4 Hebben dan alle werkers der ongerechtigheid geen kennis, die mijn volk opeten, alsof zij brood aten? Zij roepen den HEERE niet aan. 5 Aldaar zijn zij met vervaardheid vervaard; want God is bij het geslacht des rechtvaardigen. 6 Gijlieden beschaamt den raad des ellendigen, omdat de HEERE zijn Toevlucht is. 7 Och, dat Israëls verlossing uit Sion kwame! Als de HEERE de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren, dan zal zich Jakob verheugen, Israël zal verblijd zijn.
Haat tegen God en een verdorven leven zijn de motieven die tot vervolging leiden. Mensen die, zonder reddende kennis van goddelijke dingen, zichzelf tot slaaf maken door werkers der ongerechtigheid te worden, hebben geen hart dat tot de Heere om verlossing roept, maar proberen zichzelf te vermaken door het arme en verachte volk van God te verslinden. Het is een waar slavenbestaan om een ‘werker der ongerechtigheid’ te zijn. Zoals snoeken in een vijver kleine vissen opeten, zoals arenden op kleinere vogels jagen, zoals wolven de schapen van de weide verscheuren, zo vervolgen, lasteren en bespotten, op een natuurlijke en vanzelfsprekende wijze, zondaren de volgelingen van de Heere Jezus. Zij kunnen slechts roven, zij roepen de Heere niet aan, en daarin gedragen ze zich consequent, want hoe zouden ze kunnen verwachten te worden verhoord met hun handen onder het bloed?
Onderdrukkers kunnen niet steeds rustig hun gang gaan, ze hebben momenten waarop ze sidderen en bepaalde tijden waarop ze vallen. De allerhardste mannen hebben perioden waarin hun geweten hun het koude zweet van paniek doet uitbreken. Aangezien lafaards wreed zijn, zijn alle wrede mensen lafaards in hun hart. Het spook van een begane zonde is een schrikbeeld dat een mens kan achtervolgen, en al pochen ongelovigen nog zo hard, ze hebben een geluid in hun oren waardoor ze zich niet op hun gemak voelen.
Gods aanwezigheid bij Zijn volk maakt het gezelschap van godvrezende mensen zo ergerlijk voor de goddelozen omdat ze merken dat God met hen is. Ook al sluiten ze hun ogen ervoor, ze móeten het bloed van God wel opmerken in de aard van Zijn waarlijk deugdzame volk, en evenzo moeten ze wel inzien dat Hij Zich voor hun verlossing inzet.
Ondanks hun feitelijke lafheid hullen de goddelozen zich in een leeuwenhuid en spelen de baas over de arme getrouwen van de Heere. Hoewel ze zelf dwaas zijn, drijven ze de spot met de waarlijk wijzen alsof zij onder dwaasheid gebukt gaan. Wat kan jullie God nu voor jullie doen? Wie is die God die uit onze hand kan verlossen? Waar blijft de beloning voor al jullie bidden en smeken? Kwellende vragen als deze slingeren ze zwakke maar deugdzame zielen in het gezicht, en ze brengen hen in de verleiding zich voor hun Toevlucht te schamen.
Laat hun gelach ons niet ons vertrouwen benemen, laten wij hun minachting minachten en hun schimpscheuten trotseren. Wij zullen maar een tijdje hoeven te wachten, en dan zal de Heere, onze Toevlucht, Zijn eigen uitverkorenen wreken en Zich ontdoen van Zijn tegenstanders, die eens zo lichtvaardig over Hem en Zijn volk spraken.
Het afsluitende gebed ligt voor de hand, want wat zou atheïsten zo effectief overtuigen, vervolgers ten val brengen, de zonde stoppen en de godvrezenden beschermen, als de duidelijke verschijning van Israels grote verlossing? O, dat ze gekomen ware! Wat een blijde, heilige, heerlijke, hemelse dagen zullen we dan kennen! Maar laat ons Hem niet voor traag houden, want zie, Hij komt, Hij komt spoedig! Gelukzalig zijn allen die op Hem wachten.
Overweging:
De goddelozen hebben reden genoeg om hen te vrezen in wie God mi welbehagen heeft.