6 Dies loven de hemelen Uw wonderen, o HEERE! ook is Uw getrouwheid in de gemeente der heiligen. 7 Want wie mag in den hemel tegen den HEERE geschat worden? Wie is den HEERE gelijk, onder de kinderen der sterken? 8 God is grotelijks geducht in den raad der heiligen, en vreselijk boven allen, die rondom Hem zijn. 9 O HEERE, God der heirscharen! wie is als Gij, grootmachtig, o HEERE! en Uw getrouwheid is rondom U. 10 Gij heerst over de opgeblazenheid der zee; wanneer haar baren zich verheffen, zo stilt Gij ze. 11 Gij hebt Rahab verbrijzeld als een verslagene; Gij hebt Uw vijanden verstrooid met den arm Uwer sterkte. 12 De hemel is Uwe, ook is de aarde Uwe; de wereld en haar volheid, die hebt Gij gegrond. 13 Het noorden en het zuiden, die hebt Gij geschapen; Thabor en Hermon juichen in Uw Naam. 14 Gij hebt een arm met macht; Uw hand is sterk, Uw rechterhand is hoog. 15 Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheid Uws troons; goedertierenheid en waarheid gaan voor Uw aanschijn henen.
Neerziende op wat God gedaan had, en nog ging doen, met betrekking tot Zijn genadeverbond, zou de ganse hemel vervuld raken van aanbiddende verwondering. De zon en maan, die tot tekenen van het verbond waren gemaakt, zouden God loven voor zo’n buitengewone blijk van genade, en de engelen en verloste geesten zouden ‘een nieuw lied’ zingen. De heiligsten beven in de aanwezigheid van de driemaal Heilige; hun vertrouwdheid met Hem is gemengd met het diepst ontzag. Volmaakte liefde verdrijft de vrees die kwelt, en wekt in plaats daarvan die andere vrees op die verwant is aan onuitsprekelijke vreugde. Wat moet onze aanbidding eerbiedig zijn!
Waar engelen hun gelaat omhullen, moeten mensen voorzeker op de nederigste manier knielen. Zonde is verwant aan aanmatigende vrijpostigheid, maar heiligheid is de zuster van heilige vrees. Gebrek aan eerbied is opstand. Bezinning over het genadeverbond kan dieper ontzag voor God oproepen, ze brengt ons dichter bij Hem, en hoe meer wij Zijn heerlijkheid zien in die toenadering, hoe ootmoediger wij ons voor Zijn Majesteit neerwerpen.
Alle dingen behoren in gelijke mate God toe – de opstandige aarde en ook de aanbiddende hemel. Laten wij niet wanhopen aan het koninkrijk der waarheid; de Heere heeft geen afstand gedaan van de troon der aarde en hem niet overgegeven aan de heerschappij van satan. De bewoonbare en bebouwde aarde met alles wat zij voortbrengt, erkent de Heere als haar Schepper en Bewaarder, haar Bouwer en Onderhouder. De macht van God maakte zo’n indruk op de psalmist dat hij dezelfde gedachte in vele toonaarden herhaalde. Inderdaad is de waarheid van Gods almacht zo verkwikkend voor deugdzame harten dat er niet te veel aandacht aan besteed kan worden, met name als ze gezien wordt in samenhang met Zijn genade en waarheid. ‘Gerechtigheid en gericht’ zijn de basis van de goddelijke regering, de sfeer waarin Zijn soevereiniteit zich beweegt.
God als Opperheer is nooit onrechtvaardig of onverstandig. Hij is te heilig om ongerechtigheid te doen, te wijs om zich te vergissen; dat is een permanente reden tot vreugde voor de oprechten van hart. ‘Goedertierenheid en waarheid’ zijn de voorboden en herauten van de Heere. Hij roept hen naar voren om schuldige en veranderlijke mensen aan te pakken; Hij maakt hen, in de persoon van de Heere Jezus, tot Zijn gezanten, en zo wordt de behoeftige, schuldige mens in staat gesteld de aanwezigheid van zijn rechtvaardige Heere te verduren. Als de genade de weg niet had gebaand, had de komst van God voor welk mens dan ook snelle vernietiging moeten betekenen.
Aldus heeft de dichter de heerlijkheden van de Verbondsgod bezongen. Het was gepast dat hij, alvorens zijn klacht te vertolken, zijn lof zou uiten, opdat het niet zou lijken dat zijn leed zijn geloof had doen kwijnen. Het is, voordat wij onze zaak voor de Heere bepleiten, hoogstbetamelijk te erkennen dat wij weten dat Hij uitermate groot en goed is, welke indruk Zijn voorzienigheid ook mag maken. Deze gedragslijn zal worden gevolgd door ieder wijs mens die een antwoord van vrede in een tijd van benauwdheid wil hebben.
Overweging:
De aanbidding van God moet met grote vreze en eerbied geschieden.