Bijbels Dagboek, C.H. Spurgeon
“Voor Iedere Morgen”
…onder u zijn eeuwige armen. Deuteronomium 33 vers 27
De eeuwige God Zelf is voortdurend onze steun, en vooral als wij in diepe nood terechtgekomen zijn. Er zijn momenten waarop een Christen in verootmoediging heel diep zinkt. Het diepe gevoel van zijn zonden maakt hem klein voor God, en hij weet bijna niet meer wat hij moet bidden, omdat hij in zijn eigen oog zo onwaardig is. Maar herinner je op zo’n moment dat ‘de eeuwige armen’ onder je zijn! De zonde moge je nog zo laag laten zinken, de armen van Christus zijn toch nog onder je. Je bent misschien in een geweldige diepte afgedaald, maar Gods redding gaat tot het uiterste. Soms zinkt een Christen ook weg in de diepte van uitwendig leed. Elke aardse hoop wordt dan afgebroken. Wat nu? Toch zijn ‘de eeuwige armen’ onder hem. Je kunt heel diep in ellende en verdriet vervallen ,maar de genade van de altijd trouwe God is toch om je heen. Zij omgeeft en omsluit je. Een Christen kan ook verzinken onder inwendig leed, bijvoorbeeld door een zware strijd die hij moet voeren. Maar zelfs dan kan hij niet zo diep zinken dat hij niet meer binnen het bereik van de ‘eeuwige armen’ is. De pogingen van satan, die hem schade toe wil brengen, zijn tevergeefs.God verzekert ons hier van hulp en ondersteuning. Wat is dit een troost voor elke vermoeide arbeider, die in de dienst van God staat. Deze woorden bevatten een belofte van kracht voor elke dag, van genade voor elke nood, en van toerusting voor elke plicht. Zelfs wanneer de dood komt, zal deze belofte standhouden. Als wij in het midden van de Jordaan staan, zullen we met David kunnen zeggen: ‘Ik zal geen kwaad vrezen, want U bent met mij.’ Wij zullen in het graf afdalen, maar we zullen niet verder kunnen zinken, want ‘de eeuwige armen’ beletten ons om dieper te vallen. Door het hele leven heen en ook aan het einde ervan worden wij vastgehouden door de ‘eeuwige armen’, armen die niet wankelen; armen die hun kracht niet verliezen, want de eeuwige God wordt niet moe en niet afgemat (Jesaja 40)!