Doch lk zeg u, dat velen zullen komen van het oosten en het westen, en zullen met Abraham en Izak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der Hemelen. En de kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; aldaar zal wening zijn, en knersing der tanden. Matthéüs 8: 11-12
Dit is een land waarin men vrij mag spreken en de mensen in principe naar iedereen willen luisteren die iets te brengen heeft wat hun aandacht waard is. Vanavond weet ik mij verzekerd van een aandachtig gehoor omdat ik u te goed ken om iets anders te veronderstellen. Dit veld, zoals u weet, is eigen terrein. En deze gelegenheid wil ik dan ook te baat nemen om aan iedereen die in de open lucht gaat preken te zeggen, dat het beter is om op een veld zoals dit te gaan staan of op braakliggende grond, dan daar waar u het verkeer ophoudt en zo de handel stil legt. Nog beter is het om ergens onder bescherming te zijn, zodat we elke verstoring kunnen voorkomen.
Vanavond hoop ik u te kunnen aansporen om de weg naar de hemel te zoeken. Ik zal ook enkele scherpe zaken moeten vertellen met betrekking tot het eind van degenen die in de hel komen. Over deze onderwerpen wil ik het hebben, met Gods hulp. Maar ik smeek u, als uw ziel u lief is, om deze avond goed en kwaad te overwegen. Zie alles wat ik u te zeggen heb als de liefde van God. Als dit niet zo is, verwerp het dan, maar als het wel zo is, dan is het levensgevaarlijk om het te negeren. Want eens zult u voor God staan, de grote Rechter van de hemel en de aarde, en wee u als u de woorden van Zijn dienaar en Zijn Schrift hebt genegeerd.
Mijn tekst heeft twee delen. Het eerste deel is aangenaam voor ons geweten om te horen en geeft me vreugde. Het tweede deel is extreem verschrikkelijk. Maar omdat zij beiden waar zijn, moeten we over beiden preken. Het eerste deel van mijn preek is: “Doch Ik zeg u, dat velen zullen komen van het oosten en het westen, en zullen met Abraham en Izak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der Hemelen.” De zin waaruit het zwarte, donkere en angstaanjagende deel zal komen is deze: “En de kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; aldaar zal wening zijn en knersing der tanden.”
Laten we beginnen met het eerste deel. Hier gaat het over een heerlijke belofte. Ik zal het nogmaals lezen: “Doch Ik zeg u, dat velen zullen komen van het oosten en het westen, en zullen met Abraham en Izak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der Hemelen.” Ik houd van deze tekst omdat hij me vertelt hoe het in de hemel is en mij er een geweldig beeld van geeft. Het is een plek waar ik zal zitten met Abraham, Izak en Jakob.Wat is dit een geweldige gedachte voor de arbeider. Hoe vaak wrijft hij het zweet niet van zijn voorhoofd en vraagt hij zich af of er een land zal zijn waar hij niet langer hoeft te lijden. Zelden eet hij meer dan een mond vol brood dat niet vermengd is met het zweet van zijn voorhoofd. Vaak komt hij totaal uitgeput thuis, en werpt zichzelf op zijn bed, wellicht te vermoeid om te slapen. Hij zegt: “Is er dan geen land waar ik kan rusten? Is er dan geen plaats waar ik kan zitten, zodat deze vermoeide ledematen van mij kunnen rusten? Is er dan geen land waar ik stil kan zitten?” Jawel, zoon van moeite en arbeid. In dit land zijn arbeid en vermoeidheid niet bekend. Achter de glanzende heuvel licht die stad, waar de muren van jaspis zijn en het helderder zal zijn dan de zon. Daar zal de vermoeide rust vinden en de zondaar ophouden met het kwaad doen. Onsterfelijke zielen zijn daar die nooit het zweet van hun voorhoofd hoeven te wissen omdat zij niet zaaien noch oogsten. Voor hen bestaat er geen moeite en arbeid.
Naar mijn mening is het voor de arbeider één van de beste voorstellingen van de hemel dat het een land is waar niet gewerkt hoeft te worden. Voor hen die niet hard hoeven te werken is de hemel als een plaats waar gewerkt moet worden. Maar voor de arbeider, de man die met zijn verstand of handen de hele dag moet werken, is het een zoete gedachte dat er een land zal zijn waar we ooit rust zullen vinden. Hier zal de stem niet oververmoeid raken. Hier zullen de spieren niet overbelast worden, onze gedachten niet de hele dag door overspoeld worden. Integendeel, ik mag aan het banket van God deelnemen, ik zal liggen aan de boezem van Abraham en voor altijd rusten. Vermoeide zonen en dochters van Adam, u hoeft de ploegschaar niet in de ondankbare grond van de hemel te plaatsen, u hoeft niet dagelijks voor zonsopgang op te staan en te werken totdat de zon reeds lang verdwenen is. Voor u zal het stil zijn, u krijgt rust, u zult mogen uitrusten omdat iedereen in de hemel rijk, dankbaar en blij zal zijn en vrede zal hebben. Moeite, werk, arbeid en dienst, al deze woorden zullen niet bekend zijn in de hemel. Zulke dingen bestaan daar niet, omdat men daar altijd rust heeft.
