1 Een psalm van David, voor den opperzangmeester, voor Jeduthun. 2 Ik zeide: Ik zal mijn wegen bewaren, dat ik niet zondige met mijn tong; ik zal mijn mond met een breidel bewaren, terwijl de goddeloze nog tegenover mij is. 3 Ik was verstomd door stilzwijgen, ik zweeg van het goede; maar mijn smart werd verzwaard. 4 Mijn hart werd heet in mijn binnenste, een vuur ontbrandde in mijn overdenking; toen sprak ik met mijn tong: 5 HEERE! maak mij bekend mijn einde, en welke de mate mijner dagen zij; dat ik wete, hoe vergankelijk ik zij. 6 Zie, Gij hebt mijn dagen een handbreed gesteld, en mijn leeftijd is als niets voor U; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat, enkel ijdelheid. Sela. 7 Immers wandelt de mens als in een beeld, immers woelen zij ijdellijk; men brengt bijeen, en men weet niet, wie het naar zich nemen zal.
In Davids grote verbijstering was zijn grootste vrees dat hij zou zondigen. Daarom ging hij op zoek naar de aannemelijkste manier om haar te vermijden, en hij besloot te zwijgen. Het is voortreffelijk wanneer iemand zichzelf kan sterken in een goede gedragslijn door terug te denken aan een goed en verstandig genomen besluit. Om zonde te voorkomen moetje zeer behoedzaam zijn, en je daden bewaken als met een wachter of een garnizoen. Onbewaakte wegen zijn over het algemeen onheilige wegen.
Kwaad noch goed ontsnapte aan zijn lippen. Misschien was de psalmdichter bang dat hij, als hij hoe dan ook begon te praten, onvermijdelijk iets verkeerds zou zeggen, en onthield hij zich daarom van elk woord. Een gezonde gedragslijn kan tot het uiterste worden volgehouden, en iets kwalijks worden.
Innerlijk verdriet kreeg door het ontbreken van iedere uiting, de kans te gaan werken en woelen. De ingesloten waterstromen waren gezwollen en in beroering. De natuurlijke uidaat van de beklemming van het hart is dat ze uitgesproken wordt, en daarom verergert zwijgen enerzijds het kwaad, anderzijds belemmert het de genezing.
In zo’n geval behoeft het besluit om je stil te houden een krachtige ondersteuning, en zelfs die zal het hoogstwaarschijnlijk begeven wanneer het verdriet de ziel bestormt. De sterkste oevers zullen waarschijnlijk weggevaagd worden door een waterstroom die steeds sterker wordt en die schuimend om een uitweg roept. De natuur kan haar best doen om de uiting van misnoegen tot zwijgen te brengen, maar tenzij de genade haar te hulp komt, zal ze zeker bezwijken.
De wringende gedachten vanbinnen veroorzaakten een intense hitte in de geest. De deur van Davids hart was gesloten, en doordat het vuur van het verdriet in hem woedde, werd het in de kamer van zijn ziel ondraaglijk heet. Zwijgen is iets akeligs voor iemand die lijdt; het leidt onherroepelijk tot waanzin. Als hij keek naar de rust van de goddelozen en naar zijn eigen dagelijkse strijd, kon hij het raadsel van de voorzienigheid niet ontwarren, en daardoor was hij zeer geschokt.
Het is goed dat de uitweg die zijn ziel koos bij God uitkwam, en niet bij de mens. Hij wilde overhaast en geprikkeld weten wanneer zijn gekwelde leven zou eindigen, zodat hij de dagen kon gaan tellen tot aan zijn dood, die een einde zou maken aan zijn leed. Ongeduld probeert tussen het gesloten gordijn door te gluren. Ongeloof wil, alsof er geen andere troost denkbaar is, zichzelfverbergen in het graf en de slaap der vergetelheid slapen.
David was niet de eerste en ook niet de laatste die ondoordachte dingen zei in het gebed. Helaas, arme menselijke natuur, lief als het leven de mens is, twist de mens met God op zo’n niveau dat hij er eerder niet meer wil zijn dan dat hij de aangewezene van de Heere wil zijn. Zo’n knorrigheid bij een heilige!
Laten we maar wachten tot wij in een dergelijke positie verkeren, dan brengen we het er niet beter van af. Het schip dat op stapel staat, vraagt zich af waarom het schip op zee lek stoot, maar als het op de volle zee is gekomen, verwondert het zich erover dat zijn houten constructie het bij zulke stormen houdt.
Overweging:
Davids geval wordt niet ter navolging maar ter lering voor ons beschreven.