Ik ken geen mooiere aanblik op aarde dan een mens die zijn Heere vele jaren heeft gediend en die, in deze dienst oud en grijs is geworden en voelt dat hij volgens de orde van de natuur spoedig naar huis zal worden geroepen. Hij is blij met de eerstelingen van de Geest die hij heeft gekregen, maar hij verlangt naar de volledige oogst van de Geest die hem is beloofd. Het is alsof hij aan de rand van een steile rots zit te luisteren naar de harpen aan de overzijde en wacht tot “de gulden schaal in stukken gestoten wordt en de kruik aan de springader gebroken wordt” (Prediker 12:6) en zijn geest zal vertrekken naar God die het geschapen heeft. Een vrouw die wacht op de voetstappen van haar man; een kind dat in zijn bedje wacht tot zijn moeder komt om het een avondkus te geven, zijn voorbeelden van ons wachten. Het is een aangenaam en kostbaar iets om zo te wachten en zo te hopen. Verlangt u ook zo naar het Vaderhuis?