Een preek uitgesproken door C.H. Spurgeon in de Metropolitan Tabernacle, Newington, 1867. Metropolitan Tabernacle Pulpit preek nr. 762
‘Keer terug, afkerige kinderen, spreekt de HEERE, want Ik heb u getrouwd.‘ Jeremia 3:14
Dit zijn sierlijke woorden – een dankbaar kalmeringsmiddel voor een bezorgd geweten. Zulk een bijzondere troost is geschikt om de ziel op te vrolijken en de helderste tint aan al haar vooruitzichten te geven. De persoon aan wie het is gericht, bevindt zich in een bij uitstek gelukkige positie. Gelovigen in Christus, satan zal het vanavond heel druk met u hebben. Hij zal zeggen: ‘Welk recht hebt u om te geloven dat God met u getrouwd is?’
Hij zal u herinneren aan uw onvolkomenheden, aan de kilheid van uw liefde, en misschien aan de terugvallende toestand van uw hart. Hij zal zeggen: ‘Wat? Kunt u, met dit alles wat er aan u mankeert, aanmatigend genoeg zijn om te beweren dat u met de Zoon van God verenigt bent? Durf u te denken dat er een huwelijk bestaat tussen u en de Heilige?’
Hij zal tot u spreken alsof hij een pleitbezorger van heiligheid is, dat het onmogelijk is dat iemand zoals u zichzelf beschouwt, werkelijk deel kan hebben aan zo’n voortreffelijkheid en bijzonder voorrecht als getrouwd te zijn met de Heere. Laat het volgende volstaan als antwoord op al dit soort suggesties: de tekst lijkt niet gericht te zijn aan christenen in een bloeiende gemoedstoestand, niet aan gelovigen die met Christus van gedaante zijn veranderd op de berg Tabor, niet aan een bruid die geheel kuis en zuiver onder de banier der liefde zit en feest viert met haar Heer.
Maar het is gericht tot degenen die ‘afkerige kinderen’ worden genoemd. God spreekt tot Zijn kerk in haar laagste en meest verachtelijke toestand, en hoewel Hij niet nalaat haar zonde te bestraffen, erover te treuren, en haar er ook over te laten weeklagen, zegt Hij toch nog steeds in zo’n toestand tegen haar: ‘Ik heb U getrouwd.’
Oh, wat een genade dat Hij getrouwd wil zijn met iemand van ons, het is genade van de hoogste soort, het is de oceaan van genade bij vloed, wanneer Hij zo spreekt over ‘afkerige kinderen’. Dat Hij in liefdevolle woorden spreekt tot iemand van het gevallen geslacht van Adam is ‘buitengewoon opmerkelijk – het is wonderbaarlijk.’ Maar dat Hij diegenen uitkiest die zich verraderlijk tegenover Hem hebben gedragen, die Hem de rug hebben toegekeerd en niet hun gezicht, die Hem hebben bedrogen ook al zijn ze van Hem, en tegen hen zegt: ‘Ik heb u getrouwd’ – dit is een liefdevolle goedheid die alles wat we kunnen wensen of denken te boven gaat.
Hoor, o hemel, en bewonder, o aarde, laat ieder nederig gemoed de nederbuigende goedheid des Allerhoogsten loven en prijzen!
Vrolijk de arme teneergeslagen harten op. Hier is een zoete bemoediging voor sommigen van u die somber en mistroostig en alleen zijn, om levend water uit deze bron te putten. Laat het lawaai van de boogschutters u niet weghouden van de plaats waar water wordt geput. Wees niet bang dat u vervloekt zult worden terwijl u op de zegen wacht. Als u maar op Jezus vertrouwt, als u slechts een wezenlijk belang hebt in de eens nederige, nu verheven Heer, kom dan met heilige vrijmoedigheid tot de tekst. En welke troost er ook in is, ontvang die en verheug u daarin. Laten we de relatie waarover hier gesproken wordt aandachtig beschouwen, en ijverig onderzoeken in hoeverre we er in ondervinding mee bekend zijn.
I. BIJ HET OVERDENKEN VAN DEZE RELATIE WAAROVER HIER GESPROKEN WORDT, zult u opmerken dat de verwantschap van het huwelijk, hoewel zeer nauw verwant, niet één van geboorte is.
1. Het huwelijk is geen relatie van oorspronkelijke bloedverwantschap. Het wordt gesloten tussen twee personen die in het eerste deel van hun leven volslagen vreemden voor elkaar kunnen zijn geweest. Ze hebben elkaar misschien nauwelijks in het gezicht gekeken, behalve in de paar maanden die aan hun huwelijk voorafgingen. De families kenden elkaar misschien nog niet, ze woonden misschien zo ver weg als de antipoden. De een kan rijk geweest zijn en in het bezit van uitgestrekte domeinen, de ander was misschien arm en tot benarde omstandigheden beperkt. Genealogie regelt dit niet; ongelijkheid belemmert het niet. De verbintenis is niet het gevolg van een natuurlijke geboorte, maar van een vrijwillig contract of verbond. Dat is de relatie die bestaat tussen de gelovige en zijn God.
