7 Hoor, HEERE! mijn stem, als ik roep; en wees mij genadig, en antwoord mij. 8 Mijn hart zegt tot U: Gij zegt: Zoek Mijn aangezicht; ik zoek Uw aangezicht, o HEERE! 9 Verberg Uw aangezicht niet voor mij, keer Uw knecht niet af in toorn; Gij zijt mijn Hulp geweest, begeef mij niet, en verlaat mij niet, o God mijns heils! 10 Want mijn vader en mijn moeder hebben mij verlaten, maar de HEERE zal mij aannemen. 11 HEERE! leer mij Uw weg, en leid mij in het rechte pad, om mijner verspieders wil. 12 Geef mij niet over in de begeerte mijner tegenpartijders; want valse getuigen zijn tegen mij opgestaan, mitsgaders die wrevel uitblaast. 13 Zo ik niet had geloofd, dat ik het goede des HEEREN zou zien in het land der levenden, ik ware vergaan. 14 Wacht op den HEERE, zijt sterk, en Hij zal uw hart versterken, ja, wacht op den HEERE.
De pendel van het geestelijk leven beweegt zich van gebed naar lofzegging. De stem die in het zesde vers gestemd was tot een lied, gaat hier over in een roep. Als een goed soldaat wist David hoe hij zijn wapens moest hanteren, en hij voelde zich goed op zijn gemak met het wapen van het alomvattende gebed. Let op de aandrang in zijn stem. De Farizeeën kan het geen zier schelen of de Heere hen hoort, zolang ze maar door de mensen worden gehoord, en ze hun eigen trots strelen met hun klinkende gebeden; maar voor een oprecht mens is het oor van de Heere het enige wat telt.
In het achtste vers leren wij dat, als wij willen dat de Heere onze stem hoort, wij ervoor moeten zorgen dat wij antwoorden op Zijn stem. Het ware hart moet de weerklank van de wil van God vormen zoals de rotsen in het gebergte de tonen van de hoorn van de boer met de mooiste klanken herhalen. Merk op dat het gebod in het meervoud stond, gericht aan alle heiligen, maar dat de man van God het in het enkelvoud omzette door een persoonlijke toepassing. ‘Ik zoek Uw aangezicht, o Heere.’ De stem van de Heere is zeer doeltreffend, waar alle andere stemmen tekortschieten. Het gebod het aangezicht van de Heere te zoeken zou een naargeestig gebod zijn als de Heere, door Zichzelf terug te trekken, het voor de zoeker onmogelijk zou maken om Hem te vinden. Het stralende gelaat van de Heere is de grootst mogelijke troost, Zijn ontstemde gelaat het ergste van alles.
David bidt niet om maar zijn gang te mogen gaan, maar om het rechte pad te weten te komen waarlangs Jehova wil dat hij zal wandelen. Dit gebed wijst op een nederig besef van persoonlijke onschuld, een grote leergierigheid van geest, en een opgewekte gehoorzaamheid van het hart. Hier wordt hulp gezocht, en leiding; wij hebben niet alleen een kaart van de weg nodig, maar ook een gids die ons onderweg leidt. Hier wordt een weg gezocht die open, eerlijk en oprecht zal zijn, in tegenstelling tot de weg van de sluwheid, die verward, kronkelend en gevaarlijk is. Goede mensen hebben zelden succes met subtiele overleggingen en twijfelachtige keuzes; heldere eenvoud is de beste geest voor een erfgenaam van de hemel. Laten wij stiekeme streken en politieke berekeningen maar aan de burgers van de wereld overlaten – de burgers van het Nieuwe Jeruzalem worden gekenmerkt door eenvoud.
Wacht biddend bij de deur van de Heere; wacht nederig aan Zijn voeten; wacht dienstvaardig aan Zijn tafel; wacht vol hoop aan Zijn venster. Smekelingen bereiken na lang en onderdanig wachten vaak niets méér bij hun aardse beschermers dan koude onbewogenheid; het beste treft hij het wiens Beschermer in de hemel woont. David hecht zijn eigen persoonlijk zegel aan de woorden die hij, als een geïnspireerd mens, heeft moeten schrijven. Het is zijn getuigenis en tevens het bevel van God. Wacht op de Heere.
Overweging:
Meen niet dat het bestuur aan Christus’ hand ontvallen is, wanneer mensen vele erge dingen doen en het werk van God vele zware slagen toebrengen.