegen het gebed.
Soms zeggen we in onszelf: “Daar kan ik echt niet voor bidden.” Nu dan, als u er niet voor kunt bidden, heb er dan ook niet mee van doen; het is een zeker teken dat er melaatsheid in het geding is – raak het niet aan. Als u er niet voor kunt bidden, dan draagt ‘t het stempel van de hel – schuw het als het dal van Gehenna zelf. Het moet wel verdorven en smerig zijn wanneer u er niet voor kunt bidden. Niet alzo, geliefden; maar wat het bidden ook in de weg schijnt te staan, geloof maar dat het gebed het hardst nodig is wanneer het bidden het moeilijkst valt. Wanneer het lijkt alsof u niet kunt bidden, zeg dan: “Het is nu zeven keer zo hard nodig om hiervoor te bidden dan voor zaken waarbij het bidden mij gemakkelijker afgaat.” Wanneer u niet kunt bidden, dan is dat een waarschuwingssignaal. Het is als het geluid van de ratelslang wanneer u niet kunt bidden – er ligt een dodelijk gevaar op de loer. Hoe moeilijk het gebed u ook valt, met de hulp van Gods Geest moet u al die barrières doorbreken, want u moet bidden.
“Men moet altijd bidden.” Dan moet men zelfs bidden wanneer het antwoord op het gebed lang op zich laat wachten.Ik protesteer sterk tegen de gewoonte van enkelen van wie ik las dat ze God een zekere tijd stelden, gedurende welke zij zouden bidden. Ik heb eens gehoord over een vrouw die zei dat ze twintig jaar voor haar man zou bidden. Aan het eind van die twintig jaar kwam de man tot bekering, zo gaat het verhaal. Maar wanneer hij toen niet tot bekering was gekomen, dan zou het zelfs na twintig jaar voor de verantwoording van de vrouw geweest zijn wanneer ze het bidden achterwege had gelaten.
Onze geliefde broeder Mr. George Muller heeft in zijn “gebeds- boek” de naam staan van een broeder voor wie hij, naar ik meen dat hij zei, al zesendertig jaar heeft gebeden. Dat is inmiddels alweer enkele jaren geleden, dus het moet nog langer zijn – tenzij het gebed inderdaad is verhoord. Maar hij is er innerlijk van overtuigd dat deze man aan de voeten van de Heiland terecht zal komen, en daarom brengt hij hem dagelijks in het gebed voor God. Tussen twee haakjes: hij houdt er wel een bewonderenswaardige gebedsboekhouding op na. Wanneer een gebed is verhoord, streept hij het betreffende verzoek om voorbede weg; de niet-verhoorde gebeden laat hij er in staan totdat hij na verloop van tijd erachter komt dat het soms geen goed verzoek was. In dat geval confronteert hij de persoon ermee. Maar hij ervaart dat God het gebed verhoort, en hij houdt dat graag bij. Wanneer wij dat ook zouden doen, dan zouden we veel meer nuchter vertrouwen op God hebben, en ons bidden zou veel praktischer worden, zoals dat ook hoort. Maar zeg niet tegen uzelf: “Daarvoor zal ik zolang gaan bidden.” Wanneer datgene wat u vraagt het Koninkrijk en de eer van Christus aangaat, houdt dan vol in het gebed en laat deze tekst u aanmoedigen: “… dat men altijd moet bidden.”