Welke relatie er oorspronkelijk ook bestond tussen God en de mens, deze werd door de zondeval opgeheven en verbroken. Wij waren vreemdelingen die ver van God gescheiden waren door boze werken. Wij hadden voortaan geen relatie meer met de Allerhoogste. Wij werden uit Zijn tegenwoordigheid verbannen als verraders van Zijn troon, als veroordeelde misdadigers die tegen Zijn macht in opstand waren gekomen. Tussen onze zielen en God zou er geen gemeenschap kunnen bestaan. Hij is licht en wij zijn donker. Hij is heiligheid en wij zijn zonde. Hij is de hemel, wij zijn veel meer verwant aan de hel. In Hem schuilt volmaakte grootheid en wij zijn nietige onbeduidendheid. Hij vult alle werelden met Zijn kracht, en wat ons betreft, wij zijn schepselen van een dag, die niets weten en door de motten verteerd worden.
De kloof tussen God en een zondaar is iets verschrikkelijks om bij stil te staan. Er is een enorm verschil tussen God en het schepsel, zelfs als het schepsel rein is. Maar tussen God en het gevallen schepsel – oh! waar is hij die de oneindige mijlen van afstand kan meten?
Waar zouden we ooit een middel kunnen vinden om zo’n verschrikkelijke kloof te overbruggen, als de Heere Jezus het niet had gevonden in Zijn eigen persoon en in Zijn eigen lijden? Hoe hadden we ooit het oneindige plan kunnen waarnemen, tenzij het aan ons was geopenbaard als een volbracht feit, waardoor Hij ons verzoende en ons in gemeenschap met Zichzelf bracht, zodat we met Hem zouden trouwen?
Welnu, christen, denk eens na over wat u was en tot welke vernederde familie u behoorde, zodat u de rijkdom van Zijn genade mag verheerlijken, die u in uw lage staat heeft gehuwd en Zichzelf zo heeft verbonden met alle beloften van een echtgenoot dat Hij zegt: ‘Ik heb u getrouwd.’ Wat was u? Het is een zwarte lijst van vuile overtredingen die de apostel opsomt in de eerste brief aan de Korinthiërs (1Kor 6:9, 11). Ik laat een opsomming van de smerige ondeugden achterwege – aan het einde waarvan hij zegt: ‘Maar u bent gewassen, maar u bent geheiligd.’ Velen van ons hadden een aandeel in de misdaden die hij noemt, ja, wij allemaal!
Wat was onze vader en wat was het huis van onze vader? Wat was ons doel? Wat was onze praktijk? Wat waren onze verlangens? Wat waren onze neigingen? Ze waren aards, neerwaarts, helwaarts. We waren op een afstand van God en we hielden van die afstand. Maar de Heer Jezus nam onze natuur op Zich; op Hem legde de Heere de ongerechtigheid van heel Zijn volk. En waarom? Niet alleen om ons te redden van de toekomende toorn, maar opdat wij, omdat we uit onze vernedering zijn opgetild krachtens Zijn verzoening, en geheiligd en verzoend door de kracht van de Geest, een relatie tussen ons en God te laten ontstaan die niet door de natuur gevormd is, maar die door verbazingwekkende genade tot stand gebracht en voltooid is. Laten we de Heere deze avond danken terwijl we terugdenken aan de diepe put waar we uit werden gegraven. Laten wij het feit in gedachten nemen dat we nu met Hem verenigd zijn in banden van bloed en liefde.
2. Het huwelijk is het gevolg van een keuze. Uitzonderingen op deze regel die kunnen worden aangevoerd bewijzen niets, omdat ze voortkomen uit dwaasheid en overtreding: er zou geen uitzondering moeten zijn. Er is nauwelijks sprake van een echt huwelijk als er niet aan beide kanten een keuze is gemaakt. Als de Heere, onze God met ons gehuwd is en wij met God, dan is de keuze wederzijds. De eerste keuze ligt bij God. Wij geloven dat die keuze al voor de grondlegging der wereld gemaakt is:
‘Lang voordat de schitterende stralen van de zon
De oerschaduwen voor het eerst duisternis verdreven,
Lagen zij aan Zijn heilige borst,
Met eeuwige liefde bemind.’
God is nooit begonnen Zijn volk lief te hebben. Het zou voor het geestelijke verstand onmogelijk zijn zo’n onwaardige gedachte te koesteren. Hij zag ze in de spiegel van Zijn besluiten. Hij voorzag hen, met Zijn oog van vooruitziendheid, in de massa van schepselen, allen gevallen en verloren. Maar toch aanschouwde Hij hen, had medelijden met hen en had hen lief, verkoos hen en zette hen apart. ‘Zij zullen de Mijne zijn’, zegt de Heere.
Hierover zijn we het allemaal eens. En over het tweede punt zouden we het ook allemaal eens moeten zijn, namelijk dat wij ook onze God hebben gekozen. Broeders, niemand wordt tegen zijn wil gered. Als iemand zou zeggen dat hij tegen zijn wil gered is, zou dat een bewijs zijn dat hij helemaal niet gered is. Want tegenzin of onverschilligheid verraden een volledige vervreemding van alle genegenheden van het hart. Als de wil nog steeds tegen God is, laat dat zien dat de hele mens Hem vijandig gezind is.
Van nature hebben wij niet voor God gekozen. Van nature schopten we tegen Zijn wet en keerden we ons af van Zijn heerschappij. Maar staat er niet geschreven: ‘Uw volk zal zeer gewillig zijn op den dag Uwer heirkracht’ (Ps. 110:3)? Begrijpt u hoe God, zonder enige schending van uw keuzevrijheid, de juiste argumenten en motieven gebruikte om uw verstand te beïnvloeden? Doormiddel van ons verstand wordt onze wil overtuigd en wordt onze ziel spontaan aangetrokken. Dan gooien we de wapens van onze rebellie neer en vernederen we ons aan de voetbank van de Allerhoogste. En nu kiezen we uit vrije wil voor datgene wat we ooit op een goddeloze manier verafschuwden.