Zie eens in welk goed gezelschap men daar vertoeft. Zij zitten samen met Abraham, Izak en Jakob. Dan ben ik er ook van overtuigd dat we zullen weten dat zij Abraham, Izak en Jakob zijn. Ik heb eens gehoord van een goede vrouw die ging sterven, en haar man vroeg: “Mijn lieve, denk je dat je me herkent als wij elkaar zien in de hemel?” “Of ik je herken?” zei zij, “hoezo, ik heb je altijd herkend zolang je hier was en denk je dat ik nog dommer ben als ik in de hemel kom?” Volgens mij was dit een ontzettend goed antwoord. Als we elkaar hier kennen, kennen we elkaar ook daar. Ik heb reeds vertrokken vrienden die daarboven zijn en het is voor mij altijd een zoete gedachte dat, zodra ik mijn voet over de drempel van de hemel zet, daar mijn broers en zusters zullen zijn die tegen me zeggen: “Ja geliefde, nu ben je hier.” Geliefden van wie we gescheiden zijn, zullen we weer in de hemel ontmoeten. Een van u heeft wellicht uw moeder verloren – zij is naar boven gegaan. Als u in Jezus’ spoor gaat, dan zult u haar daar treffen. In gedachten zie ik al een ander u begroeten aan de poort van de hemel en ook al zullen de natuurlijke banden gedeeltelijk verloren zijn gegaan – sta mij toe dit beeld verder te gebruiken – hoe gezegend zal het voor haar zijn als ze zich dan tot God zou mogen keren en zeggen: “Hier ben ik en de kinderen die U mij gegeven heeft.”
We zullen onze vrienden weer herkennen en u zult uw vrouw weer herkennen. Moeder, u zult uw geliefde baby’s weer herkennen, u die hun eigenschappen heeft ingeprent toen ze in doodsnood lagen te hijgen. U weet nog precies hoe u over hun graf gebogen stond toen daar de aarde in werd geworpen en er gezegd werd: “Aarde tot aarde, stof tot stof en as tot as.” Maar u zult hun heerlijke stemmen weer eens horen, u zult weten dat degenen die u lief heeft gehad ook van God geliefd zijn. Zou dat eigenlijk geen treurige hemel zijn, waarin we allemaal gelijkvormig zouden zijn en elkaar niet zouden kennen? Zelf zou ik niet naar zo’n hemel willen. Ik geloof dat de hemel een verzameling van alle heiligen is en dat we daar elkaar zullen kennen. Ik heb vaak bedacht hoe graag ik Jesaja wel wil zien en zodra ik in de hemel kom, zal ik direct naar hem vragen omdat hij meer over de Heere Jezus heeft gesproken dan de rest. Ik ben er zeker van ik dat ik naar George Whitfield zou gaan; hij heeft zo lang en gedurig tot de mensen gepreekt en zichzelf uitgeput met een moeite die zelfs een seraphim zich niet zou geven. O ja, we zullen zeker keuze genoeg hebben voor gezelschap als we in de hemel komen. Er zal geen onderscheid meer zijn tussen geletterden en ongeletterden, geestelijkheid en volk, maar we zullen ons vrij onder elkaar mengen. We zullen voelen dat we broeders zijn, we zullen aanzitten met Abraham, Izak en Jakob.
Ik heb eens gehoord van een dame die op haar sterfbed bezocht werd door een predikant en zij zei tot hem: “Ik wil u één vraag stellen nu ik op het punt sta te sterven.” “Stel uw vraag”, zei de predikant. Ze zei: “Ik wil weten of er twee verschillende plaatsen in de hemel zijn. Ik zou het namelijk niet kunnen uitstaan dat Betsy uit de keuken samen met mij in de hemel komt. Ze is namelijk zo ongemanierd.” De predikant draaide zich om en zei: “O, maakt u zich daar maar geen zorgen om mevrouw. Daar zal geen sprake van zijn, want als u niet van uw vervloekte trots afkomt, dan zult u niet eens in de hemel komen.” Wij allemaal moeten van onze trots af. Wij allen moeten daar vanaf komen en op gelijke hoogte staan voor God en in ieder mens een broeder zien, voordat we kunnen hopen om in de heerlijkheid te komen. De Jood en de heiden zullen daar samenzitten. Wij zullen daar allen in dezelfde weide grazen en we zullen aanzitten met Abraham, Izak en Jakob in het koninkrijk der hemelen. Toch heeft deze tekst nog een grotere reikwijdte dan deze zoetheid alleen omdat er duidelijk in deze tekst wordt gezegd dat er velenzullen aanzitten. Er zijn enkele bekrompen fanatici die denken dat de hemel slechts een kleine plek is, waar slechts die mensen zullen zijn die naar hun kerk of bijeenkomst zijn gekomen. Ik belijd eerlijk dat ik geen behoefte heb aan een kleine hemel en ik lees graag in de Schrift dat er velen zijn die in het vaderhuis vergaderd zullen worden.
Hoe vaak hoor ik mensen zeggen: “Want de poort is eng, en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er, die denzelve vinden (Matth. 7:14a). Er zullen er weinig in de hemel zijn, de meeste mensen gaan verloren.” Beste vriend, ik denk er anders over dan u. Denkt u werkelijk dat Christus Zich door de duivel laat verslaan? Dat Hij de duivel er meer in de hel laat hebben dan Hij Zelf in de hemel? Nee, dat is onmogelijk. Want dan zou satan Christus uitlachen. Er zullen er meer in de hemel zijn dan dat er verloren gaan. God zegt Zelf dat er een menigte gered zal zijn die niemand tellen kan, maar dit wordt nooit gezegd over de verlorenen. Er zal een menigte in de hemel zijn die niemand tellen kan! Wat een heerlijke boodschap voor u en voor mij. Want als er zoveel gered zijn, waarom zou ik er dan niet toe behoren? Waarom u niet en jij niet? Waarom zou die man daar in de menigte niet kunnen zeggen: “Kan ik tot die menigte behoren?” En mag die jonge vrouw daar moed vatten en zeggen: “Als er nu maar een aantal gered zouden worden, dan zou ik vrezen dat ik daar niet toe behoorde; maar aangezien er zoveel mogen komen, waarom zou ik dan ook niet gered kunnen worden?” Grijp moed, o treurige, wees vrolijk, kind van verdriet, kind van zorgen, want er is nog steeds hoop voor u! Ik kan nooit zeggen dat iemand buiten Gods genade is. Er zijn er een paar die de zonde hebben die tot de dood is en God heeft hen opgegeven, maar het grootste deel van de mensheid is nog steeds binnen de greep van soevereine genade.
