Ik ging voorbij de akker van een luiaard en voorbij de wijngaard van een verstandeloos mens; en zie, hij was gans opgeschoten van distelen. Spreuken 24:30-32
Ongetwijfeld heeft ook Salomo behoord tot de verstandige vorsten die het hun roeping achtten om zonder staatsiekleed en hofstoet hun paleis te verlaten en vrij en ongehinderd zelf in ogenschouw te nemen wat zij begeerden te zien. Niet onwaarschijnlijk was het bij zo’n gelegenheid dat Israëls koning keek over de gebroken stenen wegscheiding van een erf dat aan een landbouwer in die omtrek toebehoorde. Het was een hoeve die ten dele uit bouwland, ten dele uit wijngaard bestond. Een enkel ogenblik reeds overtuigde de vorst dat de eigenaar tot het gilde van de luiaards behoorde. Alles tekende verwaarlozing. Onkruid van alle soort woekerde zo vrijelijk voort dat geheel de bodem erdoor bedekt was.
Salomo aanschouwde die toestand en nam er onderwijzing uit. Wie wijsheid bezit, vermeerdert in de regel die schat gedurig. Zo ook ziet de schilder het eigenaardig schone van een landschap. „Aan wie heeft, zal gegeven worden” en hij zal overvloed hebben, want hij bezit de gave om zelfs van een veld dat met distels en doornen overdekt is, zich een oogst te vergaderen. De ene mens weet veel beter dan de ander het oog van de geest te benutten. Wie met een kalm rondziend oog om zich heen ziet, kan evenzeer van de grond van een luiaard als van de best bestuurde hoeve een oogst winnen.