Als de dageraad opging, drongen de engelen Lot aan. Gen. 19:15
Waren dit engelen of Goddelijke verschijningen? Het doet er niet toe: zij waren boden, door God gezonden om te redden. In elk geval leren zij ons hoe met de mensen te handelen, als wij hen willen opwekken en hun tot zegen willen zijn. Wij moeten tot hen gaan in hun woningen. “Zij keerden tot hem in”; (Gen. 19:3) zij verklaarden hoe de zaken stonden. De HEERE gaat deze stad verderven”; (Gen. 19:14) zij drongen bij hem aan en overreedden hem. “Maak u op, gaat uit deze plaats;” en ten laatste hebben zij op liefdevolle wijze geweld gebruikt. “Zo grepen dan die mannen zijne hand,” enz. (Gen. 19:16) Stel deze twee engelen voor, zo als zij met hun vier handen Lot, zijn vrouw en zijn twee dochters hebben uitgeleid.
I. De rechtvaardigen hebben het nodig dat men hen tot spoed aandrijft.
1. Waarin? In zake van gehoorzaamheid aan hun Heere. Slechts weinigen kunnen zeggen: “Ik heb gehaast, en niet vertraagd uw geboden te onderhouden.” In het uitgaan van de wereld. “Hij vertoefde.” “Zijn vrouw zag om.” (Gen. 19:26) Het dringende van het bevel, dat luidt: “Gaat uit het midden van hen en scheidt u af,” toont aan welk een afkeer wij er van hebben om “op te staan en weg te gaan.” In het zoeken van het goede voor hun gezinnen, “Wie hebt gij hier nog meer?” (Ge 19:12) In algemene snelheid van beweging ten opzichte van geestelijke dingen. “Behoud u om uws levens wil.” (Ge 19:22)
2. Waarom? het vlees is zwak. Lot was een oude man, die maar al te zeer had toegegeven aan zijn neiging tot werelds-gezindheid, en thans was hij daarenboven verwijderd van Abraham, de edeler gezinde, die hem vroeger geholpen had om op de rechten weg te blijven. Volharding is moeilijk. “Ik zal niet kunnen behouden worden naar het gebergte heen.” Sodom’s invloed verwekt traagheid. Wij gaan dikwijls over “de betoverden grond,” waar de reiziger door slaap wordt bevangen. Als onze wereldlijke zaken ons onophoudelijk bezig houden en meest altijd onze gedachten innemen, dan hindert ons dit in onze beslissing. Nog erger is het om geen bezigheden te hebben. Mensen, die niets te doen hebben in de wereld, doen zelden iets voor de Godsdienst.
3. Door welke middelen? Door hen te herinneren aan hun verplichtingen, hun gelegenheden, en de tijd, die reeds verspild was geworden. Door hen te doen nadenken over het voorbijsnellen van de tijd en de kortheid van het leven. Door hen te waarschuwen voor het gewisse verderf van hun onboetvaardige betrekkingen. Door hun het feit voor ogen te stellen, dat uitstellen van een plicht zonde is, en tot andere zonden aanleiding geeft.
II. De zondaren hebben het nodig om tot spoed te worden aangezet.
1. Zondaren zijn zeer langzaam, en geneigd tot toeven. Zij hebben zich gevestigd in het Sodom van de zonde. Gelijk de luiaard, begeren zij nog “een weinig slapens, een weinig handvouwens al neerliggende.” Zij zijn door velerlei banden aan de Stad van het verderf gehecht. Zij slaan geen geloof aan onze waarschuwingen. “Hij was in de ogen van zijn schoonzonen als jokkende. (Ge 19:14) Als zij onze boodschap niet durven tegenspreken. Zullen zij er mee beuzelen. Uitstel is Satans bedenksel om hen te verderven. Uitstel en aarzeling doen onze pogingen ter overreding mislukken. Uitstel heeft de uitwerking van zakken wol, die tegen de muren van een belegerde stad worden gelegd om de slagen en stoten van de stormram krachteloos te maken. Felix paaide zijn geweten met het denkbeeld van, “een gelegenen tijd.”
2. Het is onze roeping en plicht om hen voort te haasten. Het moet ons zelf ernst wezen, gelijk het, deze engelen ernst was. Wij moeten ook geduldig, wezen, en onze pleitredenen herhalen. Wij moeten vastberaden zijn, en hun handen aangrijpen.
