Hoorde u dat gekreun zojuist? Het is een reiziger die verdwaald is in de diepe sneeuw op de bergpas. Niemand is gekomen om hem te redden, hij is gevallen op een plek waar ontsnapping onmogelijk is. De sneeuw verdooft zijn ledematen en zijn ziel kreunt het uit. Onthoud dat gekreun want ik wil dat u zo dadelijk ook het andere kreunen hoort. De reiziger heeft namelijk het ziekenhuis bereikt. Hij is liefdevol ontvangen, hij is opgewarmd bij de kachel, hij heeft overvloedige voorzieningen ontvangen, hij is warm gekleed. Er is geen angst voor de storm want dat grote ziekenhuis heeft al heel wat stormen doorstaan. De man is volkomen veilig en voelt zich tevreden, zo lijkt het tenminste, ondanks dat hij buitengewoon dankbaar is dat hij gered is hoor ik hem toch kreunen. Het is omdat hij daarginds een vrouw en kinderen in de vlakte heeft en de sneeuw te diep ligt om te reizen, de wind huilt en de verblindende sneeuwvlokken vallen zo dik dat hij zijn reis niet kan vervolgen. Vraag hem of hij gelukkig en tevreden is. Hij zal zeggen: “Ja, ik ben gelukkig en dankbaar, ik ben gered van de sneeuw. Ik wens niets meer dan ik hier heb, ik ben volkomen tevreden, voor zover het gaat, maar, ik verlang naar mijn huisgenoten, om opnieuw in mijn eigen huis te zijn, totdat ik het bereiken zal kan ik niet ophouden met kreunen”. Welnu, het eerste gekreun dat u hoorde was diep en vreselijk, alsof het uit de afgrond van de hel kwam, dit was het kreunen van de goddeloze mens wanneer hij ten onder gaat en al zijn dierbare geneugten achterlaat; maar de tweede zucht is zo zacht en zoet, dat het eerder de toon is van begeerte dan van benauwdheid. Dat is het kreunen van de gelovige, die, hoewel hij gered is en gebracht is in het ziekenhuis van de Goddelijke genade, verlangt om het aangezicht van zijn Vader te zien zonder dat er een sluier tussen is en om verenigd te worden met de gelukkige familie aan de andere kant van de Jordaan, waar zij zich voor altijd verheugen.