Komt, gij, kinderen! hoort naar mij! ik zal u des HEEREN vreze leren. Psalm 34:12.
Het is opmerkelijk dat welwillende mensen vaak pas hun plicht zien wanneer zij in zeer vernederende omstandigheden terechtkomen. Nog nooit eerder was David in zulke benarde omstandigheden terecht gekomen als waarover het in deze psalm gaat. Zoals u in het begin leest, is het ”een psalm van David, als hij zijn gelaat veranderd had voor het aangezicht van Abimelech, die hem wegjoeg, dat hij doorging.” David was voor koning Achis gebracht, de Abimelech der Filistijnen, en om te ontsnappen deed hij of hij gek was. Allerlei gedragingen moesten onderstrepen dat hij inderdaad krankzinnig was. Hij werd daarop weggestuurd uit het paleis. Zoals meestal bij dat soort mensen het geval is wanneer zij zich op straat vertonen, had ook David al gauw een aantal kinderen om zich heen. In later dagen, toen hij liederen zong ter ere Gods, moest hij eraan denken hoe hij eens het onderwerp van bespotting door kinderen was geworden. Hij zei dan als het ware: ’’O! wat heb ik mezelf in achting doen dalen bij de generaties die na mij komen, door mijn dwaasheid op straat voor de kinderogen; ik zal nu proberen dat alles goed te maken.” ’’Komt, gij kinderen! hoort naar mij! ik zal u des HEEREN vreze leren.”
Het is heel goed mogelijk dat David nooit aan deze plicht gedacht zou hebben, als hij niet in dergelijke omstandigheden had verkeerd. In geen enkele andere psalm kom ik dat tenminste tegen, dat David zegt: ’’Komt, gij kinderen, hoort naar mij.” Hij had het druk met zijn steden, zijn provincies, de zorg voor zijn land die op hem drukte. Hij had maar weinig aandacht voor de opvoeding van de jeugd. Maar nu hij in de laagste positie verkeert die men zich maar kan indenken, als iemand die van zijn verstand beroofd is, herinnert hij zich zijn plicht. De verheven, voorspoedige christen bekommert zich niet altijd om de lammeren. Die taak valt meestal te beurt aan Petrussen, van wie het vertrouwen en de trots geknakt zijn en die zich zodoende gaan verheugen in het beantwoorden van de vraag: ’’Hebt gij mij lief?”
Ik laat nu deze gedachte voor wat zij is en wend mij tot de tekst. ’’Komt, gij, kinderen! hoort naar mij! ik zal u des HEEREN vreze leren.” In de eerste plaats zal ik u één leer geven; in de tweede plaats, twee aanmoedigingen; ten derde, drie aansporingen; ten vierde, vier aanwijzingen; en in de vijfde plaats zal ik u vijf onderwerpen voor kinderen geven. Alles is uit de tekst genomen.
In de eerste plaats, één leer.
’’Komt, gij, kinderen! hoort naar mij! ik zal u des HEEREN vreze leren.” De leer is, dat kinderen in staat zijn onderwijs in de vreze des HEEREN te ontvangen.Mensen zijn meestal het verstandigst nadat zij uiterst dwaas zijn geweest. David was buitengewoon dwaas geweest, en nu werd hij buitengewoon wijs. In die toestand zal hij zeker geen dwaze gedachten hebben geuit, of aanwijzingen hebben gegeven die je van een dwaas kunt verwachten.
We hebben wel eens horen beweren dat kinderen de grote geheimenissen van de godsdienst niet kunnen begrijpen. We kennen zelfs enkele zondagsschoolleiders die angstvallig de grote leerstukken van het evangelie vermijden, omdat ze denken dat kinderen daar nog niet aan toe zijn. Helaas is diezelfde fout ook al tot de kansel doorgedrongen, want er zijn tegenwoordig predikanten die geloven dat veel leerstukken uit het Woord van God, hoe waar ze op zichzelf ook zijn, niet geschikt zijn om aan de mensen te leren. Ze zouden ze alleen maar tot hun eigen verderf verdraaien. Weg met zo’n domineespolitiek! Alles wat mijn God geopenbaard heeft moet worden gepredikt. Ook al zou ik het niet kunnen begrijpen, ik zal het toch geloven en ik zal het ook prediken. Mijn mening is dat wanneer een kind zalig kan worden, er geen enkel leerstuk uit Gods Woord is dat zo’n kind niet zou kunnen ontvangen. Ik zou willen dat kinderen zonder uitzondering in alle leerstukken der waarheid werden onderwezen, zodat ze op latere leeftijd houvast zullen hebben.