Kiest u, Christen, op dit moment niet met heel uw hart voor Christus om uw Heer en Verlosser te zijn? Als het u opnieuw zou kunnen worden voorgelegd om een keuze te maken of u de wereld zou liefhebben of Christus zou liefhebben, zou u dan niet zeggen: ‘O! mijn Geliefde is beter dan tienduizend werelden! Hij neemt al mijn liefde en hartstocht in beslag. Ik geef mezelf heel vrijelijk aan Hem over. Hij kocht mij voor een geweldige prijs. Hij heeft mij gewonnen met Zijn grote liefde. Hij bracht mij in vervoering met zijn onuitsprekelijke bekoorlijkheden, dus ik geef mezelf aan Hem over’? Hier is sprake van een wederzijdse keuze.
Ik zou willen dat sommige van onze vrienden ophouden met hun stellingname tegen de leer dat God ons heeft uitverkoren. Als ze de Schrift met een onbevooroordeelde geest lezen, ben ik er vrij zeker van dat ze die daar zullen vinden. Ik vind het altijd onverklaarbaar dat degenen die zo stoutmoedig de vrije wil van de mens opeisen, niet ook een zekere mate van vrije wil aan God toekennen.
Ik neem aan dat mijn broeders niet graag getrouwd zouden zijn met iemand die ze niet zelf hadden uitgekozen. En waarom zou Jezus Christus niet het recht hebben om Zijn eigen bruid uit te kiezen? Waarom zou Hij Zijn liefde niet plaatsen waar Hij wil en het recht hebben om, in overeenstemming met Zijn eigen soevereine geest, die schenking van Zijn hart en hand uit te oefenen die niemand op welke manier dan ook zou kunnen verdienen? Weet dit, dat Hij Zijn eigen keuze zal maken, of wij de leer nu in twijfel trekken of niet. ‘Want Hij zal Zich ontfermen over wie Hij Zich ontfermt en zal barmhartig zijn voor wie Hij barmhartig zal zijn’ (Rom. 9:15). Tegelijkertijd zou ik willen dat de vrienden die deze waarheid geloven, ook de andere zouden geloven, die even waar is.
Wij kiezen op onze beurt voor Christus, en dat zonder enige schending van onze vrije keuzevrijheid. Sommige mensen kunnen geen twee waarheden tegelijk zien. Zij kunnen niet begrijpen dat God alle waarheden dubbel heeft gemaakt. De waarheid is veelzijdig. Hoewel Goddelijke uitverkiezing waar is, is menselijke verantwoordelijkheid ook waar. Het is waar dat Christus ons kiest, maar het is ook waar dat een onbekeerde ziel niet voor Hem zal kiezen: ‘En toch wilt u niet tot Mij komen opdat u leven hebt‘ (Joh. 5:40).
Dit is de zonde en de veroordeling van de mens, dat ‘het licht in de wereld gekomen is, en de mensen hebben de duisternis liefgehad, meer dan het licht, want hun werken waren slecht’ (Joh. 3:19). Houd er echter rekening mee dat wanneer God zegt: ‘Ik heb u getrouwd’, dit impliceert dat er aan beide kanten een gezegende keuze is, en dat het dus een echt huwelijk is.
3. Onze derde overweging is dat het huwelijk versterkt wordt door wederzijdse liefde. Waar deze wederzijdse liefde niet bestaat, verdient het niet de naam huwelijk. De donkere schaduw van een zegen die men niet kan realiseren, moet voor beide harten een zware last zijn om te dragen. Maar waar ware en oprechte liefde is, is het de zoetste en gelukkigste manier van leven. Het is een van de zegeningen van het paradijs die na de zondeval voor ons bewaard zijn gebleven. Zonder liefde moet het huwelijksleven een bovenaards vagevuur zijn. In de plechtige verbintenis die onze ziel vanavond voor God heeft gebracht wordt het huwelijk ondersteund, vastgemaakt, versterkt en liefelijk gemaakt door wederzijdse liefde.
Moet ik het met u hebben over de liefde van God? Het is een thema waar we nauwelijks over kunnen spreken. Het is nodig om ervoor te gaan zitten en erover te wenen van vreugde, vreugde die het hart vult en de ogen doet overlopen, maar de tong vrijwel ketent, want het is een diepe, diepe en onuitsprekelijke liefde. ‘Hij heeft mij liefgehad en Zichzelf voor mij overgegeven’ (Gal. 2:20). ‘Zie, wat een grote liefde de Vader ons geschonken heeft’ (1 Joh. 3:1). ‘Zoals de Vader Mij heeft liefgehad, zo heb Ik ook u liefgehad’ (Joh. 15:9).
O, de liefde van God, het zou de macht van een engel te boven gaan om dit uiteen te zetten. Zeker, zeker, het zal voor ons de gezegendste taak van de eeuwigheid zijn om het te begrijpen. En misschien zullen we, wanneer ontelbare eeuwen over onze gelukkige zielen zijn gegaan, nog steeds evenzeer door verbazing worden getroffen als in het begin. Het wonder wordt bij beschouwing niet minder; gemeenzaamheid kan het niet gemeen maken. Hoe dichter we komen, hoe dieper ons ontzag. Het zal een even groot wonder zijn dat God aan het einde van tienduizend jaar zulke koude, ongelovige en onwaardige wezens als wij zal liefhebben als in het begin, en misschien nog wel meer. Hoe grondiger we onszelf zullen kennen, des te voller wij de goedheid van de Heere zullen begrijpen. Onze verwondering zal groeien en aanzwellen. Zelfs in de hemel zullen we in verwondering en bewondering opgaan over Gods liefde voor ons. De vervoering zal de eerbied die we voelen vergroten.
