Vrije wil of uitverkiezing, wat is nu waar?
Ik denk niet, dat ik van mijn hyper-calvinistische broeders en zusters verschil in hetgeen ik geloof, maar wèl in hetgeen zij niet geloven. Ik geloof niet minder dan zij, maar ik geloof iets meer, en, naar ik meen, iets meer van de waarheid, die in de Schrift is geopenbaard. Er zijn niet slechts enkele hoofdleerstellingen, waarnaar wij ons schip naar het Noorden of Zuiden, het Oosten of Westen kunnen sturen; maar als wij het Woord bestuderen, zullen wij ook iets beginnen te léren over het Noord-Westen en Noord-Oosten en over al het andere, dat tussen de vier punten van het kompas ligt. Het stelsel van de waarheid, dat in de Schrift is geopenbaard, is niet maar één eenvoudige rechte lijn, maar er zijn er twee; en niemand zal ooit een juiste beschouwing hebben van het Evangelie, zolang hij deze beide lijnen niet tegelijk in het oog kan houden.
Twee feiten, allebei waar!
Ik lees bijv. in één boek van de Bijbel: “De Geest en de bruid zeggen: Kom! En die het hoort, zegge: Kom. En die dorst heeft, kome; en die wil, neme het water des levens om niet”. Maar in een ander deel van hetzelfde door de Heilige Geest ingegeven Woord wordt mij geleerd, dat het “niet is desgenen, die wil, noch desgenen, die loopt, maar des ontfermenden Gods”. Aan één plaats zie ik, hoe God in Zijn voorzienigheid alles bestuurt; en toch zie ik ook, en ik kan niet anders dan het zien, dat de mens handelt naar zijn eigen welgevallen, en dat God zijn daden in een grote mate aan zijn eigen vrije wil heeft overgelaten.
Het gebrek ligt in ons zwak verstand.
Als ik nu zou zeggen, dat de mens zo vrij is in zijn doen en laten, dat God zijn daden niet bestuurt, dan zou ik hiermee zeer dicht tot het atheïsme genaderd zijn. En als ik, anderzijds, verklaarde, dat God op zulk een wijze alles beheerst en bestuurt, dat de mens niet vrij genoeg is om verantwoordelijk te zijn voor zijn daden, dan zou ik in Antinomianisme of fatalisme zijn vervallen. Dat God voorbeschikt, terwijl toch de mens verantwoordelijk is, zijn twee feiten, die slechts weinigen duidelijk kunnen zien. Men denkt, dat zij onbestaanbaar en met elkaar in tegenspraak zijn, maar het is niet zo. Het gebrek ligt in ons zwak verstand. Twee waarheden kunnen niet met elkaar in strijd zijn.
Voor Gods troon komen deze waarheden samen.
Als ik in één deel van de Bijbel de lering lees, dat alles voorverordineerd is, dan is dit waar; en als ik in een ander deel van de Schrift lees, dat de mens verantwoordelijk is voor al zijn daden, dan is dit waar, en het is slechts mijn stompzinnigheid die mij doet denken, dat deze twee waarheden in tegenspraak zijn met elkaar. Ik geloof niet, dat zij ooit op een aards aambeeld aan elkaar gesmeed kunnen worden; maar zeer zeker zullen zij één wezen in de eeuwigheid. Het zijn twee lijnen, die bijna gelijk lopen, zozeer, dat het menselijk verstand, dat ze het verst volgt, toch niet ontdekt dat zij samenkomen; maar zij kómen samen; zij zullen elkander ontmoeten in de eeuwigheid voor de troon Gods, van waar alle waarheid voortkomt.”