Ik kan u bewijzen dat kinderen werkelijk de Schrift kunnen begrijpen. Toen ik nog een kind was, was ik zeker in staat mee te praten over ingewikkelde theologische problemen, die ik van beide kanten hoorde belichten in de kring van mijn vaders vrienden. Het is zelfs zo dat kinderen op jonge leeftijd in staat zijn dingen te begrijpen die we later nauwelijks meer kunnen vatten. Kinderen beschikken bij uitstek over eenvoud des geloofs. Eenvoud is verwant aan de hoogste kennis. Het is niet bekend dat er veel verschil bestaat tussen de eenvoud van een kind en het genie van de grootste geest. Hij die de dingen ontvangt als een kind, in alle eenvoud, zal vaak ideeën hebben die bij een ander nooit zullen opkomen, hoezeer die ook geneigd is alles diep te doordenken. Als u wilt weten of kinderen onderwezen kunnen worden in deze leer, kijk dan eens naar die kinderen in veel kerken en godvruchtige gezinnen die al vroeg de liefde van de Zaligmaker kennen. Ik bedoel geen wonderkinderen, maar kinderen zoals we ze regelmatig tegenkomen, een kleine Timotheüs of een kleine Samuël, en ook een meisje dat de Heere liefheeft. Zodra een kind verdoemd kan worden kan het ook behouden worden.
Zodra een kind kan zondigen, kan het door Gods genade ook geloven en het Woord van God ontvangen. Zodra kinderen het verkeerde kunnen leren, zijn ze ook in staat om onder de leiding van de Heilige Geest het goede te leren, neemt u dat maar van mij aan. Ga nooit naar uw groep met de gedachte dat de kinderen u niet zullen begrijpen. Als u ze het niet laat begrijpen, dan is dat omdat u het zelf niet begrijpt. Als u de kinderen niet leert wat u wilt, dan bent u niet geschikt voor uw taak. U moet zoeken naar eenvoudiger woorden, aangepast aan hun kunnen. Dan zult u zien dat het niet de schuld van het kind was dat het niet kon leren, maar uw schuld. Kinderen kunnen zalig worden, daar houd ik aan vast. Hij Die bij machte is in Zijn Goddelijke soevereiniteit de grijze zondaar van zijn weg te bekeren, kan zeker een klein kind uit zijn jeugdige dwaasheid redden. Hij die te elfder ure sommigen ledig op de markt vindt staan en ze naar de wijngaard stuurt, kan ook mensen in de dageraad van hun leven roepen om voor Hem te werken. Hij die de loop van een rivier kan wijzigen als deze al tot een machtige stroom is aangezwollen, is ook in staat het beekje dat net ontspringt in de gewenste bedding te leiden. Hij kan alles. Hij kan het kinderhart bewerken zoals Hij wil, want alles staat onder Zijn bestuur.
Ik zal me niet bezighouden met het uiteenzetten van de leer, omdat ik niet denk dat iemand van u zo dwaas is daaraan te twijfelen. Maar hoewel u het gelooft, vrees ik dat velen van u niet verwachten over de bekering van kinderen te horen. In alle kerken heb ik een zekere afkeer bemerkt ten aanzien van vroege, kinderlijke vroomheid. We zijn bang voor het idee van een jongetje dat Christus liefheeft. En als we horen van een meisje dat de Zaligmaker volgt, zeggen we dat het jeugdige verbeelding is, vroege indrukken die weer weggaan. Beste vrienden, ik verzoek u om kinderlijke vroomheid nooit met wantrouwen te behandelen. Het is een teer plantje – ga er niet te ruw mee om. Onlangs hoorde ik een verhaal, waarvan ik geloof dat het echt is. Een lief meisje van zo’n vijf, zes jaar oud, dat echt Jezus liefhad, vroeg haar moeder of ze mee mocht naar de kerk.
Haar moeder zei dat ze nog te jong was. Het kind was erg verdrietig en de moeder, die in de gaten had dat ze het oprecht meende, sprak erover met de dominee. Deze sprak met het meisje en zei tegen de moeder: ”Ik ben ten volle overtuigd van haar godsvrucht, maar ik kan haar niet meenemen naar de kerk, ze is nog te jong.” Toen het kind dat hoorde, kwam er een sombere blik in haar ogen. De volgende morgen vond haar moeder haar dood in haar bedje, met een paar glinsterende tranen in haar ogen. Ze was van louter verdriet gestorven. Haar hart was gebroken, omdat ze haar Zaligmaker niet had kunnen volgen zoals Hij dat haar had geboden.
Voor geen geld ter wereld zou ik de oorzaak van de dood van dat kind willen zijn! Wees zorgvuldig in het omgaan met jeugdige vroomheid. Ga er teer mee om. Geloof dat kinderen net zo goed als u behouden kunnen worden. Als u ziet dat het jonge hart tot de Zaligmaker wordt gebracht, ga dan niet met harde woorden en vol wantrouwen daar tegen in. Het is soms beter bedrogen uit te komen dan het middel te zijn tot iemands ondergang. Geve God zijn kinderen een vaster geloof dat kleine genadeknopjes alle zorg verdienen.
