1 Een psalm, een lied van David, voor den opperzangmeester. 2 God zal opstaan, Zijn vijanden zullen verstrooid worden, en Zijn haters zullen van Zijn aangezicht vlieden. 3 Gij zult hen verdrijven, gelijk rook verdreven wordt; gelijk was voor het vuur smelt, zullen de goddelozen vergaan van Gods aangezicht. 4 Maar de rechtvaardigen zullen zich verblijden; zij zullen van vreugde opspringen voor Gods aangezicht, en van blijdschap vrolijk zijn. 5 Zingt Gode, psalmzingt Zijn Naam; hoogt de wegen voor Dien, Die in de vlakke velden rijdt, omdat Zijn Naam is HEERE; en springt op van vreugde voor Zijn aangezicht. 6 Hij is een Vader der wezen, en een Rechter der weduwen; God, in de woonstede Zijner heiligheid. 7 Een God, Die de eenzamen zet in een huisgezin, uitvoert, die in boeien gevangen zijn; maar de afvalligen wonen in het dorre.
Mozes sprak dergelijke woorden toen de wolk voorttrok en de ark voorwaarts werd gedragen. De ark zou een povere leider zijn geweest als de Heere niet aanwezig was geweest met Zijn teken. Israël smeekt Hem op te staan, zoals elders, ‘op te waken’, Zijn zwaard te grijpen. Ook wij mogen met aandrang tot de Heere roepen, of Hij toch Zijn arm wil ontbloten, en opkomen voor Zijn eigen zaak. Was is van zichzelf hard, maar als je het bij het vuur houdt, wordt het zacht. Kwaadaardige mensen zijn hooghartig, totdat ze in aanraking komen met de Heere, dan ondermijnt vrees hun kracht; hun hart smelt als was als zij de kracht van Zijn toorn voelen. Was gaat ook branden en verdwijnt; de pit wordt volledig door de vlam verteerd: zo zal alle snoevende macht van de belagers van het Evangelie van nul en generlei waarde blijken.
Rome zal, net als de kaarsen op haar altaren, vergaan, en even zeker zal de ongelovigheid verdwijnen. Israël zag, in de ark, God op de genadetroon – macht, verbonden met verzoening – en zij verheugde zich in de almacht van deze zichtbare aanwezigheid. Dit vertolkt nog duidelijker het vertrouwen van de nieuwtestamentische Kerk, want wij zien Jezus, bekleed met roem en majesteit, en voor Zijn opmars smelt alle verzet weg als sneeuw voor de zon; het welbehagen van de Heere zal bloeien in Zijn handen. Wanneer Hij komt door Zijn Heilige Geest, is overwinning het gevolg; maar wanneer Hij Zelf opstaat, zullen Zijn vijanden totaal vergaan.
De aanwezigheid van God op de troon der genade is een overvloedige bron van vreugde voor de godvrezenden; en ze moeten vooral drinken uit de stromen die bedoeld zijn om hen te verblijden.
Als iemand de heerschappij van Jehova ergerlijk vindt, komt het doordat zijn oproerige geest tegen Zijn macht schopt. Israël kwam niet in een droge woestijn te staan, omdat de geslagen rots zijn waterstromen gaf; maar zelfs in Kanaän zelf kwijnden mensen weg door gebrek omdat ze hun trouw aan hun Verbondsgod opgaven. Zelfs waar God op de genadetroon wordt geopenbaard, volharden sommige mensen in hun opstandigheid, en zij hoeven zich er niet over te verwonderen dat ze geen vrede vinden, geen troost, geen vreugde, zelfs, terwijl dit alles overvloedig voorhanden is.
Gerechtigheid is het voorschrift van het koninkrijk van de Heere, en daarom is er geen voorwaarde voor de onrechtvaardigen om aan hun kwade begeerten toe te geven: een volmaakte aarde, en zelfs de hemel zelf, zouden een droog land zijn voor diegenen die alleen kunnen drinken van de wateren der zonde. Over de meest zielverzadigende heilige bepalingen roepen deze dwaze opstandelingen uit: ‘Wat vervelend is dat!’ en onder de meest moedgevende woord- bediening klagen ze over ‘de dwaasheid van de verkondiging’. Wanneer een mens een oproerig hart heeft, moet hij noodzakelijkerwijs alles om hem heen een dor land vinden.
Overweging:
De goddelozen vluchten voor de aanwezigheid van God, omdat ze hun schrik aanjaagt; de rechtvaardigen daarentegen verheugen zich erover, omdat niets hen meer verrukt dan te denken dat God bij hen is).