Kijk nog eens naar onze tekst en u zult zien waar deze mensen vandaan komen: van het oosten en het westen. De Joden zouden zeggen dat ze allemaal uit Israël zouden komen, elk(e) man, vrouw en kind. Dat er in de hemel niemand zal zijn die geen Jood is. En de Farizeeën dachten dat je niet in de hemel kon komen als je niet bij hen hoorde. Maar Jezus Christus zegt dat er velen zullen komen van het oosten en het westen. Er zal een menigte uit China komen, want God doet daar een groot werk en we hopen dat het evangelie daar vrucht mag dragen. Er zal een menigte uit dit westerse land Engeland komen en uit de westerse overzeese gebieden, zoals Amerika. En uit het zuiden, Australië, maar ook uit het noorden: Canada, Rusland en Siberië. Uit alle landen zullen er komen en aanzitten in het koninkrijk van God. Maar ik denk niet dat deze tekst zozeer geografisch als wel geestelijk uitgelegd moet worden. Als er staat dat zij “zullen komen van het oosten en het westen”, dan denk ik dat we zowel aan verschillende volken als aan verschillende soorten mensen moeten denken. Daarbij staan het oosten en het westen voor degenen die het verst van de godsdienst verwijderd zijn. Toch zullen er velen van hen gered worden en in de hemel komen. Er is een soort mensen op wie altijd wordt neergekeken als zijnde hopeloos. Hoe vaak heb ik over een man of een vrouw horen zeggen: “Hij kan niet gered worden; hij is afgesneden. Waar is hij eigenlijk goed voor? Vraag eens aan hem om naar een plaats van gebed te gaan; hij is dronken op zaterdagavond.
Wat heeft het voor zin om met hem te discussiëren, er is toch geen hoop voor hem. Hij is een man die zich daartegen verhard heeft. Kijk eens wat hij in al die jaren heeft gedaan. Wat heeft het voor zin om met hem in gesprek te gaan?” Hoort u eens hiernaar, u die zichzelf beter acht dan anderen, u die de anderen veroordeelt, terwijl u vaak net zo schuldig bent als die ander. Jezus Christus zegt dat er velen van het oosten en het westen zullen komen. Er zullen er velen in de hemel zijn die eens dronkaards waren. Ik geloof dat er zullen zijn onder degenen die met bloed gekocht zijn, die meer dan hun halve leven in en rond de kroeg hebben geleefd. Maar door de kracht van zuivere genade alléén hebben zij hun drinkbeker op de grond mogen werpen. Zij zijn de verschrikking van de dronkenschap ontvlucht en dienden God. Ja, er zullen er velen in de hemel zijn die dronkaards op de aarde waren. Er zullen veel verschoppelingen zijn, zelfs van diegenen die het meest verstoten waren, zullen er gevonden worden.
Wellicht herinnert u zich het verhaal van Whitfield. Hij heeft eens gezegd dat er in de hemel gevonden zullen worden die, zo noemde hij hen, “verschoppelingen van de duivel” waren. Dat zijn mensen van wie zelfs de duivel te min denkt om ze te hebben, en toch zullen ze gered worden door Christus. Mevrouw Huntington gaf eens discreet aan dat ze deze term onbehoorlijk vond. Juist toen ze dat zei, ging de bel en Whitfield ging naar de deur. Nadat hij was teruggekomen zei hij: “Welnu mevrouw, wat denkt u hiervan? Daar was een arme vrouw aan de deur, een arme bedelares, die tegen mij zei: “Meneer Whitfield, toen u over Christus preekte die de verschoppelingen van de duivel nog wilde redden, dan is het goed om te weten dat ik er daar een van ben.” Dat betekende voor deze vrouw haar redding.” Zal iemand ons er ooit van kunnen beschuldigen dat we voor de minsten hebben gepreekt? Ik ben er eens van beschuldigd dat ik het gepeupel van Londen om mij heen verzamel. God zegent het gepeupel! God redt het gepeupel! Dan zeg ik: “Stel nu dat zij het gepeupel zijn?” Wie heeft het evangelie meer nodig dan zij? Wie heeft het meer nodig dat er tegen hen over Christus wordt gepreekt dan zij? We hebben er zoveel die tegen de dames en heren preken en we willen iemand die voor het gepeupel preekt in deze verdorven tijd. Het is een grote troost voor me dat het gepeupel van het oosten en het westen zal komen. Wat een verschil zal er zijn zoals die mensen in de hemel zijn en zoals ze hier zijn! Er kan iemand zijn van wie het haar voor zijn ogen hangt, de ogen mat staan, die er verschrikkelijk uitziet en grijnst zoals een gek zou doen. Hij heeft zijn hersenen ongeveer weggedronken totdat bijna alle leven uit hem verdwenen is, wat ons gevoel betreft. Toch zeg ik u dat deze man nog steeds in staat is om gered te worden. Stel u eens voor dat u over een paar jaar naar boven kijkt en deze man ziet zitten met een gouden kroon op zijn hoofd. Ziet u zijn met goud overtrokken mantel en de saffieren staf in zijn hand? Dat is dezelfde man die daar zat, nu heeft soevereine genade hem gered! Er zijn er geen, behalve zoals ik al eerder heb gezegd, die de onvergeeflijke zonde hebben gezondigd, die buiten Gods genadegreep zijn gevallen. Neem me mee naar de ergsten en ik zal het evangelie aan hen verkondigen. Neem me mee naar de gemeenste, nog steeds zou ik voor hem preken, omdat ik denk aan wat mijn Meester mij heeft bevolen, namelijk dat we tot de heggen en stegen in moeten gaan om ze uit te drijven. “Velen zullen komen van het oosten en het westen, en zullen met Abraham en Izak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der Hemelen.”