In de tweede plaats wil ik u twee aanmoedigingengeven, die u beide in de tekst kunt vinden.
De eerste aanmoediging is dat van het vrome voorbeeld.David zei: ’’Komt, gij kinderen! hoort naar mij! ik zal u des HEEREN vreze leren.” U schaamt zich toch niet om in de voetsporen van David te treden? U zult er toch geen bezwaar tegen hebben om het voorbeeld te volgen van iemand die in de eerste plaats zeer heilig was en ook zeer groot? Zal de herdersjongen, de reuzendoder, de psalmist van Israël en de koning voetstappen zetten waarvoor u te trots bent? Nee toch! Ik weet zeker dat het u zal verheugen te zijn zoals David was. Als u echter een nog groter voorbeeld wilt dan dat van David, luister dan naar de Zoon van David, terwijl over Zijn lippen de zoete woorden komen ’’Laat de kinderen tot Mij komen, en verhindert ze niet, want derzulken is het Koninkrijk der Hemelen.” Ik weet zeker dat het u zou aanmoedigen als u voortdurend aan deze voorbeelden zou denken. U onderwijst kinderen – dat is geen schande. Sommigen zeggen dat u maar onderwijzer bent, maar u bent een respectabel persoon, met een edel beroep en illustere voorgangers.
Een grote fout in veel van onze kerken is dat de zorg voor de kleine kinderen wordt overgelaten aan de jeugd. De oudere leden die meer wijsheid bezitten, bemoeien er zich niet zo mee. Ik zie uit naar de dag wanneer de machtigen in Israël zullen helpen in deze grote strijd tegen de vijand. In de Verenigde Staten hoorden we van presidenten, van rechters en congresleden, personen uit de hoogste kringen die zich letterlijk ver- waardig-den les te geven aan kinderen op zondagsscholen. Hij die lesgeeft op een zondagsschool heeft een hoge graad behaald. Ik heb liever z.o. voor mijn naam staan dan drs. of ir. of wat voor titel dan ook. De moed erin houden dus, want uw taak is een eervolle. Laat het koninklijke voorbeeld van David, laat het edele, goddelijke voorbeeld van Jezus Christus u inspireren met nieuwe ijver en toenemend vuur, met vrijmoedige volharding om verder te gaan met dit machtige werk, en zeg zoals David: ’’Komt, gij kinderen! Hoort naar mij! ik zal u des HEEREN vreze leren.”
De tweede aanmoediging die ik geef is die van het grote succes. David zei: ’’Komt, gij kinderen! hoort naar mij!; hij voegde daar niet aan toe: Misschien zal ik u des HEEREN vreze leren”, maar ”ik zal u des HEEREN vreze leren”. Hij had succes; en als hij het niet had, dan anderen wel. Het succes van de Zondagsscholen! Als ik daarover begin kan ik niet ophouden. Daarom begin ik er maar niet aan. Je zou er veel boeken over kunnen schrijven, en als je dan klaar zou zijn, zou je zeggen: ”Ik denk dat de wereld niet zou kunnen bevatten wat geschreven kon worden.” Daarboven de sterren, waar Zijn lof eeuwig wordt bezongen, waar de menigte van in het wit gekleden voortdurend hun kronen werpen voor Zijn voeten, daar zullen we het succes van de Zondagsscholen aanschouwen.
Ja, daar waar miljoenen kinderen zondag aan zondag bijeenkomen om te zingen ’’Vriend en Heiland van de kinderen”, daar zien we het succes van de Zondagsschool. En aan de andere kant van de oceaan, op de eilandjes van de Zuidzee, in landen waar mensen neerknielen voor hout en steen, daar vinden we de zendelingen die door de zondagsscholen zijn gered. En de duizenden die door hun onderwijs worden behouden, mengen hun stem in het machtig aanzwellende koor dat de echo is van het weergaloze succes van het zondagsschoolwerk. Ga ermee door! Ga verder! Er is al zoveel gedaan; er zal nog meer gebeuren. Laat de overwinningen uit het verleden u inspireren. Laat de herinnering aan de triomfen uit de strijd voor het Koninkrijk van Vrede een hernieuwde aanmoediging voor u zijn.
In de derde plaats geef ik u nu drie aansporingen.
