Die ons nu tot ditzelfde bereid heeft, is God, Die ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft. 2 Korinthe 5:5
Hoe vol vertrouwen denkt Paulus na over het vooruitzicht van de dood! Bij hem is geen spoor van vrees te bemerken. In alle kalmte en rust, die niet alleen voortkomt uit berusting en onderwerping, maar uit zekerheid en moed, lijkt hij verheugd en blij en zelfs bekoord door de hoop dat zijn lichaam ontbonden zal worden en dat hij overkleed zal worden met een nieuw lichaam, dat God voor Zijn heiligen bereid heeft. Hij die met zo’n inzicht, bedachtzaamheid, geloof en sterk verlangen over het graf en het hiernamaals kan spreken als Paulus, is iemand die benijd kan worden. Voor zo’n vaste en zekere hoop op onsterfelijkheid zouden prinsen hun kronen wel op willen geven. Als keizers hun schatten, hun eer en hun rijkdom konden inruilen om zo naast deze nederige tentenmaker in zijn armoede te kunnen staan, zouden ze een goede ruil gedaan hebben. Als ze met hem zouden kunnen zeggen: ‘Maar wij hebben goede moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen, en bij de Heere in te wonen’ (2 Kor. 5:8), zouden ze hun aardse stand voor zo’n beloning graag willen inruilen. Wat kan er aan deze zijde van de hemel hemelser zijn dan zo grondig voorbereid te zijn om de doodsrivier over te steken?