Er is nog een woord dat ik moet uitleggen uit dit zoete gedeelte: het woordje zullen. Wat houd ik toch van Gods zal en wil. Niets is hiermee te vergelijken. Als een mens een zal uitspreekt, is de kracht daarvan heel bedenkelijk. “Ik zal,” zegt de mens en hij doet het niet. “Ik zal,” zegt hij, en verbreekt zijn belofte. Zo is het niet met Gods zal en wil. Als Hij zal zegt, dan zal het zo zijn, en als hij wil zegt, dan is het zo. Nu staat hier dat er velen zullenkomen. De duivel zegt niet dat ze niet zullen komen, maar dat zijzullen komen en niet u. Uw zonden zeggen wellicht: “U kunt niet komen.” God zegt: “U zult komen.” Wellicht zegt u zelf: “Ik wil niet komen.” God zegt u: “U zult komen.” Ja, zo zijn er ook wellicht hier die lachen om de zaligmaking, die Christus wellicht beschimpen en het evangelie belachen, maar ik vertel u dat sommigen van u zullen komen. “Wat,” zegt u, “kan God van mij een christen maken?” Ik zeg ja, omdat hierin de kracht van het evangelie verborgen ligt. Het vraagt uw toestemming niet, maar neemt die. Het laat niet aan u de vraag of u het wil hebben, maar neemt u gevangen in de dag van Gods overweldigende genade in uw leven. Niet tegen uw wil, maar het neigt uw wil. Het toont u zijn waarde en laat u er daarna door geboeid worden. U rent er vervolgens achteraan en grijpt het aan. Velen hebben gezegd dat zij niets met religie van doen willen hebben en toch zijn zij bekeerd. Ik heb van een man gehoord die eens naar een kerk ging om daar naar het zingen te luisteren en zodra de predikant begon met zijn preek, stopte hij zijn oren toe en wilde niet luisteren. Maar een insect bleef steeds op zijn gezicht zitten, zodat hij het diertje wel met zijn hand van zijn gezicht af moest vegen. Dit gebeurde juist toen de predikant zei: “Hij die oren heeft om te horen, die hore”. De man bleef luisteren en God maakte van dat moment gebruik om zijn ziel te bekeren. Hij ging naar buiten als een nieuwe man, een veranderd mens. Hij die binnenkwam om te lachen, bleef achter met een gebed. Hij die binnenkwam om te spotten, leerde daar zijn knie buigen.
Iemand die kwam om in de kerk zijn tijd uit te zitten, ging naar huis om verder nog een uur het contact met God te zoeken. Zo werd de zondaar een heilige; de spotter werd een zondaar. Wie weet zijn er mensen zoals zij hier vandaag? Het evangelie wil uw toestemming niet, het neemt die. Het drijft de vijandschap uit uw hart. U zegt: “ik wil niet gered worden.” Christus zegt dat u het zult worden. Hij keert uw wil volledig om totdat u het uitschreeuwt: “O Heere, red me of ik verga.” O, dat de hemelen dan zouden zeggen: “Ik wist dat u dat zou zeggen.” Dan heeft Hij vreugde over u omdat Hij uw wil veranderd heeft op de dag van Zijn kracht. Als Jezus Christus hier vanavond zou staan, wat zou u met Hem willen doen? “O,” roept er iemand, “we zouden Hem tot Koning kronen.” Dat geloof ik niet. Wij zouden Hem weer kruisigen, als we de kans kregen. Als Hij hier zou komen en zou zeggen: “Hier ben Ik, Ik houd van u. Wilt u gered worden?”, zou niemand van u toestemmen als u overgeleverd zou zijn aan uw eigen wil. Als Hij u zou aanzien met Zijn ogen, waarvoor zelfs de leeuw zich moet neerbuigen, als Hij Zijn stem zou laten rollen zodat er een stroom van wijsheden uit Zijn mond kwam vloeien zoals nectar van de rotsen afdruipt, er zou nog geen mens Zijn discipel worden. Nee, de kracht van de Geest is nodig om mensen tot Jezus Christus te brengen. Zelf heeft de Heere ook gezegd dat er geen mens tot Hem kan komen, tenzij Zijn Vader ze tot Hem zendt. Dat willen we horen. Ze zullenkomen. U kunt ons uitlachen, of bespotten, maar Jezus Christus is niet voor niets gestorven. Als sommigen onder u Hem zullen afwijzen, anderen doen dit niet. Als er sommigen niet gered worden, dan worden anderen dat wel.Christus zal Zijn zaad zien, Hij zaltot Zijn dagen toedoen, en de vreugde van de Heere zalin Zijn hand bloeien. Sommigen denken dat Christus gestorven is en dat sommigen van de Zijnen ondanks dat toch nog verloren zijn. Ik heb deze leer nooit kunnen begrijpen. Als Jezus mijn zonde en straf gedragen heeft, ben ik net zo veilig als de engelen in de hemel. God kan geen straf tweemaal eisen. Als Christus mijn schuld heeft verzoend, moet ik die dan nog eens betalen? Nee.
Free from sin I walk at large,
The Savior’s blood’s my full discharge;
At his deer feet content I lay,
A sinner saved, and homage pay.
Zij zullen komen! En niemand in de hemel, noch op de aarde, noch in de hel zal hen kunnen weerhouden. En nu, grootste der zondaren, luister eens een moment naar mij terwijl ik u tot Jezus roep. Er is hier vanavond ongetwijfeld iemand die zichzelf als de grootste zondaar ter wereld ziet. Er is hier iemand die van zichzelf zegt: “Ik weet zeker dat ik het niet verdien om tot Christus geroepen te worden.” Ziel! Ik roep u, de meest verloren, hopeloze uitgeworpene, deze dag door een oproep die mij van God gegeven is om tot mijn Zaligmaker te komen. Een tijdje terug, toen ik me in de rechtbank bevond, werd er iemand geroepen. Een stem riep uit de menigte: “Uit de weg, uit de weg, ik word geroepen.” En daar was deze persoon. Nu, vanavond, roep ik de grootste zondaar en laat hem of haar roepen: “Uit de weg, uit de weg twijfels, uit de weg angstaanjager, uit de weg zonden, want Christus roept me! En als Christus me roept, dan is het genoeg.”