De eerste aansporing is: besef tegen wie u het hebt.’’Komt, gij kinderen!”Ik vind dat we ons gehoor altijd moeten respecteren. Niet dat we ons druk moeten maken om titels en posities, want die zijn niets in Gods ogen. Maar we dienen wel ten volle te beseffen dat we te doen hebben met mensen die een ziel hebben, zodat we hun tijd niet verdoen met dingen die de moeite van het aanhoren nauwelijks waard zijn. Maar als u lesgeeft aan een zondagsschool draagt u zo mogelijk nog meer verantwoordelijkheid dan een dominee. Hij preekt voor volwassenen, mensen die een oordeel kunnen vormen en die ergens anders heen kunnen gaan als de preek hen niet aanstaat. Kinderen kunnen dat niet. Als u iets verkeerds zegt, geloven de kinderen dat toch, zelfs als het een complete dwaling is. Wat u nu onderwijst, zal het kind nooit vergeten. U zaait niet op braakliggend land, zoals sommigen zeggen, want het is al lang door de duivel in bezit genomen. Maar u zaait wel in aarde die nu het meest vruchtbaar is.
Aarde die nu meer vrucht zal voortbrengen dan later. U zaait in jonge harten. En wat u daar zaait, dat zal daar zeker wortelschie- ten. Dat geldt vooral voor wat niet deugt, want dat wordt nooit vergeten. U begint met het kind; wees voorzichtig wat u doet. Verknoei het niet. Veel kinderen worden behandeld als Indiaanse kinderen. Die kregen een koperen plaat op hun voorhoofd om ze klein te houden. Er lopen heel wat simpele geesten rond die als kind de kans niet kregen zich te ontplooien. En toen ze ouder werden interesseerde het hen niet meer. Weet wat u doet; u bent met kinderen bezig. Wanneer er gif in de bron gestrooid wordt, zal de hele beek vergiftigd worden. Dus weet wat u doet. Buig het twijgje en de eik zal krom groeien. Wees dus voorzichtig. Met Gods hulp bereidt u kinderzielen voor op de eeuwigheid. Terwille van ieder kind geef ik u een plechtige vermaning. Wanneer het verraad is om aan stervenden gif te geven, dan is het nog misdadiger om dat aan een kind te doen. Het is erg om een oud mens te misleiden, maar het is nog erger wanneer u een kind een weg doet inslaan waarop het voorgoed kan verdwalen. Ik wil u dan ook ernstig waarschuwen. Kinderen onderwijzen is een zeer verantwoordelijke taak.
In de tweede plaats, bedenk dat u bezig bent voor God.
’’Komt, kinderen! Hoort naar mij! Ik zal u des Heeren vreze leren.” Wanneer u alleen maar aardrijkskunde gaf, dan zou ik me niet met u bemoeien, ook al vertelde u dat de noordpool bij de evenaar lag. En wanneer u zou zeggen dat Zuid-Amerika aan Europa grenst en dat Engeland ergens in Afrika ligt, dan zou ik dat hooguit grappig vinden. Maar u geeft geen aardrijkskunde of wiskunde. U leidt niet op voor de zakenwereld of een ander beroep. Maar u onderwijst hen naar uw beste kunnen voor het Koninkrijk van God. U zegt tegen hen: ’’Kinderen, jullie komen hier om uit het Woord van God te leren; dat is het middel om onze ziel te redden.” Weet wat u doet als u zegt dat u hen de vreze des Heeren leert.
Wat betreft het tijdelijke kunt u zich misschien nog fouten veroorloven, maar wees een betrouwbare gids in geestelijke zaken. Wees ervan verzekerd dat het de waarheid is die u hun vertelt, en niets dan de waarheid. Wat een ernst vereist uw werk! Wie voor zichzelf werkt, mag doen wat hij wil; maar wie voor een ander werkt, moet zorgvuldig zijn. Wie in dienst staat van een korting,moet zich terdege kwijten van zijn taak. Maar wie voor Godwerkt, dient zijn werk te doen met vrees en beven. Denk eraan, u werkt voor God. Ik zeg dat zo, omdat u dat zelf voorwendt. Helaas moet ik vrezen dat velen onder u een andere kijk op deze zaak hebben.
En dan nu de derde aansporing. Bedenk dat uw kinderen onderwijs nodig hebben.Dat wordt in onze tekst verondersteld: ’’Komt, gij, kinderen! hoort naar mij! ik zal u des HEEREN vreze leren.” Dat maakt uw werk des te verantwoordelijker. Als kinderen dit onderwijs niet nodig hadden, dan zou ik me niet zo buitengewoon druk maken of u ze wel goed onderwijs geeft.
