40 Dies is de toorn des HEEREN ontstoken tegen Zijn volk, en Hij heeft een gruwel gehad aan Zijn erfdeel. 41 En Hij gaf hen in de hand der heidenen, en hun haters heersten over hen. 42 En hun vijanden hebben hen verdrukt, en zij zijn vernederd geworden onder hun hand. 43 Hij heeft hen menigmaal gered; maar zij verbitterden Hem door hun raad, en werden uitgeteerd door hun ongerechtigheid. 44 Nochtans zag Hij hun benauwdheid aan, als Hij hun geschrei hoorde. 45 En Hij dacht tot hun beste aan Zijn verbond, en het berouwde Hem naar de veelheid Zijner goedertierenheden. 46 Dies gaf Hij hun barmhartigheid voor het aangezicht van allen, die hen gevangen hadden. 47 Verlos ons, HEERE, onze God! en verzamel ons uit de heidenen, opdat wij den Naam Uwer heiligheid loven, ons beroemende in Uw lof. 48 Geloofd zij de HEERE, de God Israëls, van eeuwigheid en tot in eeuwigheid; en al het volk zegge: Amen, Hallelujah!
De toorn des Heeren is ontstoken tegen Zijn volk, en Hij heeft een gruwel gehad aan Zijn erfdeel.’ Niet dat Hij zelfs tóen Zijn verbond verbrak of Zijn zondigende volk totaal verwierp, maar Hij voelde de diepste verontwaardiging, en keek zelfs met afschuw op hen neer. Het was moeilijk te zeggen in welke mate de goddelijke toorn kan ontsteken tegen hen die Hij toch liefheeft in Zijn hart, maar Israël stelde Hem wel tot het uiterste op de proef. Welwillendheid jegens Kanaän bleek wreedheid tegenover henzelf te zijn. Door zwoegende slavendienst werden zij neergedrukt, en zij zuchtten onder de tirannie. In hun God hadden zij een vriendelijke Meester gevonden, maar in hen met wie zij op ontaarde wijze omgang hadden gezocht, vonden ze despoten van het meest barbaarse soort. Hij die zijn God verlaat, laat geluk voor ellende in de steek. God kan onze vijanden tot roeden in Zijn handen maken om ons terug te ranselen naar onze beste Vriend.
Lezend in het boek Richteren zullen wij zien hoe waar dit is: steeds opnieuw werden hun vijanden verslagen en weer bevrijd, slechts om onverbiddelijk terug te keren naar hun vroegere boze wegen. Willens en wetens stemden zij ermee in opnieuw te zondigen; hun eigen wil was hun raadgever, en zij volgden die tot hun eigen ondergang. Steeds erger waren de kwaden die over hen kwamen, steeds dieper zonken zij in de zonde, en dientengevolge in de smart. In holen en grotten van de aarde verborgen zij zich; ze waren verstoken van alle oorlogswapens en werden door hun overwinnaars diep geminacht; ze vormden eerder een volk van slaven dan van vrije mensen, totdat de Heere hen in genade weer deed opstaan. Als wij de verschrikkingen van de oorlog die Palestina teisterden maar ten volle konden peilen, en de verwoestingen die honger en dood veroorzaakten, dan zouden wij sidderen bij de zonden die op die manier werden afgekeurd. De zonde van de afgodendienst moet diep in hun natuur geworteld zijn geweest, anders zouden ze er niet met zo’n hardnekkigheid en met zulke straffen voor ogen naar teruggekeerd zijn. Wij hoeven ons hier niet over te verwonderen, er is iets wat veel meer verbazing wekt: de mens verkiest zonde en hel boven hemel en God.
In weerwil van al deze uitdagende opstanden en afschuwelijke wandaden, hoorde de Heere toch hun gebed en ontfermde Hij Zich over hen. Dit is zeer wonderbaarlijk, zeer goddelijk. Je zou hebben gedacht dat de Heere Zich af zou sluiten voor hun gebed, toen Hij zag hoe zij hun oren hadden gesloten voor Zijn vermaningen; maar nee, Hij had een vaderhart en het beeld van hun lijden raakte Zijn hart, het geluid van hun geroep overwon Zijn hart, en met ontferming zag Hij hen aan. Zijn hevigste toorn tegen Zijn eigen volk is slechts een tijdelijke vlam, maar Zijn liefde brandt eeuwig voort als het licht van Zijn eigen onsterfelijkheid. Het verbond is de vaste grondslag van de genade, en als de hele constructie van uitwendige genade die in de heiligen is bewezen, in puin ligt, is dit de fundamentele basis van liefde die nooit wankelt. Daarop zal de Heere een nieuw bouwwerk van genade bouwen.
Overweging:
Verbondsgenade is even zeker als de troon van God.