Wanneer het iets betreft dat alleen uw eigen, persoonlijk geriefaangaat, is het mogelijk dat Gods Geest u leert uw gebeden te beperken. “Hierover”, zo zegt Paulus, “heb ik de Heere driemaal gebeden.” Ja, en toen kreeg hij niet het antwoord dat hij verlangde; maar hij kreeg een antwoord waarmee hij ten volle tevreden was. De Heere nam de doom uit zijn vlees – de engel des Satans die hem met vuisten sloeg – niet weg, maar Hij zei: “Mijn genade is u genoeg.” Paulus moest de beproeving blijven dragen, maar hij kreeg van de Heere de genade die hem in staat stelde deze te dragen. Wanneer u iets van tijdelijke aard voor u zelf vraagt, vraag het dan in alle bescheidenheid; in zaken die uzelf betreffen bent u niet meer dan een onnozel kind. Misschien vindt een jongen het scheermes van zijn vader wel zo mooi, dat hij het in zijn mond wil steken; misschien wil het iets eten dat gevaarlijk is voor zijn gezondheid. U zou niet willen dat uw kind daarom bleef vragen. U bent er niet boos om, want het kind weet niet beter. Maar u zegt: “M’n kind, dat is niet goed voor je!” Het kind zal er dan niet meer om vragen, of althans niet boos worden wanneer hij het niet krijgt.
Het gebeurt zo vaak dat u niet weet wat goed voor u is. Wanneer God werkelijk alles binnen ons bereik plaatste wat we maar aan Hem zouden vragen, zou het inderdaad een erg gevaarlijke macht zijn. Wanneer de Heere tegen mij zou zeggen: “Je kunt alles krijgen wat je van Mij vraagt”, dan zou ik regelrecht naar mijn kamer gaan en zeggen: “O Vader, ontneem mij dat gevaarlijk voorrecht! Ik vraag U om mij in uw barmhartigheid nooit iets te geven dat U in Uw grote wijsheid niet goed vindt voor mij. Verleen mij toch niet zo’n gevaarlijke macht. U bent alwetend, ik ben dwaas. U bent de algoede God, en Uw wil voor mij is beter dan mijn wil voor mijzelf ooit zijn kan. Niet dan gelijk ik wil, maar gelijk Gij wilt, geschiede aan mij.” Maar wanneer het iets is dat het Koninkrijk van Christus aangaat, iets tot de eer van God, houdt dan aan in het gebed, al was het ook vijftig jaar. En laat dit zinnetje u aanmoedigen: “… dat men altijd moet bidden.”
Houdt ook aan in het gebed, geliefden, ondanks alle verzoekingen en alle persoonlijke moeiten.Wanneer u gevoelt: “Mijn gebed is toonloos en zwak”, blijf dan toch bidden. Wanneer de Satan zegt: “Het heeft geen zin om daarvoor te bidden”, blijf dan toch bidden. Wanneer het tenslotte een wanhopige zaak lijkt, en u moet uitroepen: “Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijn barmhartigheden door toom toegesloten?”, blijf dan toch bidden, want “men moet altijd bidden”.
2. Ik moet nu enkele woorden spreken over de grond van deze verplichting: “… dat men altijd moet bidden.”
Nu, wij moeten altijd bidden, omdat wij altijd de een of andere zonde hebben te belijden.We hebben altijd iets goeds waarvoor we God moeten danken,en we hebben altijd een nood die vervuld moet worden.Ik moet erkennen dat ik nog nooit in de omstandigheid heb verkeerd dat ik niet hoefde te bidden. Wie zich in een dal bevindt, heeft gebed nodig om weer bergopwaarts te kunnen klimmen; wie zich op de heuveltop bevindt, heeft tweemaal zoveel gebed nodig om niet duizelig te worden en om niet van zijn hoge positie af te vallen. Wie niet heeft, moet bidden tot hij heeft, en wie heeft, moet bidden om zegen over wat hij heeft. Wanneer uw beker leeg is, bidt dan de Heere om hem te vullen; wanneer uw beker vol is, bidt God dan dat hij uw hand vastmake, zodat u de inhoud niet verspilt. Als u de weg niet kunt zien, bidt God om leiding. Als u uw weg kunt zien, bidt God dan om deze te kunnen volgen. Ben je jong? Bidt God dan om je te helpen tegen de zonden van de jeugd. Bent u van middelbare leeftijd? Bidt God om hulp in de talloze verzoekingen in deze periode. Bent u zo oud dat de hemel al nabij is? Bidt om biddend in te mogen gaan. “… dat men altijd moet bidden.” Om een of meerdere van deze redenen rust deze plicht altijd op ons.
