Maar hij zelf ging heen in de woestijn voor een dagreis en kwam en zat onder een jeneverboom en bad dat zijn ziel stierf en zei: Het is genoeg; neem nu Heere! mijn ziel, want ik ben niet beter dan mijn vaderen. 1 Kon. 19:4
Er valt veel voor ons te leren uit het leven van anderen. Elia zelf is niet slechts een profeet; maar een profetie. Zijn ervaring is onze lering. Soms raken wij in een raadselachtige toestand van neergedruktheid en het is goed om uit de Schrift te zien, dat ook anderen in de Vallei van de Doodsschaduwen geweest zijn. Zij, die vermoeid, ziek van hart en zwaar beproefd zijn, kunnen licht bezwijken. In zulke ogenblikken wanen zij, dat hen iets vreemds is overkomen; maar zo is het niet. Leer, ziende op het zand van de tijd, kunnen zij de afdruk van een mensenvoet ontwaren en het behoort hen tot troost te verstrekken, als zij vernemen, dat deze geen gewoon, alledaags mens was, maar een machtige dienstknecht van de Heere. Laat ons letten op–
I. Elia’s zwakheid. “Hij bad, dat zijn ziel stierf.”
1. Hij was een mens van gelijke bewegingen als wij. (Jak. 5:17).
Hij faalde in het punt, waarin hij het sterkst was; gelijk dit ook met vele andere heiligen het geval was. Abraham, Job, Mozes, Petrus, enz.
Hieruit bleek, dat hij niet sterk was van nature; maar in de kracht Gods. –Hij was geen ongevoelig mens, geen mens van ijzer met stalen zenuwen. Het is niet te verwonderen dat hij zwak was en bezweek, maar wel dat hij ooit staande kon blijven onder de verschrikkelijke hitte, waaraan hij was blootgesteld.
2. Hij leed onder een ontzettende reactie. Wie zich verheft, moet ook weer naar de diepte. De diepte van de neergedruktheid is gelijk aan de hoogte van de zielsverrukking.
3. Hij leed onder een harde teleurstelling, want Achab bleef nog onder de heerschappij van Isebel en Israel was voor Jehova niet gewonnen.
4. Hij was vermoeid en afgemat door de spanning op de Karmel en de ongewone loop voor Achabs wagen heen.
5. Wat hij wenste was een dwaasheid. “Neem nu Heere, mijn ziel.” Hij ontvluchtte de dood. Indien hij wenste te sterven, dan zou Isebel hem zeer graag ter wille zijn geweest en dan had hij niet hoeven te vluchten.
Hij was meer dan ooit nodig ter handhaving van de goede zaak. Die zaak stond toen ook zeer gunstig en hij had moeten wensen om te blijven leven ten einde betere tijden te zien.
Hij was niet bestemd om ooit te sterven. Het is vreemd, dat hij, die aan de dood zal ontkomen, uitriep: “Neem nu mijn ziel!” Hoe onverstandig zijn onze gebeden, als de moed ons begeeft.
6. De reden, die hij aanvoerde, was niet waar. Het was niet genoeg en in sommige opzichten had de Heere hem beweldadigd boven dan zijn vaderen.
Hij had meer dan hen te doen en hij was sterker, stoutmoediger, meer alleen staande in zijn getuigenis, meer ontzaglijk in majesteit.
Hij had groter genot dan de meeste andere profeten gehad hebben, want hij had meer macht bij God en hij had wonderen gedaan, die door geen van hen werden overtroffen. Hij was meer bevoorrecht door bijzondere leidingen van de voorzienigheid en door meer bijzondere genade en hij moest zich nog boven alle anderen verheffen door de wijze waarop hij heenging van deze aarde: Gods wagens verbeidden hem.
II. Gods tederheid jegens hem.
1. Hij liet hem slapen: dit was beter dan een medicijn of innerlijke bestraffing of geestelijk onderricht.
2. Hij spijzigde hem met een gepast en wonderdadig versterkend voedsel.
3. Hij liet hem verzorgen door een engel. “Een engel roerde hem aan.”
4. Hij gunde hem zijn smart uit te spreken (1 Kon. 19:10) dit geeft dikwijls het snelst verlichting. Hij legde zijn toestand bloot en toen hij dit deed werd zijn hart verlicht.
5. Hij openbaarde zich aan hem. De wind, de aardbeving, het vuur, het suizen van een zachte stilte, waren stemmen van God. Als wij weten wat God is, dan zijn wij minder ongerust door andere zaken.