Welnu geliefden, ik vertrouw erop dat wij op onze beurt ook van Hem houden! Voelt u nooit de ene zachte genegenheid na de andere opkomen als u mijmert over de Christus van God? Als u soms luistert naar een preek waarin de kostbare genegenheid van de Heiland voor u wordt uiteengezet, voelt u dan niet dat er ongevraagd een traan over uw wang loopt? Zwelt uw hart soms niet op, alsof het uw emoties niet kan bedwingen? Is er niet een ‘onuitsprekelijke en heerlijke vreugde’ die over u komt?
Kunt u niet zeggen… ‘Jezus, ik houd van Uw heerlijke Naam, het klinkt als muziek in mijn oren;
Ik zou het graag zo hard willen laten klinken dat de aarde en de hemel het zouden horen’? Ik hoop dat u vanavond niet hoeft te zeggen. ‘Ik zou graag weten of ik Hem toebehoor.’ Maar ik vertrouw erop dat u in de plechtige stilte van uw ziel kunt zeggen: ‘U weet dat ik U liefheb’ – bedroefd dat de vraag gesteld moet worden, maar nog steeds bereid om met Petrus te antwoorden: ‘Heere, U weet alle dingen, U weet dat ik van U houd.’
Nu is het voor u onmogelijk om van God te houden zonder het sterke, overtuigende bewijs dat God ook van u houdt. Ik kende ooit een goede vrouw die aan veel twijfels onderworpen was, en toen ik tot de bodem van haar twijfel doordrong, kwam het hierop neer: ze wist dat ze van Christus hield, maar ze was bang dat Hij niet van haar hield. ‘Oh!’ Zei ik: ‘Dit is een twijfel waar ik nooit last van zal hebben. Nooit, op geen enkele manier, omdat ik er zeker van ben dat het hart van nature zo verdorven is dat de liefde voor God er nooit gekomen is zonder dat God het daar neergelegd heeft.’
U kunt er heel zeker van zijn dat als u God liefhebt, dit een vrucht is en geen wortel. Het is de vrucht van Gods liefde voor u en het is er niet gekomen door de kracht van enige goedheid in u. U kunt met absolute zekerheid concluderen dat God van u houdt als u van God houdt. Er was nooit enige moeilijkheid van Zijn kant. Het lag altijd aan uw kant, en nu de moeilijkheid bij u weg is, blijft er niets meer over. O, laat ons hart zich verheugen en vervuld zijn met grote blijdschap, omdat de Heiland ons heeft liefgehad en Zichzelf voor ons heeft gegeven. Laten we ons dus de waarheid van de tekst realiseren: ‘Ik heb u getrouwd.’
4. Mijn vierde opmerking is dat dit huwelijk bepaalde wederzijdse betrekkingen noodzakelijk maakt. Ik kan niet zeggen ‘plichten’, want het woord lijkt aan beide kanten misplaatst. Hoe kan ik spreken over de grote God die beloften van trouw aflegt? En toch wil ik het met eerbied zeggen, want welke woordenschat ik ook heb, er zullen nauwelijks woorden te vinden zijn om dit uit te drukken. Wanneer God uw Echtgenoot wordt, verbindt Hij Zich ertoe het aandeel van een echtgenoot te vervullen. Als Hij zegt: ‘Uw Maker is uw Man’, kunt u er zeker van zijn dat Hij de relatie niet aangaat zonder alle verantwoordelijkheden op Zich te nemen ( wel, ik moet het zeggen) die bij deze voorwaarde horen.
Het is Gods deel om degenen met wie Hij in oneindige barmhartigheid een verbintenis aangaat te koesteren, te verzorgen, te beschermen en te zegenen. Toen de Heer Jezus Christus de Echtgenoot werd van Zijn gemeente, voelde Hij dat Hij een verbintenis met ons had en voor zover er schulden waren gemaakt, betaalde Hij die.
‘Ja, zei de Zoon, met haar zal ik,
Door alle diepten van zonde en ellende gaan;
En aan het kruis zal Ik zelfs
De bittere pijn van de dood voor haar dragen.’
Hij deinsde er nooit voor terug om ook maar één van die liefdevolle werken te doen die horen bij de Echtgenoot van Zijn uitverkoren bruid. Hij verhief het woord ‘echtgenoot’ en maakte het betekenisvoller dan het ooit geweest was, zodat de apostel het in een nieuw licht kon zien schijnen en kon zeggen: ‘Mannen, heb uw eigen vrouw lief, zoals ook Christus de gemeente liefgehad heeft’ (Ef. 5:25).
O ja! Beste vrienden, er komt een verantwoordelijkheid voort uit deze relatie, maar Hij over wie wij spreken is daar niet van afgeweken. U weet dat Hij dat niet heeft gedaan. En nu, wat wordt er van onze kant verwacht? De vrouw moet haar man eerbiedigen en in alle dingen aan hem onderworpen zijn. Dat is precies onze positie ten opzichte van Hem die ons getrouwd heeft. Laat Zijn wil onze wil zijn. Laat Zijn wens onze wet zijn. Laten we niet gegeseld hoeven te worden om te dienen, maar laten we zeggen: ‘Het is de liefde die onze gewillige voeten in snelle gehoorzaamheid doet bewegen.’