Men moet altijd bidden omdat God ons beveelt te bidden.“Bidt zonder ophouden” – dat is een duidelijk omlijnde opdracht. “Bidt zonder ophouden.” – daar kan niemand omheen. Het is ingekapseld in het eerste gebod: “Gij zult de Heere uw God liefhebben uit geheel uw hart, uit geheel uw verstand, uit geheel uw ziel en uit geheel uw kracht.”
“… dat men altijd moet bidden.” Dat is altijd het verstandigste dat men doen kan.“Men moet altijd bidden.” Het is soms het enige wat we kunnen doen. “Men moet altijd bidden”; of we nemen de zaak uit Gods handen. “Men moet altijd bidden”, want we hebben altijd Gods hulp nodig, of we dat nu zelf vinden of niet.
3. Ik zal niet nog meer redenen aandragen, hoewel er nog vele zijn. Ik zal echter besluiten door stil te staan bij het alternatief:“… dat men altijd moet bidden, en niet vertragen.”Als u niet bidt, zult u vertragen. Voor sommigen is het vertragen fataal. Ze beginnen vanuit de christelijke belijdenis; misschien zitten hier mensen die dat ook hebben gedaan. Jaren geleden was u lid van een kerk; waar bent u nu? Jaren geleden sprak u in het openbaar in de naam van Jezus; nu doet u dat niet meer. Of u doet helemaal nergens meer aan, of u doet in ieder geval niets ten dienste van God. Hoe bent u terechtgekomen waar u zich nu bevindt? Ik zal er niet naar gissen, ik zal een zekere uitspraak doen: het ging verkeerd met u, en u begon te vertragen in uw geestelijke gang, omdat u het gebed veronachtzaamde. U vertraagde omdat u niet bad. Een godsdienst die niet met gebed in het verborgene begint, is de naam van godsdienst niet waard. Godsdienst die niet door het gebed in de binnenkamer wordt ondersteund, is een leugen. Een godsdienst die niet groeit door zulk bidden kan dan wel opgeblazen worden, maar wordt niet werkelijk door Gods hand opgebouwd. Nee, jongeman, als je lid van een kerk wilt worden, als je gedoopt wilt worden en aan het avondmaal wilt gaan terwijl je al die tijd niet bidt, dan is je godsdienst slechts als luchtig weefsel van een visioen, en ze zal spoedig oplossen in het niets. We hebben heel wat mannen gekend en gezien die geweldig konden spreken, en voor een tijd werkzaam waren in de dienst van God. Maar het ergste met hen was dat ze in hun persoonlijk leven niet met God leefden. Als de zaken er zo voor staan met iemand van u, dan is uw godsdienst misschien verheven als een hoge toren; ze zal echter spoedig instorten omdat het fundament verkeerd is gelegd. U moet bidden, anders zult u vertragen.
Als u een kind van God bent, geldt voor u hetzelfde. Of u bidt, of u vertraagt. Althans, soms zult u in verwarring staan.Ik tenminste wel. Ik wil het goede doen, maar weet nauwelijks welke van de twintig mogelijkheden goed is. Voor de ene broeder zou ik vriendelijk zijn, voor de andere streng. Hoe zal ik vriendelijkheid en strengheid verenigen? Wanneer u predikant bent van een gemeente, dan weet u met hoeveel vragen wij geconfronteerd worden – niet alleen wat betreft onze eigen gebrekkige menselijke natuur, maar ook met de menselijke natuur van Gods volk. Zelfs waar sprake is van geestelijke natuur is immers ook veel menselijke natuur, en bij de beste mensen komen kronkelwegen voor. Wat moet u in zo’n geval doen? Nu, wanneer u niet het heiligdom binnen kunt gaan om met de Godsspraak raad te plegen, dan zult u vertragen.