Als het nu ging om onderwijs dat niet noodzakelijk was of zelfs overbodig, ach, dan mocht u wat mij betreft uw gang gaan. Maar dit onderwijs is noodzakelijk. Uw kind heeft het nodig! Het is in ongerechtigheid geboren; in zonde heeft de moeder het ontvangen. Het kent God niet, en zal Hem zonder onderwijs ook nooit leren kennen. Het is niet als die aarde, waarin het goede zaad al aanwezig is. Integendeel, het verkeerde zaad zit al in het hart. God kan daar het goede zaad zaaien. U beweert het instrument te zijn om het zaad in kinderharten te zaaien; bedenk dan ook dat het kind voorgoed verloren zal gaan als het zaad niet wordt gestrooid. Zijn of haar leven zal een leven zijn in vervreemding van God, en het einde het eeuwige vuur. Geef uzelf er dus rekenschap van hóe en wèt u onderwijst. Er is sprake van dringende noodzaak. Het betreft hier geen huis dat in lichterlaaie staat, waarbij u moet blussen. Hier is ook geen schip in nood, waar uw hulp in de reddingsboot wordt gevraagd. Hier is een onsterfelijke ziel, die u toeroept: ”Kom over en help.” Ik smeek het u, leer ze ”de vreze des HEEREN”, en dat alleen. Zeg het in waarheid en zeg het met aandrang: ”Ik zal u des HEEREN vreze leren.”
Dit brengt mij in de vierde plaats bij mijn vier aanwijzingen,die allemaal in de tekst te vinden zijn.
De eerste aanwijzing: zorg dat de kinderen naar de zondagsschool komen.’’Komt, gij kinderen!” Er zijn er die klagen dat ze geen kinderen bij elkaar kunnen krijgen. Zorg ervoor dat ze komen ! Bedenk maar één of andere wervingsactie in de stad of in het dorp. David zegt toch ook: ’’Komt, gij kinderen!” Dat wil ik u ook aanraden. Wees maar zo vindingrijk, dat ze komen. U moet er natuurlijk geen omkooppraktijken op na houden. Maar verder hoeft u niet al te kieskeurig te zijn wat de methode betreft. Ik zal u vertellen, als er niemand naar mij kwam luisteren omdat ik een zwarte jas draag, dan zou ik morgen een uniform aantrekken. Maar ik zou een gemeente hebben om voor te preken. Je kunt beter iets geks bedenken dan een lege kerk of een lege klas te hebben. Toen ik eens in Schotland was, liet ik de omroeper door het dorp gaan om zeker te zijn van publiek. Het werkte voortreffelijk. Gebruik alle middelen.
Zorg dat de kinderen komen. Ik heb predikanten gekend die zondagsmiddags de straat op gingen om de spelende kinderen zover te krijgen dat ze naar de zondagsschool gingen. Dat is wat een ernstige onderwijzer moet doen. ”Jan”, zal hij zeggen, ”kom naar de zondagsschool; je weet niet hoe leuk het er is.” Vervolgens laat hij de kinderen binnen, en op zijn innemende wijze vertelt hij hun wat verhaaltjes en voorvalletjes en zo. En zo komt z’n klasje vol. Haal ze binnen, hoe dan ook. Wat is er op tegen? In deze strijd staan alle middelen u ten dienste. Tegen de duivel is alles geoorloofd. Dat is mijn eerste instructie. Zorg dat de kinderen komen, hoe dan ook.
Vervolgens, zorg dat de kinderen van u gaan houden. Dat staat ook in de tekst. “Kom,gij kinderen, hoort naar mij.” Vroeger moesten we met onze handen op de rug achter onze tafeltjes onze lessen opdreunen. Maar dat is niet wat David bedoelde. “Kom, kinderen – kom eens bij me op schoot.” ”O!”, denkt zo’n kind dan, ”wat leuk, zo’n meester. Een meester die me dicht bij zich laat komen, een meester die niet zegt: ”Ga!”, maar ”Kom!”. De fout die veel onderwijzers maken is dat ze afstand scheppen tussen hen en de kinderen, vanuit een soort ontzag dat kinderen voor hen moeten hebben. Voordat het onderwijs kan beginnen moet u beschikken over de zilveren sleutel van vriendschap waarmee u de harten opent en zo hun aandacht wekt.
Zeg: ”Kom, kinderen!” We hebben allemaal wel een paar mannen gekend die ondanks hun goedheid de schrik van kinderen waren. U herinnert zich wellicht het verhaal van die twee jongetjes aan wie eens gevraagd werd of ze naar de hemel wilden. Tot verbazing van hun onderwijzer zeiden ze dat ze dat echt niet wilden. ’’Waarom dan niet?”, werd hen gevraagd. ”Ik wil niet naar de hemel, omdat opa daar ook is, en dan zegt-ie telkens weer: ‘Opschieten, jongens, wegwezen’; ik zou niet graag bij opa zijn”, antwoordde één van hen.
Als een kind een meester heeft die altijd maar zuur kijkt, maar wel met hem over Jezus spreekt, wat moet dat kind daar wel niet van denken? ”Ik vraag me af of Jezus net zo was als u; als dat zo was, dan zou ik niet veel met Hem ophebben.” Een andere onderwijzer geeft misschien bij het minste of geringste een draai om de oren; tegelijkertijd zegt hij dat we altijd aardig moeten zijn en anderen vergeven. ”Nu”, denkt het kind, ”dat is allemaal best, maar laat dat dan eerst maar eens zelf zien.” Als u de kinderen afstoot, dan is al uw gezag weg en zult u hen niets meer kunnen leren. Het is vergeefse moeite om kinderen die niet van u houden iets aan te willen leren. Probeer hen voor u te winnen, dan kunt u hen leren wat u maar wilt.