6. Hij gaf hem een blijde tijding. “Ook heb ik in Israel doen overblijven zeven duizend;” (1 Kon. 19:18). Zijn gevoel van eenzaamheid was aldus weggenomen.
7. Hij gaf hem meer te doen–hij moest anderen zalven door wie van de Heere raadsbesluiten van kastijding en onderricht uitgevoerd moesten worden.
Laat ons enige nuttige lessen hieraan ontlenen. Het is zelden recht om de dood te bidden: dat is een zaak, die men het best aan God over kan laten. Wij mogen ons eigen leven niet vernietigen en wij mogen ook niet vragen dat God dit doen zal. Voor de zondaar is het nooit recht om de dood te zoeken, want voor hem is sterven de hel. De moedwillige zelfmoordenaar bezegelt zijn eigen veroordeling. Voor de heilige kan zo’n wens geoorloofd zijn, maar slechts binnen zekere grenzen. Hij kan verlangen naar de hemel, maar hij mag dit niet doen alleen maar om van arbeid, moeite of lijden ontslagen te worden of vanwege teleurstelling en smaad. De dood te begeren kan onder zekere omstandigheden gepast zijn, maar niet om er met aandrang om te bidden. Als wij wensen te sterven dan moet de reden ervan niet liggen in ongeduld, hartstocht, gemelijkheid, hoogmoed of gemakzucht.
Wij weten niet wat er voor ons nog is weggelegd in dit leven. Wij kunnen de goede zaak nog zien bloeien; wij kunnen zelf nog voorspoed hebben. Laat ons in ieder geval vertrouwen op de Heere en het goede doen, dan hoeven wij nooit te vrezen.
Gedachten.
Wat horen wij? Elia moedeloos! dat heldhaftig gemoed! Hij, die tot Achab durfde te zeggen: “Gij en uw vaders huis hebt Israel beroerd;” hij, die de doden kon opwekken, de hemel kon openen en sluiten, op zijn gebed beide, vuur en water van de hemel kon doen neerkomen; hij, die geheel Israel durfde te bestraffen en bestrijden; die de vier honderd en vijftig Baalieten durfde te doden met het zwaard, – is dat de man, die voor de donkere blikken en de dreigementen van een vrouw siddert? Wenst hij bevrijd te zijn van het leven, omdat hij vreest het te moeten verliezen? Wie kan een onversaagde standvastigheid van vlees en bloed verwachten, als zelfs een Elia bezwijkt? De sterkste en heiligste Godvruchtige op aarde is nog onderworpen aan aanvallen van zwakheid en vrees; altijd en onveranderlijk goed te zijn, dat is alleen de verheerlijkten in de hemel eigen. Aldus wil de wijze en heilige God zijn kracht in onze zwakheid volbrengen. Het is tevergeefs om, zolang wij dit lichaam met ons meedragen, op zodanige gezondheid te hopen, dat wij niet soms door aanvallen van geestesongesteldheid teneer worden geslagen. Het is niets nieuws, dat Godvruchtigen naar de dood verlangen: wie kan er zich over verwonderen; wie kan het laken, dat men lotsverbetering wenst? Het is zo natuurlijk voor de afgematte reiziger om naar rust te verlangen, voor de gevangene om naar vrijheid te smachten, voor de balling om te begeren zijn vaderland weer te zien, dat de tegenovergestelde gewaarwording iets monsterachtigs zou zijn. Het voordelige van de verandering is een goede en billijke beweegreden van ons verlangen; maar om uit levensmoeheid de dood in te roepen, of uit ongeduld, of om aan lijden te ontkomen; dat is een zwakheid, die de heilige niet betaamt. Het is niet genoeg, O, Elia! God heeft nog meer werk voor u te doen: uw God heeft u meer dan uw vaderen geeerd; en gij zult leven om Hem te eren en te verheerlijken. Vermoeidheid en smart hebben de profeet in slaap gesust onder die jeneverboom; welke heilzame schaduw goed gekozen was voor zijn rust. Terwijl de dood werd ingeroepen, komt het tegenbeeld van de dood ongeroepen; de engel Gods verzorgt hem in deze onbehagelijke woning. Geen woestijn is te eenzaam voor die zalige geesten om ons te dienen. En gelijk hij door die bode Gods wordt bewaakt, zo wordt bij ook door hem gewekt, opgewekt uit zijn rust om de maaltijd te gebruiken, die hem, terwijl hij sliep, door deze geestelijke handen was toebereid: “Aan zijn hoofdeinde was een koek op de kolen gebakken en een fles met water.” O hoe liefelijk is die onophoudelijke zorg en voorzienigheid van de Almachtige, die door plaats noch toestand kan worden verhinderd! Als de middelen ons ontbreken, als wij te kort schieten voor onszelf en voor God, ook dan volgt Hij ons met zijn goedertierenheid, overlaadt Hij ons met zijn gunst boven, ja tegen verwachting! Welk een verscheidenheid brengt Hij in de verzorgers van zijn dienstknecht! Eerst de raven, toen de vrouw van Sarepta; nu zal het een engel zijn; geen van die allen zonder dat er een wonder bij geschiedt: geen voorzagen in zijn behoeften terwijl hij waakte, deze terwijl hij sliep. O God! het oog van uw voorzienigheid is niet verduisterd, de hand van uw macht niet verkort: leer Gij ons slechts u te dienen, op u te betrouwen.
