1 De HEERE regeert, dat de volken beven; Hij zit tussen de cherubim; de aarde bewege zich. 2 De HEERE is groot in Sion, en Hij is hoog boven alle volken. 3 Dat zij Uw groten en vreselijken Naam loven, die heilig is;
Heiligen huiveren van gelovige ontroering, en zondaren huiveren van schrik wanneer de heerschappij van Jehova ten volle wordt waargenomen en beseft. Het is geen lichte of onbelangrijke aangelegenheid, het is een waarheid die, boven alle andere, onze diepste roerselen los moet maken. In de grootsheid van Zijn verheven glorie, en toch ook in de nabijheid van de tegemoetkomende Middelaar, openbaarde Jehova Zich boven de troon der genade, waarop de afbeelding van die vurige wezens stond die op Zijn heerlijkheid staren, en eeuwig roepen: ‘Heilig, heilig, heilig is de Heere der heir- scharen’. De Heere Die regeert op die troon der genade die is besprenkeld met verzoenend bloed, en omgeven door de bedekkende vleugels van Middelaarsliefde, is wonderlijker dan alle andere openbaringen, en in staat om ontroering op te roepen bij de gehele mensheid.
Niet alleen ‘het volk’, maar de hele aarde moet een beweging van aanbiddend ontzag voelen wanneer het bekend is dat God op de genadetroon zit als wereldwijde heerser. De praal van de hemel omringt Hem en wordt gesymboliseerd door de uitgestrekte vleugels van wachtende cherubs. Laat de aarde niet minder tot aanbidding bewogen worden, laten liever al haar volken buigen voor Zijn onbegrensde majesteit, ja, laat de vaste aarde zelf Zijn aanwezigheid erkennen met een eerbiedige trilling. In oude tijden was de heilige heuvel van de tempel het centrum van de eredienst van de grote Koning, en de plaats waar Zijn grandeur het duidelijkst werd waargenomen.
Nu is Zijn Kerk Zijn favoriete paleis waar Zijn grootheid wordt aanschouwd, erkend en aanbeden. Hij onthult daar Zijn eigenschappen en dwingt de ootmoedigste hulde af; de onwetenden vergeten Hem, de goddelozen verachten Hem, de godloochenaars bestrijden Hem, maar onder Zijn eigen uitverkorenen is Hij onvergelijkelijk groot. Hij is groot in de achting van de deugdzamen, groot in Zijn genadebewijzen, en waarlijk groot in Zichzelf; groot in genade, macht, wijsheid, gerechtigheid en heerlijkheid. De hoogsten zijn niet hoog voor Hem, toch, geprezen zij Zijn naam, worden de geringsten niet veracht door Hem. In zo’n God verblijden wij ons, Zijn grootheid en hoogheid zijn naar ons oordeel uitermate heerlijk; hoe meer Hij wordt geëerd en verhoogd in de harten van mensen, hoe opgetogener Zijn volk is.
Zelfs als Hij de vreselijkste aanblik biedt, moet de Heere nog geprezen worden. Velen bekennen dat zij de mildere stralen van de Zon der gerechtigheid bewonderen, maar zieden van opstandigheid tegen Zijn meer vlammende stralen. Zo behoort het niet te zijn; wij zijn gehouden een vreselijke God te prijzen en de Ene te aanbidden Die de goddelozen neerwerpt in de hel. De verschrikkelijke Wreker moet geprezen worden, net als de liefdevolle Verlosser. Hiertegen komt de sympathie die het boze hart van de mens met zonde heeft, in opstand; ze roept om een zachtaardige God in Wie medelijden rechtvaardigheid heeft omgebracht. De welingelichte dienaren van Jehova prijzen Hem in alle aspecten van Zijn wezen, verschrikkelijk of teder. Alleen genade die van de troon der genade vloeit kan in ons deze bewonderenswaardige geestesgesteldheid creëren. In Hem is geen vlek of smet, overmaat of tekort, vergissing of ongerechtigheid. Hij is geheel en al uitnemend, en wordt daarom heilig genoemd. O kom, laten wij aanbidden en neerknielen voor Hem.
Overweging:
Dit kan het Sanctus of de ‘Heilig, heilig, heilig-psalm’ worden genoemd, want het woord ‘heilig’ is het besluit en het refrein van zijn drie hoofddelen.