Bijbels Dagboek, C.H. Spurgeon
“Voor Iedere Avond”
Die ons heeft zalig gemaakt en geroepen met een heilige roeping. 2 Timotheus 1:9
De apostel gebruikt hier de verleden tijd en zegt: “Die ons heeft zalig gemaakt.” Gelovigen in Christus zijn behouden. Zij worden niet beschouwd als mensen, die in een hoopvolle toestand verkeren, en daaruit eindelijk kunnen behouden worden, maar zij zijn alreeds gezaligd. De zaligheid is geen zegen, die eerst op het sterfbed wordt genoten, en bezongen wordt in de staat der toekomstige gelukzaligheid, maar een zaak die nu reeds kan worden verkregen, ontvangen en genoten. De Christen is volkomen behouden in Gods voornemen. God heeft Hem tot de zaligheid verordend, en zijn voornemen is onwankelbaar. Hij is behouden, want ook de prijs werd voor hem betaald; “het is volbracht,” was des Heilands uitroep vóór zijn sterven. De gelovige is ook volkomen behouden in zijn verbondshoofd; immers gelijk hij in Adam stierf, wordt hij in Christus weer levend gemaakt. Deze volkomen zaligheid gaat gepaard met een heilige roeping. Zij, die de Heiland aan het kruis verloste, worden ter bekwamer tijd door de kracht van de Heilige Geest tot heiligmaking geroepen; zij verzaken hun zonden, zij trachten Christus gelijkvormig te worden; zij kiezen de heiligheid niet uit nooddwang, maar door de dwang der nieuwe natuur, die hen er toe leidt zich even natuurlijk in heiligheid te verblijden, als zij tevoren zich verheugden in de zonde. God riep en verkoos hen niet, omdat zij heilig waren, maar opdat zij zouden heilig zijn; de heiligheid is de schoonheid in hen gewrocht door zijn werk in hen. De uitnemende eigenschappen, die wij in de gelovige opmerken, zijn evenzeer het werk Gods, als de verzoening zelf. Aldus komt op liefelijke wijze de volheid van de genade Gods aan het licht. De zaligheid moet uit genade zijn, omdat de Heere daarvan de bewerker is; en wat anders dan genade kon Hem hebben bewogen om de schuldige te behouden? De zaligheid moet uit genade zijn, want de Heer werkt altijd op zulk een wijze, dat onze gerechtigheid voor eeuwig buitengesloten wordt. Dit is het erfdeel van de gelovige: een zaligheid die aanwezig is; dit het bewijs, dat hij ertoe geroepen is: een heilig leven.