De volgende les die ik u wil meegeven is: wek de aandacht van de kinderen op. In de tekst staat: ’’kinderen, hoor naar mij.” Als ze niet horen, dan kunt u praten wat u wilt, maar het heeft geen enkele zin. Als ze niet luisteren, dan wordt het werk voor u en de kinderen een zinloze sleur. U kunt niets beginnen zonder u eerst van hun aandacht te verzekeren. ”Dat kan ik nu juist niet”, hoor ik iemand zeggen. Nu, dat hangt van uzelf af. Als u ze iets geeft dat de aandacht waard is, dan zullen ze zeker luisteren. Zorg dat u ze iets vertelt dat de moeite van het aanhoren waard is.
Deze regel geldt misschien niet altijd, maar in de meeste gevallen wel. Vergeet niet om ze ook eens wat grappigs te vertellen. Mensen die vaak preken bekritiseren, zeggen dat anekdotes niet op de preekstoel thuishoren. Maar sommigen van ons weten wel beter. Wij weten wat een gemeente wakker maakt. Uit ervaring weten we dat een verhaaltje hier en een anekdote daar uitstekende middelen zijn om de aandacht te krijgen van mensen die niet naar een droog leerstuk kunnen luisteren. Probeer doordeweeks zoveel mogelijk anekdotes te verzamelen. Als je een goede onderwijzer bent zul je altijd iets tegenkomen dat stof oplevert voor een verhaaltje. Als de groep dan de aandacht dreigt te verliezen, begint u: ”Heb je al gehoord van…?” en de kinderoogjes lichten op.
Een lief kind zei eens: ’’Vader, ik hoor die ene dominee zo graag, omdat hij altijd ”net-als” zegt in z’n preek: net als dit, zoals dat.” Ja, daar houden kinderen van. Verhalen, plaatjes, cijfers. Als ik als jongen naar u moest luisteren zonder dat u af en toe een verhaaltje vertelde, dan weet ik zeker dat u vaker m’n kruin dan m’n neus zou zien. En als ik dan in een warm lokaal zat, zou ik gaan knikkebollen of met Karei links van me gaan spelen, en net zo gek doen als de rest, als u niet de moeite deed om mijn aandacht te trekken. Zorg ervoor dat ze luisteren!
De vierde les is: let erop wat u de kinderen aanleert.”Kom, kinderen, hoor, ik zal u des HEEREN vreze leren.” Om u niet te vermoeien stip ik dat nu slechts aan en vervolg met punt vijf.
In de vijfde plaats geef ik u vijf zondagsschool-lessert:vijf onderwerpen om de kinderen te leren. Deze onderwerpen vinden we in de verzen die volgen op onze tekst. Het eerste wat we moeten leren is moraal,zedelijk gedrag. ”Wie is de man, die lust heeft ten leven, die dagen liefheeft om het goede te zien? Bewaar uw tong van het kwaad, en uw lippen van bedrog te spreken. Wijk af van het kwaad, en doe het goede; zoek de vrede, en jaag die na.” Het tweede is:vroomheid, en een vast geloof in Gods voorzienigheid.”De ogen des HEEREN zijn op de rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun geroep.” Het derde is de ernst van de zonde:”Het aangezicht des HEEREN is tegen degenen die kwaad doen, om hun gedachtenis van de aarde uit te roeien.
Zij (dat zijn de rechtvaardigen) roepen, en de HEERE hoort, en Hij redt hen uit al hun benauwdheden.” In de vierde plaats de noodzaak van een verbroken hart.”De HEERE is nabij de gebrokenen van harte, en Hij behoudt de verslagenen van geest.” En in de vijfde plaats de onschatbare zegen een kind van God te zijn: ’’Vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen; maar uit alle die redt hem de HEERE. Hij bewaart al zijn beenderen; niet een van die wordt gebroken. De HEERE verlost de ziel Zijner knechten; en allen die op Hem betrouwen, zullen niet schuldig verklaard worden.”
Ik heb u nu deze indeling gegeven en wil ze één voor één toelichten. Hier heeft u dan de voorbeeldles: ’’Komt, gij kinderen!, hoort naar mij!, en ik zal u des HEEREN vreze leren.” David begint met een vraagstelling: ”Wie is de man die lust heeft ten leven, die dagen liefheeft?” Dat is iets wat kinderen graag willen: heel lang leven. Na deze inleiding leert hij de kinderen moraal, goed gedrag:’’Bewaar uw tong van het kwaad, en uw lippen van bedrog te spreken. Wijk af van het kwaad, en doe het goede; zoek de vrede, en jaag die na.” Niet dat wij ooit goede zeden aanleren als de weg der zaligheid. God verhoede dat wij ooit mensenwerk op welke wijze dan ook zullen verwarren met de weg ten hemel. ’’Want uit genade zijt gij zalig geworden door het geloof; en dat niet uit u, het is Gods gave.” Toch leren we goede zeden wanneer we geestelijk onderwijs geven. Mijn ervaring is dat het evangelie de beste waarborg is voor een goede moraal.