O christen, wanneer de Meester zich verwaardigt te zeggen: ‘Ik heb u getrouwd,’ zult u niet langer vragen: ‘Wat is mijn plicht?’ maar zult u zeggen: ‘Wat kan ik voor Hem doen?’ De liefhebbende vrouw zegt niet: ‘Wat is mijn plicht?’ en vraagt zich niet koeltjes af hoe ver ze kan gaan en hoe weinig ze kan doen. Maar zij zal alles doen wat in haar vermogen ligt voor hem die haar man is, alles wat ze kan bedenken, alles waaraan ze zich kan wijden in haar streven om hem in alle dingen te behagen, zal ze zeker doen en uitvoeren.
U en ik zullen hetzelfde doen wanneer we met Christus verenigd zijn. O geliefden, word niet sentimenteel en verspil uw energie niet aan onbetamelijke fantasieën, zoals sommigen hebben gedaan. Heeft u het over een vrouw? Als het gezin groot is, is het werk zwaar en de verantwoordelijkheid groot. Als de tijd het toelaat, wil ik u herinneren aan de woorden van koning Lemuel en de profetie die zijn moeder hem leerde. Heb in ieder geval geduld met mij als ik u tot zo iemand vermaan, zodat het hart van uw man veilig op u kan vertrouwen.
Laat het uw zorg zijn om uw huishouden spijs te geven. Leg uw handen op de spil; laat uw ijver niet verslappen; eet het brood der ledigheid niet. Strek uw hand uit naar de arme, en reik uw beide handen uit naar de behoeftige. Open uw mond met wijsheid, en op uw tong zij de wet der vriendelijkheid. Ja, en overweeg dit voor uzelf, dat u met betrekking tot alle plichten die uw positie met zich meebrengt, uw gebonden verplichtingen aan uw Heere vervult.
Korte woorden, maar machtige weergaloze daden hebben verteld hoe Jezus van ons hield. Het is aan ons om ons lied van liefde voor Hem te kerven in de harten van enkele tedere kinderen die op ons pad zijn gekomen en aan onze zorg zijn toevertrouwd. O dat het leven dat ik nu in het vlees leef, door geloof in de Zoon van God, een gedicht mag worden en een dankbaar antwoord aan Hem die mij liefhad en Zichzelf voor mij overgaf. Ik hoop dat we weten dat wanneer God zegt: ‘Ik heb u getrouwd’, dit wederzijdse betrekkingen noodzakelijk maakt.
5. In de vijfde plaats gaat het ook om wederzijds vertrouwen. Hoe zullen we een huwelijk noemen waarin man en vrouw nog steeds twee personen zijn, die hun individualiteit behouden alsof het een strikte voorwaarde van de overeenkomst is? Dit is volledig vreemd aan het Goddelijke denkbeeld.
In een echt huwelijk worden man en vrouw één. Van nu af aan stijgen hun vreugden en hun zorgen, hun hoop en hun inspanningen, hun verdriet en hun genoegens op en vermengen zich in één stroom. Broeders, de Heere, onze God, heeft het gezegd: ‘Vertrouwelijk gaat de HEERE om met wie Hem vrezen, Zijn verbond maakt Hij hun bekend’ (Ps. 25:14).
‘Judas, niet de Iskariot, zei tegen Hem: Heere, hoe komt het dat U Zichzelf aan ons zult openbaren en niet aan de wereld’ (Joh. 14:22)? Daar lag het geheim, want er is een eenheid tussen Christus en Zijn volk die er niet is tussen Christus en de wereld. Hoe vreugdevol klinken de woorden – ze hebben een zilveren klank in zich – ‘Ik noem u niet meer dienaren, want een dienaar weet niet wat zijn heer doet, maar Ik heb u vrienden genoemd, omdat Ik u alles wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, bekendgemaakt heb’ (Joh. 15:15). Christus houdt niets voor u achter. Denk aan een ander woord van Hem: ‘Als dat niet zo was, zou Ik het u gezegd hebben.’ O, wat heerlijk! Hij zegt: ‘Ik ga heen om een plaats voor u gereed te maken.’ ‘Ik houd geen geheimen voor u achter; u bent dicht bij Mij, Mijn vlees en Mijn beenderen. Ik heb het huis van Mijn Vader in heerlijkheid verlaten, opdat Ik één met u zou worden en Mijzelf aan u zou openbaren. En Ik houd niets voor u achter, maar openbaar u Mijn hart en Mijn ziel.’ Nu, christen, zie: u staat in de relatie van een Echtgenoot, u moet uw gehele hart aan Christus openleggen.
Nee, ga het niet aan uw buren vertellen, noch aan uw vrienden, want op de een of andere manier kan het meest medelevende hart niet in al ons verdriet doordringen. Er is verdriet dat een vreemdeling niet kan bereiken, maar er was nooit verdriet dat niet door Christus bereikt kon worden. Maak de Heere Jezus tot uw vertrouweling – vertel Hem alles. U bent met Hem getrouwd. Speel de rol van een vrouw die geen geheimen achterhoudt, geen zorgen achterhoudt, geen vreugde achterhoudt – vertel ze allemaal aan Hem.
