1 De HEERE regeert, de aarde verheuge zich; dat veel eilanden zich verblijden. 2 Rondom Hem zijn wolken en donkerheid, gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Zijns troons. 3 Een vuur gaat voor Zijn aangezicht heen, en het steekt Zijn wederpartijen rondom aan brand. 4 Zijn bliksemen verlichten de wereld; het aardrijk ziet ze en het beeft. 5 De bergen smelten als was voor het aanschijn des HEEREN, voor het aanschijn des HEEREN der ganse aarde. 6 De hemelen verkondigen Zijn gerechtigheid, en alle volken zien Zijn eer.
Dit is het wachtwoord van de psalm – de Heere regeert. Het is ook de essentie van de evangelieverkondiging, en het fundament van het evangeliekoninkrijk. Jezus is gekomen, en alle macht is Hem geschonken in de hemel en op aarde, daarom worden mensen opgeroepen Hem hun gehoorzame vertrouwen te schenken. Heiligen ontlenen troost aan deze woorden, en alleen opstandelingen vitten erop. Zoals de Heere Zichzelf openbaarde op de Sinaï, zo moet Hij Zijn wezenlijke godheid steeds omhullen wanneer Hij Zichzelf aan de mensenkinderen laat zien, anders zou Zijn overmatige heerlijkheid hen vernietigen. Elke openbaring van God moet ook een verhulling zijn; er moet een versluiering van Zijn grenzeloze glans zijn als er iets zichtbaar moet zijn voor eindige wezens.
Zo is het vaak met de Heere in Zijn voorzienigheid; als Hij Zijn plannen van pure liefde uitwerkt, verbergt Hij het doel van Zijn genade opdat het aan het eind duidelijker ontdekt wordt. ‘Het is de eer van God iets te verbergen.’ Rond de geschiedenis van Zijn Kerk hangen donkere wolken van vervolging, en soms valt er een akelig duister over haar, maar toch is de Heere er nog; en hoewel mensen het stralend licht even niet zien door de wolken, breekt het te zijner tijd door om de tegenstanders van het Evangelie te verwarren. Dit gedeelte wijst ons op de brutaliteit van pogingen om het wezen van de goedheid te zien, de ijdelheid van alle inspanningen om het mysterie van de Drie-eenheid als eenheid op te vatten, de arrogantie om de Allerhoogste voor het gerecht van de menselijke rede te dagen, de dwaasheid om de Eeuwige de manier voor te schrijven waarop Hij te werk dient te gaan. Wijsheid bedekt haar gelaat en
aanbidt de genade die het goddelijk doel verbergt; dwaasheid stormt naar binnen en vergaat, eerst verblind, en geleidelijk verteerd door de gloed van de heerlijkheid. Zijn heerschappij is wereldwijd, en Zijn macht wordt overal bemerkt. Mensen kunnen de heuvels niet verplaatsen, zij beklimmen ze, met moeite, ze banen zich een weg door hun bolwerken met een ongelooflijke inspanning, maar zo is het bij de Heere niet. Zijn aanwezigheid legt een vrije doorgang aan, hindernissen verdwijnen, er ontstaat een hoofdweg, niet door Zijn hand alsof het Hem moeite kost, maar louter door Zijn aanwezigheid, want er gaat macht van Hem uit door een woord of een blik. O, zó een aanwezigheid van de Heere in Zijn Kerk op dit moment zou wat zijn! Het is onze enige behoefte. De bergen van moeilijkheden zouden erdoor wijken, en alle hindernissen zouden verdwijnen. Moge het spoedig gebeuren dat, door een herleving van het oude zendingsvuur, de blijde tijdingen nog gebracht kunnen worden aan elke stam van Adams soort, en dat alle vlees eenmaal opnieuw de heerlijkheid van de Heere kan aanschouwen. Het moet zo zijn, laten wij ons daarom verheugen voor de Heere.
Overweging:
Vuur is zowel het teken van genade als van toorn. De Majesteit gaat voort met beiderlei vertoon van godheid.