Waar wij de belijdenis van ons geloof in Christus belijden, moeten wij onze gezichten niet met somberheid bedekken, maar veel meer onze harten verlichten met een reinere vreugde, dan wij ooit te voren hebben gekend, en daarbij moeten wij alle lichtvaardigheid, die niet betaamt, afleggen. ”Ik zei van het lachen, u bent uitzinnig. Ik zei het ook in de dag van de vreugde van mijn hart.” De dartelheid van de dwazen, de onstuimige luidruchtigheid van de dronkaard – ze kunnen in geen vergelijking komen bij het stille genot in onze koninklijke verwachtingen. Wandelt als hen, die uitzien naar de komst van de Zoon des mensen, terwijl deze stem van de waarschuwing in uw oren klinkt: “Hoedanigen behoort gijlieden te zijn in alle heilige wandel en godzaligheid?”