Ik was gisteren in een huis waar een klein kind was, daar werd tegen me gezegd: ‘Het is zo’n grappig kind.’ Ik vroeg op welke manier, en de moeder zei: ‘Nou, als hij struikelt en zich bezeert in de keuken, gaat hij altijd huilend naar boven om het iemand te vertellen, als hij dan naar beneden komt, zegt hij: ‘Ik heb het iemand verteld.’ En als hij boven is, dan gaat hij naar beneden om het aan iemand te vertellen, wanneer hij dan terugkomt is het altijd: ‘Ik heb het iemand verteld,’ en daarna huilt hij niet meer. Ja, dacht ik, we moeten het iemand vertellen. Het ligt in de aard van de mens om medeleven te zoeken, maar als we nu altijd naar Jezus zouden gaan en Hem alles vertellen, en het daar achterlaten, dan zouden we dikwijls de last van ons af kunnen schuiven en verkwikt worden met een lied van dankbaarheid. Laten wij dat doen, laten wij al onze vreugden en zorgen bij Hem brengen, Die zegt: ‘Ik heb u getrouwd.’
Ik weet dat de duivel zal zeggen: ‘Wel, u moet de Heer uw huidige problemen niet vertellen, het is te gering, en bovendien weet u dat u iets verkeerds hebt gedaan en het aan uzelf hebt te wijten.’ Maar u zou het toch aan uw man vertellen, nietwaar? En wilt u het uw Heere niet vertellen? U kunt het een werkgever niet vertellen, maar een echtgenoot wel. O, ga niet terug naar de oude wettische staat waarin we Christus Baali noemen, maar noem Hem Ishi, ‘Mijn Man, mijn Echtgenoot’, en stel het vertrouwen in Hem dat de vrouw naar verwachting moet stellen aan een echtgenoot die haar heel veel liefheeft.
6. We moeten doorgaan naar een zesde punt. Dit huwelijk omvat gemeenschap in al zijn relaties. Wat een man bezit, wordt ook van zijn vrouw. Zij kan niet arm zijn als hij rijk is; en wat zij heeft, wat het ook mag zijn, komt hem toe. Als zij schulden heeft, worden haar schulden de zijne. Toen Jezus Christus Zijn volk tot Zich nam, gaf Hij hen alles wat Hij had. Er is niets dat Christus heeft dat Hij niet aan ons heeft gegeven. Het is opmerkelijk dat Hij Zijn Kerk Zijn eigen Naam heeft gegeven! ‘Waar?’ vraagt u. Welnu, er zijn twee passages in Jeremia die dit op de meest opmerkelijke wijze illustreren (Jer. 23:6 en Jer. 33:16). In de ene staat: ‘Dit zal Zijn Naam zijn waarmee men Hem noemen zal’, en in de andere: ‘Dit is hoe men de stad noemen zal.’ In beide is de naam identiek. ‘JEHOVAH Tsidkenu, DE HEERE ONZE GERECHTIGHEID.’ Wat! ‘Zij zal genoemd worden’?Ja, alsof hij zei: Zij zal Mijn Naam aannemen, en met de Naam natuurlijk de volledige openlijke erkenning van Zijn belangstelling voor haar en haar belangstelling voor Hem.
Als zodanig deelt zij in al Zijn heerlijkheid. Als Hij een Koning is, is zij een koningin. Als Hij in de hemel is, ‘heeft Hij ons met Hem opgewekt en met Hem in de hemelse gewesten gezet in Christus Jezus.’ Als Hij hemels is, zal ook zij het beeld van het hemelse dragen. Als Hij onsterfelijk is, zal zij dat ook zijn. En als Hij aan de rechterhand van de Vader is, zal ook zij met Hem zeer verheven zijn.
Nu zegt het maar heel weinig als ik eraan toevoeg dat alles wat wij hebben ook aan Hem toebehoort. Oh! het is zo weinig, zo heel weinig dat u zou wensen dat het meer was. Ik heb weleens gedacht, ‘was Christus maar niet zo heerlijk als Hij is’. Het was een half goddeloze wens, maar ik bedoelde het goed, omdat ik dan misschien een bijdrage kon leveren om Hem te verheerlijken. Was Hij nog maar arm, zodat men Hem kon uitnodigen voor een feestmaal! Was Hij nog maar in deze wereld, dan kon men het albasten flesje met zalf breken en op Zijn hoofd gieten! Maar U bent zo groot, gezegende Meester, dat we niets kunnen doen om U te verhogen! U bent zo hoog, wij kunnen U niet verheffen! U bent zo gelukkig, wij kunnen U niet zegenen! Maar wat zeg ik? Het is allemaal een vergissing! Hij is hier nog. Hij noemt ieder van Zijn volk ‘leden van Zijn Lichaam’, en als u Hem wilt verrijken, help dan de armen. Als u Hem wilt voeden, geef dan de hongerigen te eten. Zij die naakte mensen kleden, kleden de Heere Zelf. ‘Voor zover u dit voor een van deze geringste broeders van Mij gedaan hebt, hebt u dat voor Mij gedaan’ (Matt. 25:40). Ik hoop dat we die zinnen van Dr. Watts in waarheid kunnen meezingen:
‘Als ik iets mocht achterhouden
En de plicht niet riep,
Dan houd ik zoveel van mijn God,
Dat ik Hem alles zou geven’
7. Nog een zevende opmerking en dan zal ik er niet langer bij stilstaan. De kroon op het huwelijk is wederzijdse vreugde en tevredenheid. De vrouw van een Perzische edelman, die naar een feest van de grote Darius was gegaan, werd door haar man gevraagd of ze niet vond dat Darias de fijnste man ter wereld was. Zij gaf als antwoordde: ‘nee ,dat vind ik niet’. Ze heeft nog nooit iemand ter wereld gezien die vergelijkbaar was met haar man. En ongetwijfeld is dat precies de mening die een man zich vormt over zijn vrouw en een vrouw over haar man als het huwelijk is zoals het hoort te zijn. Christus hecht beslist veel waarde aan ons. Ik herinner me dat ik die passage in Salomo’s Hooglied nog eens doornam, terwijl ik naar de passage keek vroeg ik me af hoe het waar kon zijn – ik geloofde het, maar tegelijkertijd kon ik het niet bevatten – want Christus zegt: ‘Alles aan u is mooi, Mijn vriendin, er is geen enkel gebrek aan u’ (Hoogl. 4:7). Oh, wat voor ogen moet Hij hebben! Wij zeggen dat liefde blind is, maar dat kan in het geval van Christus niet waar zijn, want Hij ziet alle dingen. Wel, zo is het: Hij ziet Zichzelf in ons. Hij ziet ons niet zoals we zijn, maar in Zijn oneindige genade ziet Hij ons zoals we moeten zijn, zoals Kent zingt:
Niet zoals zij stond tijdens de val van Adam,
Toen zonde en verderf alles bedekte;
Maar zoals ze er op een andere dag zal uitzien,
Helderder dan de stralen van de zon.’