I’ll to his gracious feet approach
Whose scepter mercy gives
Perhaps he may command my touch!
And then the suppliant lives.
I can but perish if I go;
I am resolved to try
For if I stay away I know
I must forever die.
But, should I die with mercy sought,
When I the King have tried,
That were to die, (delightful though!)
As sinner never died.
Ga dan en probeer mijn Zaligmaker ook! Ga maar naar Hem toe! Als Hij u wegzendt nadat u Hem hebt opgezocht, kunt u in de hel zeggen dat Christus u niet wilde horen. Maar datzal u nooit kunnen doen. Want dat zou het verbond van vrede niet honoreren omdat God dan een zondaar die tot berouw is gekomen, zou wegzenden; en dat zal niet gebeuren. Het tegendeel is waar: “velen zullen komen van het oosten en het westen, en zullen met Abraham en Izak en Jakob aanzitten in het Koninkrijk der Hemelen”.
Het tweede gedeelte van mijn preek is hartverscheurend. Met het grootste plezier zou ik tegen mezelf kunnen preken over het eerste gedeelte; maar mij rest deze verschrikkelijke taak omdat er ook woorden van doem in deze tekst staan. Zoals ik u al verteld heb, moet ook hierover gepreekt worden, of het nu vrolijk of verdrietig is. Er zijn sommige predikanten die nooit iets over de hel zeggen. Ik heb ooit eens een predikant tegen zijn gemeente horen zeggen: “Als u niet van de Heere Jezus Christus houdt, zult u naar de plaats worden gezonden waarvan het niet fatsoenlijk is om de naam te noemen.” Men zou deze man nooit meer toe moeten staan te preken als hij dit niet in normale bewoordingen onder de mensen zou kunnen brengen. Als ik bijvoorbeeld een huis in brand zou zien staan, denkt u dan dat ik tegen u zou zeggen: “Ik geloof dat ik daar het fenomeen van verbranding plaats zie hebben.” Zeker niet, ik zou schreeuwen: “Brand! Brand!” En dan zou iedereen begrijpen wat ik bedoel. Dus als de Bijbel zegt: “En de kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; aldaar zal wening zijn en knersing der tanden,” moet ik hier dan staan en deze zaak proberen af te zwakken? God verbiedt dit. We moeten over de waarheid spreken zoals die beschreven staat. Het is een verschrikkelijke waarheid omdat daar staat: “En de kinderen des Koninkrijkszullen uitgeworpen worden”. Wie zijn deze kinderen? Ik zal het u zeggen. Deze kinderen zijn diegenen die voor wat betreft het uiterlijke van de godsdienst uitmunten, maar die er innerlijk niets van voelen. Dit zijn de mensen die u met hun Bijbels en psalmboeken zo vroom mogelijk naar de kerk zult zien gaan, of zo devoot en deemoedig mogelijk naar de kerk ziet wandelen en die voordoen dat zij gered zijn, ondanks het feit dat hun hart er niet in is. Er loopt niets meer dan slechts hun lichaam. Dit zijn de kinderen des Koninkrijks. Zij kennen geen leven, geen genade, geen Christus en zij zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis. Nogmaals, deze mensen zijn de kinderen van vrome vaders en moeders. Er is niets wat een man zo raakt als het spreken over zijn moeder. Ik heb eens gehoord over een vloekende matroos die niemand in toom kon houden, zelfs de politie niet, en die altijd overal waar hij kwam ruzie maakte. Eens ging hij in een plaats van gebed en niemand kon hem stil krijgen. Toen stond er een man op en zei tegen hem: “Jack, je had eens een moeder.” Toen stroomden de tranen langs de wangen van de matroos en hij zei: “U hebt gelijk, meneer. Eens had ik een moeder en ik ben degene die haar grijze haren heeft bezorgd. En wat stel ik me vanavond weer aan.” Toen bleef hij daar stil zitten, geraakt door de verwijzing naar zijn moeder.
En zo zijn er ook hier “kinderen des Koninkrijks” die zich hun moeder kunnen herinneren. Uw moeder nam u op haar knie en leerde u bidden; uw vader leidde u in de wegen van de godzaligheid. En toch bent u hier vanavond zonder genade in uw hart -zonder hoop op de hemel. U gaat zo snel naar de hel als uw voeten u kunnen dragen. Er zijn er sommigen onder u die het hart van hun moeder hebben gebroken. Als ik u eens kon vertellen hoe zij geleden heeft in de nachten dat u zich uitleefde in de zonde. Weet u wat uw straf zal zijn, “kinderen des Koninkrijks”, als u sterft nadat uw moeder een oprecht gebed voor u heeft gedaan en haar tranen over u heeft uitgestort? Ik kan mij niets ergers voorstellen dan die persoon die de hel ingaat met zijn moeders tranen op zijn voorhoofd en de gebeden van zijn vader die hem op de hielen volgen. Sommigen van u zullen deze verdoemenis moeten doorstaan. Sommigen onder u, jonge mensen, zullen eens wakker worden in de uiterste duisternis, terwijl uw ouders in de hemel zijn en u aan lijken te kijken met verwijtende ogen die lijken te zeggen: “Ben je, na alles wat we je gezegd hebben, hier gekomen?” “Kinderen des Koninkrijks!” denk niet dat een vrome moeder u kan redden. Denk niet dat de godvruchtigheid van uw vader u kan redden. Ik kan me voorstellen dat er iemand aan de hemelpoort staat en zegt: “Laat me erin, laat me erin!” Waarom? “Omdat mijn moeder daarbinnen is.” Uw moeder heeft niets met u te maken. Als zij heilig was, was ze dat voor zichzelf. Als ze slecht was, was ze dat ook voor zichzelf. “Maar mijn grootvader heeft voor me gebeden.” Dat maakt niet uit. Heeft u voor uzelf gebeden? “Nee, dat heb ik niet.” Dan kunnen de gebeden van grootvaders, grootmoeders, vaders en moeders op elkaar gestapeld worden totdat ze de sterren bereiken, maar zij zullen voor u nooit de ladder tot de hemel betekenen. U moet God voor uzelf zoeken; of beter gezegd: God moet u zoeken. U moet de noodzakelijke ervaring van godsvrucht in uw hart hebben, want anders bent u verloren, zelfs al zouden al uw vrienden in de hemel zijn.