Ik heb u wel eens verteld over de tijd dat ik naar Londen kwam, dat er een merkwaardige oude man tijdens de dienst bad of de Heere mij wilde helpen om “takkenbossen overdwars door te slikken”. Dat heb ik menigmaal gedaan. Iemand anders bad dat ik “verlost zou worden van het geblaat der schapen”; ik begreep in de verste verte niet wat de man bedoelde. Ik weet niet zeker of hij het zelf wel snapte, maar ik snap het nu heel goed. Iedereen die een kudde leidt, zou zo af en toe wel eens verlost willen zijn van het geblaat van de schapen, want soms blaten ze zulke verschillende wijsjes. Je kunt het wel eens aanhoren hoe een of andere belhamel een verkeerd deuntje blaat, maar het is goed om te denken: “Ik laat me niet leiden door het geblaat van deze schapen. Ik ben aangesteld om hen te leiden, niet om door hen geleid te worden. Ik zal mij laten leiden door een hogere stem dan het geblaat van de schapen, namelijk door de stem van de Grote Herder.” Ik geloof, nee, ik ben er zeker van dat iedereen die zielen wil winnen – ik heb het tegen zondagsschoolleiders, zendelingen of wie dan ook in de dienst van God – zal vertragen in zijn werk, tenzij hij er soms even aan ontsnapt in het gebed, om alles aan de Heere voor te leggen en het van Hem te verwachten. “Men moet altijd bidden, en niet vertragen” – in ons dienen van de Heere, in ons dienen ten behoeve van het zielenheil van de broeders. We zullen vertragen door alle verwarring, wanneer wij niet bidden.
Soms zult u zeker vertragen door vermoeidheid en neerslachtigheid, door een gevoel van eigen machteloosheid.“O”, zegt u, “als God het niet zou verhoeden, dan zou ik alles opgeven. Had ik maar de vleugels van een duif, zodat ik weg kon vliegen om ergens uit te rusten!” Het is een grote genade dat we geen vleugels krijgen wanneer we erom vragen, want ze zouden ons niet baten. Wat zouden we moeten doen als we de vleugels van een duif hadden? Wanneer God ons een boodschap had mee te geven, dan zou Hij ons vleugels geven, en dan zouden we kunnen vliegen. Maar in de regel willen we het harde werken ontvluchten; we zien uit naar de zaterdagavond. Wat vindt u van de arbeider die op dinsdagmorgen zegt: “O, ik wou dat het maar zaterdagavond was!”, en die dat donderdags nog eens zegt? Ik denk dat u zou zeggen: “Zaterdagavond wil ik u voor het laatst zien!” U wenst zich wel een betere arbeider. Wanneer wij op deze wijze vertragen, dan moeten we tegen onszelf zeggen: “Kom, zo gaat het niet! Ik moet de Heere van mijn moeite vertellen.” Verwacht nieuwe kracht van Hem, dan zal uw aangezicht weer blinken van de dauw des hemels, uw ogen zullen stralen met Goddelijk licht. Het zal zijn alsof u een visioen van engelen hebt gezien, om te spreken met nieuwe tongen zoals de Geest u geeft uit te spreken. “Ja, wacht op de Heere.” Dat zal u behoeden voor vertragen, en zal u uw jeugd doen vernieuwen als die van een arend.
Ik heb me in het laatste gedeelte tot Gods volk gewend. Ik wilde bijna dat ik dat niet gedaan had, maar mij voortdurend had beziggehouden met de beginnende bidders. Geliefde vrienden, ik smeek u, begin vanavond nog, met uw ogen gericht op die heuvel daarginds, waar mijn Heere aan het kruis hangt dat bevlekt is met het rode bloed uit zijn dierbaar lichaam. Zie op Hem; er is leven in het zien op Hem. Zie op Hem, hoe Hij sterft voor u, en u zult leven. God helpe u, om Christus’ wil! God zegene u allen!
Amen.