5 Banden des doods hadden mij omvangen, en beken Belials verschrikten mij. 6 Banden der hel omringden mij, strikken des doods bejegenden mij. 7 Als mij bange was, riep ik den HEERE aan, en riep tot mijn God; Hij hoorde mijn stem uit Zijn paleis, en mijn geroep voor Zijn aangezicht kwam in Zijn oren. 8 Toen daverde en beefde de aarde, en de gronden der bergen beroerden zich en daverden, omdat Hij ontstoken was. 9 Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken. 10 En Hij boog den hemel, en daalde neder, en donkerheid was onder Zijn voeten. 11 En Hij voer op een cherub, en vloog; ja, Hij vloog snellijk op de vleugelen des winds. 12 Duisternis zette Hij tot Zijn verberging; rondom Hem was Zijn tent, duisterheid der wateren, wolken des hemels. 13 Van den glans, die voor Hem was, dreven Zijn wolken daarhenen, hagel en vurige kolen. 14 En de HEERE donderde in den hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem, hagel en vurige kolen. 15 En Hij zond Zijn pijlen uit, en verstrooide ze; en Hij vermenigvuldigde de bliksemen, en verschrikte ze. 16 En de diepe kolken der wateren werden gezien, en de gronden der wereld werden ontdekt, van Uw schelden, o HEERE! van het geblaas des winds van Uw neus. 17 Hij zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit grote wateren. 18 Hij verloste mij van mijn sterken vijand, en van mijn haters, omdat zij machtiger waren dan ik. 19 Zij hadden mij bejegend ten dage mijns ongevals; maar de HEERE was mij tot een Steunsel. 20 En Hij voerde mij uit in de ruimte, Hij rukte mij uit, want Hij had lust aan mij.
De dood leek als een wrede overwinnaar de koorden van pijn om hem heen te wikkelen. Aan alle kanten blaften woedend de hellehonden. Een cordon van duivels sloot de opgejaagde man van God in; elke ontsnapping was onmogelijk. De netten werden dichter en dichter getrokken totdat de samengetrokken cirkel de ontsnapping van de gevangene volledig uitsloot. Zodoende was de situatie van de rechtschapen mens hopeloos, zo hopeloos als het maar kon, zo uiterst wanhopig dat alleen een almachtige arm nog iets kon uitrichten.
Gebed is die weg omhoog uit de put van de wanhoop waarheen de geestelijke mijnwerker meteen vlucht wanneer de wateren van beneden op hem af stormen. Merk op dat hij zijn God eerst met de naam Jehova aanroept, en dan overgaat op een vertrouwdere naam, ‘mijn God’.
Zo groeit het geloof door oefening, en Hij die we eerst zagen als de Heere, is al spoedig onze Verbondsgod. Het is nooit het verkeerde moment om te bidden; geen enkele nood moet ons weerhouden om de goddelijke remedie van de smeekbede te gebruiken. Boven het lawaai van de ziedende golven des doods, boven de blaffende honden der hel uit, zal de zwakste kreet van een ware gelovige in de hemel gehoord worden.
Er was maar een korte stilte tussen de roep en de verhoring. De Heere is niet traag als het om Zijn belofte gaat, maar Hij is snel om Zijn volk in nood te bevrijden. David heeft de roemrijke manifestaties van God in Egypte, op de Sinaï en bij diverse gelegenheden met Jozua en de richteren voor ogen; en hij bedenkt dat zijn eigen toestand dezelfde heerlijkheid van macht en goedheid laat zien en dat hij daarom de beschrijvingen van vorige uitingen van de goddelijke majesteit mag inpassen in dit loflied.
Na een tijd in de gevangenis te zijn weggekwijnd, kwam Jozef in het paleis, en David klom vanuit de spelonk van Adullam op naar de troon. Na de pijn is vreugde heerlijk. Belegerde zielen verheugen zich over de wijde velden van de belofte wanneer God de vijand verdrijft en de poorten van de stad openzet. De Heere verricht geen half werk, want als Hij de vijand heeft verslagen, leidt Hij de gevangene in de vrijheid.
Vrije genade is het fundament. Wees gerust, als wij diep genoeg gaan, is soevereine genade de waarheid die op de bodem van iedere bron van genade ligt. Visserij in de diepten van de oceaan van goddelijke gulheid brengt altijd de parels van uitverkiezende, onderscheidende liefde aan het licht. Waarom Jehova behagen in ons zou scheppen is een niet te beantwoorden vraag, en een geheimenis dat engelen niet kunnen ontraadselen; maar dat Hij behagen schept in Zijn beminden, staat vast, en is de vruchtbare wortel waaraan gunstbewijzen ontspruiten die even talrijk als kostbaar zijn. Gelovige, ga zitten en verwerk vanbinnen de leerrijke waarheid die nu voor ons ligt, en leer de aan niets toe te schrijven liefde van God te zien als de oorzaak van alle goedertierenheid waarin wij delen.
Overweging:
Gods greep kan niet verbroken worden. Niemand kan Zijn uitverkorenen uit Zijn hand rukken.