3. Wij hebben vele argumenten om hen tot spoed te bewegen. Moge de Heilige Geest hen doen inzien: Hun dreigend gevaar, terwijl zij toeven. De zonde van te talmen, als God hun gebiedt zich te haasten om huns levens wil. De geschiktheid van het heden boven die van de toekomst. De onzekerheid van een toekomst, die zij zich ten nutte kunnen maken. De uiterste noodzakelijkheid voor sommigen om onmiddellijk tot een beslissing te komen, want het kan voor hen “nu of nooit” wezen; zij zullen “sterven in hun zonde” zo zij lieden Gods stem niet horen.
Een en ander ter opheldering.
Een Christen koopman kwam het eens in de gedachten, dat hij met een van zijn klanten, die jaren lang in zijn winkel placht te komen, nog nooit over zijn ziel had gesproken. Hij nam het besluit, om de eerste maal, dat hij weer zou komen, eens zeer ernstig met hem te spreken. Maar die eerste maal was er niet meer; de man was plotseling gestorven, zodat hij hem nooit weer gezien heeft.
Toen een jongeling eens openlijk het evangelie beleed, was zijn vader hier behoorlijk over vertoornd en hij gaf hem deze raad: “Jakob gij moet eerst wel gevestigd zien te worden in de handel, daarna kunt gij aan de zaken van de Godsdienst denken.” “Vader,” zei de zoon, “Jezus Christus heeft mij een geheel andere raad gegeven. Hij zegt: “Zoekt eerst het koninkrijk Gods.”
Wel mogen wij zeer ernstig bij de mensen aandringen om heden het heil van hun ziel te behartigen, daar zelfs de wellusteling in bewoordingen als deze tegen uitstel en dralen pleit:
“O pluk de roos, terwijl zij bloeit
‘t Is morgen licht te laat
Hoe dra verwelkt, wat nu nog groeit.
Neem ‘t ogenblik te baat.”
De schoonheid van de gehoorzaamheid is grotendeels gelegen in het terstond en zonder aarzelen of vragen gehoorzamen. In de hemel geschiedt Gods wil onmiddellijk, omdat daar de liefde volmaakt is. Het kind, dat traag is om te gehoorzamen, is ongehoorzaam.
“Broeder,” zei een stervende, “waarom hebt gij niet meer bij mij aangedrongen om het heil van mijn ziel te behartigen?” “Lieve Jakob,” antwoordde de broeder, “ik heb verscheidene malen tot u gesproken.” “Ja,” was het antwoord, “Gij zijt niet te laken; maar gij waart er altijd zo kalm onder. Ik wenste wel, dat gij voor mij op de knieën waart gevallen, of mij bij de kraag had gepakt en mij had geschud, want ik ben zorgeloos geweest, en heb mij bijna naar de hel geslapen.”
De arme naaister met haar eindje kaars is aan werk bezig, dat af moet. Zie hoe snel haar vingers zich bewegen, want zij vreest, dat zij in de donker zal blijven zitten en dat haar werk dus onafgedaan moet blijven.
Sommige Christenen zijn traag om te gehoorzamen aan een bevel, omdat het hun niet met kracht en nadruk op het gemoed is gedrukt. Stel u een kind voor, dat dit zegt tot zijn vader of een soldaat tot zijn officier! Zij zouden spoedig heel wat anders met kracht en nadruk gaan gevoelen.
Zijn er geen belijders, die door hun eigen aarzelen en uitstellen de zondaren tot uitstellen uitlokken? Er kwam eens een man in de Tabernakel (1) die tot de leraar zei: “Dominee als ik hier een vaste plaats neem, verwacht men dan van mij, dat ik bekeerd zal worden?” “Ja,” was het antwoord. “Ik hoop dat God u zal bekeren, hebt gij daar iets tegen?” “O Dominee, ik zou het boven alles begeren.” Werd die man nu niet tot haasten aangespoord door het gevoel van blijde hoop, die in de gemeente en in onze bijeenkomsten heerst? Er wordt voorzeker grote invloed uitgeoefend door de atmosfeer waardoor men omringd is. Onder Christenen met een warm hart is het moeilijk voor de zorgelozen om onverschillig te blijven.
(1) Spurgeons kerk in Londen