Ik zou leiders of leidsters van een zondagsschool dan ook willen aanraden goed gedrag bij de jongens en meisjes na te streven, door juist die zonden bij hen aan de kaak te stellen die zo kenmerkend zijn voor de jeugd. Hij of zij kan beter dan wie ook eerlijk met ze praten over dingen die zij zo vaak verkeerd doen, vooral het liegen. Maar ook over kleine diefstal, ongehoorzaamheid aan de ouders, dingen doen op zondag die niet horen. Noem die zonden bij de naam. Het heeft geen zin om met ze te spreken over zonden in het algemeen. Noem ze, één voor één, net als David deed. Noem eerst de zonde van de tong: ’’Bewaar uw tong van het kwaad, en uw lippen van bedrog te spreken.” Let vervolgens op het hele gedrag: ’’Wijk af van het kwaad, en doe het goede; zoek de vrede, en jaag die na.” Als de kinderziel niet wordt gered door middel van de andere aspecten van het onderwijs, kan dit deel toch een gunstige uitwerking hebben in zijn leven. Dat is dan in ieder geval bereikt. Toch is goed gedrag nog maar een betrekkelijk geringe zaak.
Het beste deel van ons onderwijs betreft de godsvrucht, een vast geloof in God. Ik zeg godsvrucht, niet: godsdienst. Veel mensen zijn godsdienstig zonder godsvrucht te bezitten. Velen vertonen alle kenmerken van godsvrucht, uiterlijke vroomheid – zulke mensen noemen we godsdienstig. Toch is God onbelangrijk voor hen. Ze denken aan hun kerk, de zondag, hun boeken, maar niet aan God. En wie God niet eerbiedigt, wie niet bidt en God niet liefheeft is een goddeloze, hoe fraai zijn uiterlijke godsdienst ook moge zijn. Leer het kind het oog op God te vestigen. Schrijf het op zijn voorhoofd: ”U, Heere, ziet mij.” Smeek het kind als het ware om voortdurend in gedachten te houden dat zijn of haar leven zich altijd afspeelt in de omarming van God. Zijn armen zijn te allen tijde om het kind geslagen. Geen gedachte of handeling, of God weet ervan. U hebt uw plicht niet gedaan zolang u niet voortdurend de nadruk legt op het feit dat God alles ziet. O! hadden we zelf de ware godsvrucht maar meer lief, dan zouden we er ook meer over spreken.
De derde les is de ernst van de zonde.Als een kind dat niet leert, zal hij ook nooit de weg naar de hemel leren bewandelen. Niemand van ons heeft ooit geweten wat een Zaligmaker Christus is voordat we wisten wat een groot kwaad de zonde is. Als de Heilige Geest ons niet leert hoe de zonde ’’bovenmatig is zondigende”, zullen we de zegen der zaligheid nooit kennen. Laat ons dan om Zijn genade vragen wanneer we onderwijs geven, zodat we steeds meer de verfoeilijke aard van de zonde kunnen benadrukken. ”Het aangezicht des HEEREN is tegen degenen, die kwaad doen, om hun gedachtenis van de aarde uit te roeien.” Spaar uw kinderen niet; doe ze verstaan waartoe de zonde leidt. Wees niet, zoals sommigen, bang om de gevolgen van de zonde duidelijk en breedvoerig te bespreken. Ik heb eens gehoord over een vader van wie plotseling één van zijn zonen stierf, een erg goddeloze jongen.
Hij zei niet tegen zijn andere kinderen wat sommigen in zo’n situatie plegen te zeggen: ”We hopen dat jullie broer in de hemel is.” Nee. Hij overwon zijn natuurlijke gevoelens en door genade was hij in staat om zijn kinderen bijeen te roepen en als volgt aan te spreken: ’’Kinderen, jullie broer is niet meer; ik vrees dat hij in de hel is; jullie weten van zijn leven en hoe hij zich gedroeg: God rukte hem weg.” Daarop waarschuwde hij hen plechtig voor die plaats waarvan hij geloofde, ja, bijna wist, dat hij daar was. Hij smeekte hen die plek te ontvlieden. Zo was hij het middel om hen ernstig te doen nadenken. Stel dat hij zoals anderen gesproken had, weliswaar teerhartig, maar zonder eerlijk de zaak onder ogen te zien: ”Ik hoop dat jullie broer in de hemel is.” Wat zouden de anderen dan gezegd hebben? ”Als hij in de hemel is, dan hoeven wij ons geen zorgen te maken, dan kunnen we erop los leven.”