Het was een verschrikkelijke droom die een vrome moeder eens had en aan al haar kinderen vertelde. Zij dacht dat de dag des oordeels was gekomen. De grote boeken werden geopend. Zij stonden allen voor God. En Jezus Christus zei: “Scheid het kaf van het koren; plaats de bokken aan Mijn linkerhand en de schapen aan Mijn rechterhand.” De moeder droomde dat zij en haar kinderen precies in het midden van de menigte mensen stonden. En toen kwam de engel en hij zei: “Ik moet de moeder meenemen, zij is een schaap en komt aan de rechterkant. De kinderen daarentegen zijn bokken, zij moeten aan de linkerkant.” In haar droom riepen haar kinderen haar toe: “Moeder, moeten we van elkaar scheiden? Moeten wij uit elkaar?” Zij scheen toen haar armen om haar kinderen heen te leggen en te zeggen: “Als ik wilde, had ik jullie meegenomen.” Maar voor een moment raakte de engel haar aan; haar wangen werden droog en toen, alsof ze boven de natuurlijke genegenheid uit kwam, volledig bovennatuurlijk en volmaakt, onderworpen aan Gods wil, zei ze: “Kinderen, ik heb jullie de juiste weg gewezen, ik heb jullie geleerd hoe die te gaan en jullie hebben gekozen die weg niet te lopen en alles wat ik nu nog kan zeggen is; “Amen op jullie veroordeling.” Toen werden zij van haar weggenomen en zij kon hen in eeuwige kwelling zien terwijl zij in de hemel was.
Jongeman, wat zul jij denken, als de laatste dag is aangebroken en Christus tot je zegt: “Vertrek, vervloekte!” En er zal achter Hem een stem klinken: “Amen”. Als je even nadenkt van wie die stem afkomstig is, zul je erachter komen dat het die van je moeder was. Of, jonge vrouw, als je in de buitenste duisternis geworpen wordt, wat zul je ervan denken als je een stem hoort: “Amen”. En als je opkijkt zul je jouw vader zien zitten, zijn lippen nog trillend van de heilige vloek. Kinderen des Koninkrijks, de boetvaardige verdorvenen zullen de hemel ingaan. Velen van hen, kroeghouders en zondaren zullen erin gaan, dronkaards en vloekers die boete hebben gedaan, zullen gered worden, maar veel van de kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden. Te denken dat er zovelen van jullie die de weg gewezen zijn, verloren zullen gaan, terwijl er zo veel slechten gered worden. Het zal voor jullie de hel zijn te zien dat de arme dronkaard aan de boezem van Abraham ligt, terwijl jullie, die vrome ouders hadden, in de hel worden geworpen omdat jullie niet in de Heere Jezus Christus wilden geloven. Daarentegen hebben jullie dit geloof van jullie geworpen en hebben ervoor gekozen om buiten en zonder dit geloof te leven! Dat zou voor ons het ergste zijn, om onszelf buitengeworpen te zien, terwijl de grootste zondaren de zaligheid vinden.
Luister nog een korte tijd naar me – ik zal het niet meer te lang houden ik zal mij nu aan de verschrikkelijke taak wijden om iets meer te vertellen over wat er verder van deze kinderen des Koninkrijks zal worden. Jezus Christus zegt Zelf dat zij “zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; aldaar zal wening zijn en knersing der tanden”.
Sla er allereerst acht op dat zij worden uitgeworpen. Zij zullen niet uitgaan, maar als zij voor de hemelpoort verschijnen, zullen ze uitgeworpen worden. Zodra er hypocrieten aan de hemelpoort komen, zal de Gerechtigheid zeggen: “Daar komt hij! Daar komt hij! Hij wees het gebed van zijn vader af en spotte met de tranen van zijn moeder. Hij heeft zich naar beneden gewerkt ondanks alle voordelen die de genade hem gegeven heeft. Daar komt hij, Gabriël, neem deze man.” De engel bindt u aan handen en voeten en houdt u een moment boven de mond van de afgrond. Hij vraagt u naar beneden te kijken. Er is geen bodem en uit deze afgrond hoort u verschrikkelijke kreten, holle schreeuwen en het gegil van gekwelde geesten opkomen. U beeft, uw botten smelten als was, alles gaat u door merg en been. Waar is nu uw macht? En waar uw stoere praat? U gilt en huilt, bidt om genade, maar de engel pakt u beet en smijt u naar beneden met de roep: “Weg, weg!” En daar valt u in de put die geen bodem heeft en u valt naar beneden, altijd maar door – om nooit een rustplaats te vinden voor uw voet. U bent uitgeworpen.
En waarheen wordt u uitgeworpen? Dat zal in “de buitenste duisternis” zijn, u komt in de plaats waar geen hoop is. Omdat wij uit de schrift begrijpen dat “licht” staat voor “hoop” en u wordt in de buitenste duisternis geworpen. Daar is geen licht en dus geen hoop. Is er hier iemand die geen hoop heeft? Ik kan mij zo iemand niet voorstellen. Er zullen wellicht mensen onder u zijn die zeggen: “Ik heb een schuld van 30 Pond en ik zal daarom mijn goederen beetje bij beetje moeten verkopen. Maar ik heb hoop dat ik een lening kan krijgen om zo mijn moeilijkheden te ontvluchten.” Zegt een ander: “Ik ben in totaal aan anderen 50 Pond schuldig; maar ik zet mijn sterke handen aan het werk en hoop zo mijn schuld te kunnen aflossen.” Wellicht denkt een enkeling van u aan een goede vriend die stervende is, maar u hoopt erop dat de koorts zal weggaan en dat hij mag blijven leven. Maar in de hel is geen hoop. Daar is geen hoop te sterven of om vernietigd te worden. Voor altijd, voor altijd verloren! Op elke keten in de hel staat geschreven “voor eeuwig”. Boven hun hoofd staat geschreven “voor eeuwig”. In de vlammen van het vuur zal geschreven staan “voor eeuwig”. Hun ogen worden geïrriteerd en hun harten worden gepijnigd door de gedachte dat het voor eeuwig zal zijn. Als ik u vanavond zou zeggen dat de hel op een dag zou zijn uitgebrand en dat zij die daar verloren zouden zijn, gered waren, dan zou er in de hel een gejuich opgaan, enkel al bij de gedachte eraan. Maar het zal niet zo zijn, het is “voor eeuwig”. Zij worden in de buitenste duisternis geworpen.