De beeldhouwer zegt dat hij een buste in een blok marmer kan zien en dat hij alleen maar het overtollige marmer hoeft weg te hakken om de buste te laten verschijnen. Zo kan Christus, als wij Zijn volk zijn, in ieder van ons een volmaakt wezen zien. En dag na dag verwijdert Hij het overtollige, zodat we steeds meer op Hem gaan lijken. Hij kan ons zien zoals we op een dag in de hemel voor de troon van God zullen staan, zonder vlek of rimpel of wat dan ook.
Oh! geliefden, Hij hecht veel waarde aan ons. Zijn vreugde ligt bij de mensenkinderen. Hij houdt ervan om onze lof te horen en naar ons gebed te luisteren. De liederen van Zijn volk zijn Zijn zoete geur, en gemeenschap met Zijn volk is als de bedden van specerijen, de bedden van lelies, waar Hij weidt.
En wat ons betreft, wij die Zijn volk zijn, ik ben er zeker van dat we kunnen zeggen dat er geen vreugde bestaat die gelijk staat aan gemeenschap met Christus. We hebben andere geneugten geprobeerd – we schamen ons! – we hebben er enkele geprobeerd, maar nadat we dat gedaan hebben, ontdekken we dat er niets is zoals onze Heere: ‘IJdelheid der ijdelheden, zegt de prediker; ijdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid’ maar wanneer we tot Christus komen, vinden we daar geen ijdelheid, maar kunnen we werkelijk zeggen:
‘Waar kan ik zo’n zoetheid vinden
Zoals ik in Uw liefde heb geproefd,
Zoals ik in U heb gevonden?’
Het hart van een christen is als de duif van Noach; hij vliegt over de uitgestrekte woestenij en kan zijn voetzool niet laten rusten totdat hij terugkeert tot Christus. Hij is de ware Noach, die Zijn hand uitsteekt en de vermoeide fladderende duif in Zich opneemt en haar rust geeft. Er is geen vrede in de hele wereld behalve in Christus; ‘waar genoegen is alleen in Jezus, Hij is mijn alles; en hoe meer ik intieme gemeenschap met Hem heb, hoe meer genoegen ik heb.’
‘Ware vreugde is in Jezus alleen,
Hij is mijn alles;
Hoe meer ik gemeenschap heb met Hem,
Hoe meer mijn vreugde toeneemt.’
Tot zover de oppervlakkige overweging van dit verrukkelijke woord: ‘Ik heb u getrouwd.’
II. Voor het tweede punt heb ik nog maar weinig tijd. In hoeverre begrijpen u en ik dit uit ervaring? Ik ben bang dat sommigen van jullie mij vanavond voor gek verklaren. U zegt: ‘Nou, dit begrijp ik niet; waar heeft die man het over? God is met ons getrouwd! Christus is met ons getrouwd! Ik begrijp het niet!’
Moge God medelijden met u hebben, mijn arme toehoorder, en het u duidelijk maken! Maar ik zeg u, als u het maar zou weten dan is er hier een geheim dat u duizend keer gelukkiger zou maken dan alle vreugden van de wereld u ooit kunnen maken. U doet me denken aan de haan in een fabel, hij vond een diamant op een mesthoop en toen hij hem omdraaide, zei hij: ‘Ik had liever een gerstekorrel gevonden’. Dat was zijn aard. En zo is het ook met u. Deze kostbare parel van eenheid met God zal voor u niets voorstellen; een beetje werelds genot zal meer in uw smaak vallen. U zou kunnen huilen bij de gedachte dat er zo’n onwetendheid is over ware vreugde en ware verrukking! O blinde ogen, die de schoonheid van de Verlosser niet kunnen zien! O, steenkoude harten, die geen schoonheid in Hem kunnen zien! Jezus, ze zijn waanzinnig, ze zijn dwaas als zij U niet liefhebben! Het is een vreemde blindheid van de mensenkinderen om te denken dat ze zonder U kunnen, dat ze enig licht kunnen zien buiten U, Gij Zon der Gerechtigheid, of iets dat op schoonheid lijkt in alle tuinen van de wereld buiten U, Gij Roos van Sharon, Gij Lelie der dalen! O, dat zij U mochten kennen!
‘Duizend smarten doorboren mijn ziel
Bij de gedachte dat ze niet allen Uw eigendom zijn.’
