Is het niet lichtvaardig om te vertrouwen dat Christus ons zal zalig maken, vooral als we helemaal niets goeds hebben? Is het niet onbeschaamd en vrijpostig om in Christus te geloven? Nee, dat is het niet. Als een mens overtuigd is van zijn zonden en toch zeker weet en gelooft dat God waarachtig is, dan is dat het grote en heerlijke werk van God de Heilige Geest. Maar nu vraag ik u: waarom durft een mens in Christus te geloven? Iemand zegt: ‘Ik durfde in Christus te geloven, omdat ik voelde dat de Geest in mij werkte.’ Maar dat is geen echte reden om in Christus te geloven. Een ander zegt: ‘Ik durfde in Christus te geloven, omdat ik iets voelde.’ Op basis van gevoelens had je echter geen recht om in Christus te geloven.
Wat geeft een mens dan het recht om in Christus te geloven? Het is Christus zelf die hem daartoe opdraagt. Dat is zijn volmacht. Christus’ woord geeft de zondaar het recht om in Hem te geloven – niet wat hij voelt, wat hij is of wat hij niet is. Christus heeft het hem gezegd. Het Evangelie luidt immers: ‘Geloof in de Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden’ (Hand. 16:31). ‘Die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden’ (Mar. 16:16). Het geloof in Christus is dus een bevolen plicht én een zalig voorrecht. Wat een genade dat het een plicht is. Niemand hoeft zich toch af te vragen of een mens het recht heeft om zijn plicht te doen? Op grond van Gods bevel om te geloven, heb ik het recht om te geloven, wie ik ook ben.
Het Evangelie wordt tot alle mensen gezonden, en ik ben daar een van. Het Evangelie beveelt mij om te geloven, en ik doe dat. Dat kan niet verkeerd zijn, want het is me immers bevolen door God zelf. Het kan toch niet verkeerd zijn om een gebod van God te gehoorzamen? God heeft elk mens opgedragen om te geloven in Jezus Christus, Die Hij heeft gezonden. Dat geeft u, zondaar, het recht om te geloven, en het is een zalig recht. De hel kan u dat niet betwisten en de hemel kan het niet herroepen. U hoeft niet in uzelf te zoeken naar een onduidelijk recht vanwege uw ervaring. U hoeft niet te kijken naar uw werken en gevoelens om daarin een vaag en ondeugdelijk recht te vinden voor uw vertrouwen op Christus. U mag in Christus geloven, omdat Hij het u zegt. Dat is een vaste grond, die geen enkele twijfel toelaat.
Stel u voor dat we allemaal honger zouden lijden, omdat de stad is omsingeld en afgesloten en er al heel lang honger heerst. We sterven bijna van de honger. Dan krijgen we een uitnodiging om naar het paleis van een belangrijk persoon te komen om daar te eten en te drinken. Maar we zijn zo dwaas geworden dat we de uitnodiging afslaan. Stel u voor dat we zo dwaas geworden zijn dat we liever sterven, dat we liever de hongerdood sterven dan komen. Stel u voor dat de bode van de koning zou zeggen: ‘Kom en geniet van de maaltijd, arme, hongerige zielen. Ik weet dat jullie niet willen komen. Daarom dreig ik ook dat ik mijn soldaten op jullie zal afsturen als jullie niet komen. Zij zullen jullie laten voelen hoe scherp hun zwaarden zijn.’ Mijn lieve vrienden, ik denk dat we dan zouden zeggen: ‘We zijn die man zo dankbaar voor zijn dreigement. Nu hoeven we niet te zeggen: ‘Ik mag niet komen.’ We mogen zelfs niet wegblijven. Nu hoeven we niet te zeggen dat we niet geschikt zijn om te komen.
We hebben het bevel gekregen om te komen, en God waarschuwt ons dat Hij ons zal straffen als we weigeren. Daarom zullen we gaan. Die ernstige woorden: ‘Die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden,’ zijn niet uit boosheid toegevoegd, maar omdat de Heere wist hoe koppig en dwaas wij zijn. Hij wist dat wij Zijn genadegaven niet zouden aannemen, tenzij Hij ons met dreigementen zou aansporen om tot de maaltijd te komen. ‘Dwing ze in te komen,’ heeft de Meester eens gezegd. Deze tekst is onderdeel van de oproep om luisteraars te bewegen tot actie.
Zondaar, u kunt niet verloren gaan door naar Christus te luisteren, maar u zult wel verloren gaan als u Hem niet gelooft. Ik zeg het u rechtuit: niet alleen mag u komen, maar ik smeek u dringend om Gods toorn niet op te wekken door uw weigering om te komen. De genadepoort staat wijd open. Waarom wilt u niet komen? Waarom zou u dat niet doen? Waarom bent u zo trots? Waarom weigert u nog steeds naar Zijn stem te luisteren en komt u om in uw zonden? Let op. Als u verloren gaat, als iemand van u omkomt, dan ligt uw bloed niet aan de deur van God, niet aan de deur van Christus, maar aan uw eigen deur. Hij kan van u zeggen: ‘Gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben.’ (Joh. 5:40) Arme, bevende zondaar, als u wilt komen, is er niets in Gods Woord wat u daarvan weerhoudt. Gods bedreigingen zijn bedoeld om u tot Hem uit te drijven, Zijn macht kan u tot Hem trekken.