Maar ik wil dit punt achter me laten, want wie spreekt deze worden graag tot zijn medemensen? Wat doen de verlorenen? Er “zal wening zijn en knersing der tanden”. Knarst u uw tanden nu? U zou het niet doen tenzij u in pijn en lijden was. In de hel is er altijd het knarsen van tanden op elkaar. En weet u waarom? Er knerst er een op zijn tanden en zegt tegen zijn buurman: “Ik ben door jou in de hel geleid. Jij hebt me van het juiste pad afgeholpen, jij leerde me voor het eerst te drinken.” En de ander knarst op zijn tanden en zegt: “Dat zal waar zijn, maar jij hebt me slechter gemaakt dan ik ooit anders had kunnen worden.” Een kind kijkt naar zijn moeder en zegt: “Moeder, u heeft ons geleerd om slechte dingen te doen.” De moeder knarst op haar tanden en zegt: “Ik heb geen medelijden met jou. Door jullie ben ik zelf in diepere zonden geleid.” Vaders knarsen op hun tanden vanwege hun zonen en zonen om hun vaders. En ik denk dat als er enigen zijn die meer dan anderen op hun tanden knarsen, dat het de verleiders zijn als ze degenen zien die ze van het pad van deugdzaamheid hebben afgeleid en hen horen zeggen: “Hoe goed is het om u hier in de hel te zien, want u hebt mij hier naartoe geleid.” Zijn er onder u die denken dat u anderen in deze put hebt geleid? Moge soevereine genade u vergeving schenken. “Ik heb gedwaald als een verloren schaap (Ps. 119: 176)”, zegt David. Welnu, een schaap dat afdwaalt, gaat nooit alleen als het uit de kudde vertrekt. Ik las onlangs van een schaap dat over de brugleuning hing en werd gevolgd door alle andere schapen van de kudde. Dus als er één verloren gaat, neemt hij anderen mee. Sommigen van u zullen een aandeel hebben in de zonden van anderen als u naar de hel gaat, samen met uw eigen zonden. Wat zal er een wening en knersing der tanden zijn in de hel!
Nu sluiten we het zwarte boek. Ik heb u ernstig gewaarschuwd. Ik heb u verteld van de wraak die te komen staat. De zon gaat onder en de avond valt. En ik zie er onder u die in de avond van hun leven zijn. Ik zie hier mensen met grijze haren. Zijn uw grijze haren een kroon van wijsheid of de hoed van een dwaas? Staat u op de drempel naar de hemel of wankelt u op de rand van uw graf en zinkt u naar de verdoemenis? Laat me u waarschuwen, grijshoofden, uw avond komt. O, arme, wankelende grijsaard, zal uw laatste stap u in de put voeren? Laat eens een jong kind voor u staan en vraag u dit af. Daar is uw staf, er is niets dat erop rust. En nu, voor u sterft, denk er deze nacht nog eens over na. Laat de zeventig jaar van zonde nog eens aan u voorbijtrekken. Laat de spoken van vergeten overtredingen nog eens aan uw ogen voorbijtrekken. Wat zult u voor antwoord geven op zeventig verloren jaren? Het is wat om zeventig jaar van geweld voor Gods ogen te brengen. God geve u deze nacht nog genade om te boeten en uw leven aan Jezus te geven.
En u, mannen van middelbare leeftijd, u gaat eveneens niet vrijuit. De avond daalt ook voor u, wellicht moet ook u binnenkort sterven. Een aantal dagen geleden werd ik ’s morgens vroeg gewekt met het verzoek om naar een stervende man toe te komen. Ik ging zo snel als ik kon naar deze man toe, maar toen ik het huis bereikte, bleek hij al overleden te zijn. Toen ik in de kamer stond, dacht ik: “Deze man zal niet gedacht hebben dat hij zo snel moest sterven.” Daar stonden zijn vrouw en zijn kinderen en zijn vrienden. Die hebben er ook niet aan gedacht dat hij moest sterven omdat hij een paar dagen daarvoor nog sterk, gezond en fit was. Niemand van u heeft het recht op zijn leven. En als u er recht op denkt te hebben, waar is het dan? Kijk er thuis maar eens alle lades op na of u het vinden kunt. Nee, u kunt morgen sterven. Laat me u daarom door Gods genade waarschuwen; laat me tot u spreken zoals een broer dat doet. Het is omdat ik van u houd, en u weet dat, ik zou deze zaak wel aan uw hart willen binden. Om te behoren tot die velen die in Christus gered zijn – hoe heerlijk zal dat zijn! En God heeft gezegd dat degene die tot Hem in die Naam komt, gered zal zijn. Hij stuurt niemand weg die in Christus’ Naam komt.