Spreek ik vanavond tegen iemand die, hoewel hij doet alsof hij gelovig is, zijn trouw aan de Heer maar losjes bewaart? Er zijn veel van zulke mensen en we ontmoeten ze hier van tijd tot tijd. Ze kunnen hun geweten niet sussen zonder enig bewijs van belijdenis, dus voegen ze zich bij ons als toehoorders en toeschouwers in de plechtige samenkomst; maar ze verenigen zich nooit met de kerk, omdat ze hun hart niet vroom aan Christus hebben overgegeven. Vraag hen naar de reden en hun antwoord klinkt bescheiden, maar de terughoudendheid die het impliceert is allesbehalve kuis. Vertelt u ons dat u bang bent dat u niet consequent zou wandelen? Zou het niet eerlijker zijn om toe te geven dat uw omgang met de wereld, uw dienst aan de Mammon, uw gewone bezigheden en uw occasionele pleziertjes, hoe onschuldig u zichzelf nu ook probeert wijs te maken dat ze zijn, als een grote schande zouden worden beschouwd in het licht van de beloften aan Christus?
Wat de beginselen van het christendom betreft, u onderschrijft ze met uw persoonlijke geloofsbelijdenis, en u bent ‘protestants’ genoeg om een voorkeur te geven aan de meest evangelische leerstellingen. Maar de terughoudendheid in uw gedrag is een duidelijke indicatie voor een uiterst fatale terughoudendheid in uw karakter. U zou kunnen toegeven dat God de allerhoogste, maar niet de enige Heere van uw hart is. U zou het altaar van de Heere meer eer geven dan enig ander altaar, maar toch zou u de hoge plaatsen die het land ontheiligen niet verwijderen. U bent van mening dat er op de hele aarde geen andere god is dan de God van Israël, maar toch buigt u zich in het huis van Rimmon. U wilt alle beloften van God in ontvangst nemen, maar u maakt beslist bezwaar tegen het afleggen van geloften in Zijn heiligdom. Voor zulke mensen als u zijn deze delicate oproepen zeer onsmakelijk: ‘Keer terug, afkerige kinderen, spreekt de HEERE, want Ik heb u getrouwd.’ Niets in uw ervaring beantwoordt hieraan. U houdt zich afzijdig alsof u gekrenkt bent. Ik moet u daarom waarschuwen dat God alleen uw God kan zijn in deze verbondsbanden.
Christen, nu spreek ik tot u. U weet hier toch zeker iets van, dat God met u getrouwd is? Als u dat doet, kunt u dan niet met mij zeggen: ‘Ja, en Hij is een zeer trouwe Echtgenoot voor mij geweest’? Er is niemand van u die daar bezwaar tegen kan hebben! Tot nu toe is Hij u zeer trouw geweest, en wat bent u voor Hem geweest? Hoe vriendelijk en teder is Hij geweest, hoe trouw, hoe genereus, hoe meelevend! In al uw verdrukkingen is Hij verdrukt geweest, en de engel van Zijn aanwezigheid heeft u gered. Juist in uw uiterste nood is Hij u te hulp gekomen. Hij heeft u door elke moeilijkheid heen gedragen, zelfs tot nu toe. Oh! U kunt goed over Hem spreken, nietwaar?
En wat betreft Zijn liefde, christen, wat betreft Zijn liefde, wat vindt u daarvan? Is het voor u niet de hemel op aarde? Acht u het niet…
‘De hemel hierboven
Om Zijn gezicht te zien, Zijn liefde te proeven’?
Welnu, spreek dan goed over Hem, spreek goed over Hem! Laat deze wereld Zijn lof horen! Laat die zilveren bel rinkelen in de dovemansoren van deze generatie! Laat ze weten dat uw Geliefde de schoonste is en verplicht ze te vragen: ‘O, allermooiste onder de vrouwen? Wat heeft uw Liefste vóór boven een ander’.
Wat u betreft, die Hem niet kent, ik zou u een vraag willen stellen die u voor uzelf kunt beantwoorden. Wilt u met Christus getrouwd zijn? Wilt u Hem hebben? O, dan zullen er geen moeilijkheden zijn in de weg van de verbintenis. Als uw hart naar Christus uitgaat, zal Hij u hebben. Als u thuis aan uw bed tegen Hem zegt: ‘Lieve Verlosser, hier is mijn hart, neem het, was het, red mij,’ dan zal Hij u horen. Wie u ook bent, Hij zal u niet weigeren. O, Hij zoekt u, Hij zoekt u! En wanneer u Hem zoekt, is dat een zeker teken dat Hij u gevonden heeft. Ook al hebt u hem nog niet gevonden, toch heeft Hij u al gevonden. De trouwring is gereed. Geloof is de gouden ring die het teken is van de huwelijksband. Vertrouw op de Verlosser! Vertrouw op Hem! Laat het vertrouwen op uw goede werken varen. Wees niet langer afhankelijk van uw verdiensten. Neem Zijn werken, Zijn verdiensten, en rust alleen op Hem, want nu zegt Hij tot u: ‘Ik zal u voor eeuwig tot Mijn bruid nemen: ja, Ik zal u tot Mijn bruid nemen in gerechtigheid en in recht, in goedertierenheid en in barmhartigheid. In trouw zal Ik u voor Mij als bruid nemen; en u zult de HEERE kennen‘ (Hos. 2:18). Zo moge Hij doen met ieder van u, en moge Christus’ Naam voor eeuwig verheerlijkt worden.
Amen.