Toch hoor ik u nog zeggen: ‘Ik mag niet in Christus geloven.’ Ik zeg dat u dat wel mag doen. Alle mensen onder de hemel krijgen het bevel om te geloven. Wat u wordt bevolen, mag u doen. Iemand zegt: ‘Maar ik voel nog steeds niet dat ik dat mag doen.’ U valt in herhaling. U zegt dat u niet zult doen wat God u beveelt vanwege uw eigen dwaze gevoelens. U moet niet in Christus geloven omdat u iets voelt, maar enkel omdat u een zondaar bent. U weet dat u een zondaar bent. ‘Dat ben ik’, zegt iemand, ‘en daar heb ik verdriet van.’ Bent u verdrietig? Daaruit blijkt dat u voelt. ‘Maar ik voel niet genoeg en dat doet mij verdriet. Mijn gevoel is niet zoals het zou moeten zijn.’ Of u nu voelt of niet, u bent een zondaar. ‘Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaren zalig te maken’ (1 Tim. 1:15).
‘Maar ik ben zo’n oude zondaar. Ik heb al zestig jaar in de zonde geleefd.’ Waar staat geschreven dat u na zestig jaar niet meer zalig kunt worden? Christus zou u nog kunnen verlossen als u honderd was, zelfs als u een Methusalach in de zonde was. ‘Het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde’ (1 Joh. 1:7). ‘Die wil, die kome. Hij kan volkomen zalig maken degenen die door Hem tot God gaan’ (Hebr. 7:25).
Iemand zegt: ‘Maar ik ben een dronkaard en een vloeker geweest. Ik ben lichtzinnig en goddeloos geweest.’ Dan bent u een zondaar.
U bent niet te diep verloren. Hij kan u nog steeds zalig maken. Een ander zegt: ‘U weet niet hoe erg ik mijn schuld heb verzwaard.’ Dat bewijst alleen dat u een zondaar bent. U krijgt het bevel om in Christus te geloven tot uw behoud. Nog een ander zegt: ‘U weet niet hoe vaak ik Christus heb verworpen.’ Dat maakt u des te meer een zondaar. ‘U weet niet hoe hard mijn hart is.’ Daaruit blijkt alleen dat u een zondaar bent en dat u nog steeds een van degenen bent voor wie Christus gekomen is.
‘Maar ik heb niets goeds. Weet u, als ik dat wel had, zou ik op grond daarvan moed kunnen hebben.’ Dat u niets goeds hebt, is voor mij juist een bewijs dat ik u het Evangelie moet verkondigen. Christus kwam om verlorenen zalig te maken. Alles wat u hebt gezegd, is juist een bewijs dat u verloren bent. Daarom is Hij gekomen om u te redden. Geloof Hem toch. Geloof Hem. ‘Maar’, zegt iemand, ‘als ik gered word, zal ik de grootste zondaar zijn die ooit zalig gemaakt is.’ Des te meer muziek zal er in de hemel zijn, als u daar aankomt. Christus zal groter eer ontvangen.
Hoe groter de zondaar, des te meer zal Christus verheerlijkt worden als deze zondaar ten slotte thuisgehaald wordt. ‘Maar ik heb zoveel gezondigd.’ Zijn genade zal nog veel groter zijn. ‘Mijn zonde reikt zelfs tot aan de hemel.’ Ja, maar Zijn genade is hoger dan de hemelen. ‘Maar mijn schuld strekt zich uit van het ene tot het andere einde van de wereld.’ Zijn gerechtigheid strekt zich verder uit dan duizend werelden. ‘Mijn zonde is bloedrood.’ Zijn bloed is dieper rood dan uw zonden en uw zonden kunnen daarin afgewassen worden. ‘Maar ik verdien het om verloren te gaan. De hel en de dood roepen om mijn ondergang.’ Dat mag zo zijn, maar het bloed van Jezus Christus kan luider roepen dan dood of hel. En het roept vandaag: ‘Vader, laat deze zondaar leven!’
Ik wilde wel dat ik deze gedachte uit mijn mond en in uw hoofd kon krijgen: als God u zalig maakt, is het niet om iets in u, maar om iets in Hemzelf. Er is geen reden voor Gods liefde, dan in Hemzelf. God vindt in Zijn eigen hart een reden om een zondaar vergeving te schenken. Er is evenveel reden voor uw behoud als voor het behoud van een ander, namelijk geen enkele reden. Er is geen reden in u waarom God u genade zou bewijzen. Maar er is ook geen reden nodig, want de reden ligt in God en in God alleen.