En nu, jongelui, wil ik nog een woord tot jullie spreken. Wellicht denken jullie dat de religie niet voor jullie is. “Laat ons toch plezier hebben”, zeggen jullie, “laat ons vrolijk zijn en nergens anders aan denken. “Hoe lang, jongeman, hoe lang?” “Tot ik eenentwintig ben.” Ben je er zeker van dat je dan nog zult leven? Laat me je één ding zeggen. Als je dan nog zult leven, en je hebt nu nog geen hart voor God, zul je het dan ook niet hebben. Men wordt niet beter als men alleen is. Het is met een mens als met een tuin: Als u hem alleen laat en het onkruid toestaat te groeien, zal het er over zes maanden niet beter uitzien, maar slechter. Mensen spreken erover alsof ze zich kunnen berouwen wanneer ze willen. Het is Gods werk om ons berouw te geven. Sommigen zeggen zelfs: “Ik zal op die en die dag tot God gaan.” Als u de noodzaak voelde, zou u zeggen: “Ik moet tot God rennen en Hem vragen om vergeving omdat ik anders zou kunnen sterven zonder Jezus Christus als Zaligmaker te kennen.”
Nog één woord ter conclusie. Ik heb u van hemel en hel verteld. Wat is nu de weg om te ontsnappen aan de hel en in de hemel gevonden te worden? Ik zal u mijn eigen oude verhaal vanavond niet vertellen. Ik herinner me dat toen ik het u eerder heb verteld, iemand uit het publiek zei: “Vertel ons eens iets nieuws vriend.” Nu we tienmaal per week preken, kunnen we niet altijd iets nieuws vertellen. U heeft John Gough gehoord en u weet dat hij zijn verhaal steeds weer vertelde. Ik heb niets anders dan het evangelie: dat hij die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, gered is. Er staat niet “wie een goed mens is”, maar “die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn”. Wat is geloven? Jezelf volledig aan Jezus toevertrouwen. Petrus geloofde eens en Christus zei tot hem: “Kom.” Petrus liep zonder aarzelen over de toppen van de golven, maar zodra hij de golven zag, begon hij te beven en zonk hij. Zondaar, Christus zegt: “Kom, loop naar binnen over uw zonden, kom naar Mij.” Als u dat doet, zal Hij u de kracht geven. Als u in Christus gelooft, kunt u over uw zonden naar Hem toelopen. Ik herinner me goed dat mijn zonden mij voor het eerst voor ogen kwamen. Ik dacht dat ik de meest doemwaardige onder alle mensen was. Ik had geen verschrikkelijk grote openlijke zonden tegen God begaan, maar ik herinnerde me hoe ik opgevoed was en dus dacht ik dat mijn zonden groter waren dan van alle andere mensen. Ik schreeuwde tot God om genade, maar ik was bang dat Hij me niet wilde vergeven. Maand na maand schreeuwde ik tot God, maar Hij hoorde niet naar mij en ik wist niet wat het was om gered te zijn. Soms had ik zo genoeg van deze wereld dat ik wenste te sterven, maar dan herinnerde ik me weer dat er geen wereld na deze was en dat het een slechte zaak zou zijn om onvoorbereid voor mijn Maker te staan. Soms dacht ik dat God een harteloze tiran was omdat Hij niet antwoordde op mijn gebeden, en op andere tijden dacht ik weer: “Ik ben onwaardig, God zou geen onrecht doen door mij naar de hel te sturen.”
Maar ik herinner me het uur dat ik in een plaats van gebed stapte en daar een smalle, lange man op de kansel zag staan. Ik had hem voor die dag nooit ontmoet en zal hem waarschijnlijk ook nooit meer ontmoeten, totdat we elkaar in de hemel zien. Hij opende de Bijbel en las met trillende stem: “Wendt U naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde! Want Ik ben God, en niemand meer!” (Jes. 45:22). Toen dacht ik, ik ben van een van die einden van de aarde. En toen, alsof hij mij zag, zei de spreker: “Kijk, kijk, kijk.” Dat was het, ik dacht dat ik veel te doen had, maar het enige wat ik moest doen was kijken. Ik dacht dat ik een mantel voor mijzelf moest maken, maar ik leerde dat als ik keek, Christus een mantel voor mij had. Kijk zondaar, dat is gered zijn. Kijk naar Hem, alle einden van de aarde en wordt gered. Dat is wat de joden deden toen Mozes de koperen slang omhoog hield. Hij zei: “Kijk!” en ze keken. De slangen konden wellicht om hen heen krioelen en ze konden aan het eind van hun krachten zijn, maar ze keken alleen. Zodra ze dat deden, waren ze genezen. Kijk naar Jezus, zondaar.
Het is niet goed om te zeggen dat we het met Christus kunnen wagen, helemaal niet. Want we wagen het niet met Christus, we zijn zeker met Hem. Ik herinner me dat toen de dierbare John Hyatt stervende was, Matthew Wilks op zijn bekende toon tegen hem zei: “En John, kun je nu je ziel aan de hand van Jezus Christus toevertrouwen?” “Ja,” zei hij, “wel een miljoen! Wel een miljoen zielen!” Ik ben er zeker van dat elke christen die ooit op Christus vertrouwd heeft hierop “amen” kan zeggen. Vertrouw op Hem, Hij laat u nooit in de steek. Mijn Meester zal u nooit afstoten.
Ik kan niet langer spreken en ik kan u alleen bedanken voor uw vriendelijkheid. Ik heb nog nooit zo’n menigte zo’n tijd zo rustig en stil gezien. Ik denk echt, na al de scherpe dingen die gezegd zijn, dat de Engelsen weten wie er van hen houdt en dat zij zo iemand altijd trouw zullen blijven. Ik wil ieder van u bedanken en u bovenal verzoeken om uzelf in te denken wie u bent en ik hoop dat de Geest u uw staat bekend mag maken. Dat Hij u laat zien in welke staat u van nature verkeert, dat u verloren bent. Mag Hij u laten voelen wat een verschrikkelijke zaak het zou zijn om in de hel te verzinken. Mag Hij u op de hemel wijzen. Mag Hij bij u, zoals de engel vroeger deed, de hand op de schouder leggen en zeggen: “Vlucht! Vlucht! Vlucht! Kijk naar de berg, kijk niet naar achteren, kijk niet naar het vlakke.” Dat we elkaar in de hemel uiteindeljik mogen ontmoeten en daar zullen we voor eeuwig vrede kennen.
Amen.