Nee! Ik blijf erbij dat het niet onchristelijk is om van sommigen te zeggen dat ze in de hel zijn, wanneer we hebben gezien dat ze een hels leven hebben geleid. Maar, wordt gezegd, “Kunt u uw medeschepselen oordelen?”Nee, maar ik kan hen kennen aan hun vruchten. Ik oordeel noch vèroordeel hen; ze oordelen zichzelf. Ik heb het oordeel over hun zonden eerder gezien, en ik twijfel er niet aan of zijzelf zijn gevolgd. “Maar kunnen ze dan niet te elfder ure worden gered? ”Ik weet het niet. Ik weet het van één, maar ik weet niet of er ooit een tweede is geweest, en ik kan niet zeggen of er ooit nog één zal zijn. Wees dus eerlijk tegenover uw kinderen, en leer hen met Gods hulp dat het kwaad de bozen zal slaan.
Maar u hebt nog geen half werk geleverd als u ze niet zeer goed het vierde punt hebt geleerd – de absolute noodzaak van de verandering van hart.Moge God ons bekwaam maken om dit voortdurend onze leerlingen voor te houden: de noodzaak van een verbroken hart en een verslagen geest; dat goede werken geen nut hebben zolang onze natuur niet is vernieuwd; dat de zwaarste plichten en de ernstigste gebeden niets voorstellen tenzij er een waar en diep berouw is over de zonde. Een berouw dat door genade Gods gepaard gaat met een volledig verzaken van de zonde. Wat u ze ook zou onthouden, vertel hen in ieder geval van Dood, Wedergeboorte en Verzoening. Vertel dat ze door de val in de dood liggen. Vertel dat ze nooit kunnen weten of ze door Christus verlost zijn voordat ze door de Geest zijn wedergeboren. Houdt hen deze zaken voor ogen. Dan kunt u met vreugde aan het vertellen beginnen.
In de vijfde plaats willen we wijzen op de vreugde en zegen een christen te zijn.Ik hoef u eigenlijk niet te vertellen hoe u daarover moet spreken. Als u zelf weet wat het is om christen te zijn, dan hoeft u nooit naar woorden te zoeken. Geliefden! Als we het hierover hebben, dan geldt: waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. Hoe waar zijn die woorden uit psalm 32: ’’Welgelukzalig is hij, wiens overtreding is vergeven, wiens zonde bedekt is.” Wat een waarheid ook ligt er in de woorden: ’’Gezegend is hij die op de Heere vertrouwt, wiens hoop op de Heere is.” Benadruk dat te allen tijde, dat de rechtvaardigen een gezegend volk zijn. Dat Gods uitverkorenen, door het bloed verzoend en gered door Zijn kracht, hier op aarde een gezegend volk zijn, net als straks in de hemel.
Laat de kinderen zien dat u zo’n gezegende bent. Als ze weten dat u moeiten hebt, moet u toch uw best doen een opgewekt gezicht te tonen. Dan kunnen ze zeggen: ”De meester, de juf is gezegend, hoewel de zorg hem drukt.” Probeer altijd vrolijk voor de dag te komen, zodat ze zullen weten dat de dienst van God een zaak van vreugde is. Laat dit een kernpunt zijn van uw onderwijs: ’’Vele zijn de tegenspoeden van de rechtvaardige: maar uit alle die redt hem de HEERE. Hij bewaart al zijn beenderen; niet één van die wordt gebroken.”
Zo heb ik u deze vijf lessen gegeven. Laat mij tot slot in alle ernst het volgende tot u zeggen. Bij al het onderwijs dat u geeft moet u zich er ten volle van bewust zijn dat u niets kunt doen tot behoud van het kind, maar dat het God Zelf is die het van begin tot eind moet bewerken. U bent de pen; God wil dan misschien met u schrijven, maar zelf kunt u niet schrijven. U bent het zwaard; God kan de zonde van het kind ermee slaan, maar zelf kunt u niet slaan. Houdt dat altijd in gedachten, dat u zelf van God geleerd moet zijn. Daarna moet u vragen of God onderwijs wil geven. Tenzij het kind onderwijs ontvangt van Iemand hoger dan u, zal het nog omkomen. Het is niet uw onderwijs dat zielen redt; het is Gods zegen die daarop rust.
God zegene al uw arbeid! Hij zal dat doen, wanneer u voortdurend in gebed verkeert, wanneer uw smekingen te allen tijde worden opgezonden tot God. De ernstige prediker of zondagsschoolleider heeft nog nooit tevergeefs gearbeid. Nog nooit is het brood, dat op het water werd uitgeworpen, verloren gegaan.
Amen.