BISSCHOP HALL.
Elia “maakte zich op en ging heen, om de wil van zijn leven.” Beter was het geweest, als hij bij zijn roeping als profeet was gebleven en geantwoord had, zoals Chrysostomus antwoordde, toen Eudoxia, de keizerin, hem dreigde: “Ga heen,” zei hij, “en zeg haar, dat ik voor niets bevreesd ben dan voor de zonde”; of gelijk Basil, toen Valens, de Ariaanse keizer, hem liet weten, dat hij hem ter dood zou laten brengen. “Ik wenste, dat hij het deed,” zei hij, “dan zal ik slechts des te eerder in de hemel zijn.” Luther had zijn aanvallen van vrees ofschoon hij over het algemeen kon zeggen: “Ik bekommer mij noch om de toorn van de paus noch om zijn gunst.” Gregorius aarzelde niet te zeggen, dat Elia aldus door vreze bevangen werd, omdat hij zich gestreeld had gevoeld door de grote dingen, die hij had gedaan en dat God hem zijn verootmoediging toeliet, om aldus van zijn hoge standpunt te vallen. Hetzelfde zien wij in Petrus, die bevreesd werd voor een onnozele dienstmaagd; om ons te tonen hoe zwak wij zijn, zwak als water, zodra wij aan ons zelf worden overgelaten.
JOHN TRAPP.
Wie zei aan Elia, dat het “genoeg” was? God heeft hem dit niet gezegd. Hij wist, wat voor Elia genoeg was om te doen en om te lijden. Het was niet genoeg. God had hem meer te leren en meer werk voor hem te doen. Indien de Heere hem aan zijn woord had gehouden, indien ook Hij gezegd had: “Het is genoeg,” dan zou aan Elia’s geschiedenis de kronende heerlijkheid hebben ontbroken.
KITTO.
Het kan niet ontkend worden, dat wij in de uitdrukking “het is genoeg” de diepe smart zien van een ziel, die in haar dierbaarste hoop en billijkste verwachtingen werd teleurgesteld. Er schijnt een wanhopen in te liggen aan God en aan de wereld, een ongeduldig moe worden van het kruis. Het is een ziel die, gelijk Jona, –misnoegd is over de handelingen van de Almachtige en Hem, door de dood te begeren, als het ware te verstaan wil geven, dat de zaak nu tot zo’n uiterste is gekomen, dat er niets overblijft dan de treurige wens om aan het lijden, dat er uit voortvloeit, door de dood te mogen ontkomen. Toch ging die vleselijke beroering in de ziel van Elia ook vergezeld van een goddelijk en gelovig verlangen dat, dorstende naar God, zijn eigen vleugels uitsloeg naar boven, naar het eeuwige licht. Ja, de grondtoon van deze treurige klaagzang was de kinderlijke gedachte, dat het hart van zijn Vader in de hemel over hem bewogen zou worden; dat zijn barmhartige God zijn licht wederom zou laten schijnen over de duisternis in de ziel van zijn dienstknecht, ten einde hem te vertroosten. Aldus zien wij in het gebed van onze profeet de elementen van het natuurlijke en van het geestelijke leven, te samen gistende als het ware in een vreemde en verwonderlijke vermenging. Het vuur van de natuur en van de genade in strijd met elkaar, vermengt zich ook met elkaar en wordt tot een vlam. Het metaal is in de smeltoven, waarvan de hitte de onzuiverheid te voorschijn brengt; maar wie zal op het gezicht van het gelouterde goud het schuim niet vergeten?
F.W. KRUMMACHER.
I. De oorzaak van Elia’s moedeloosheid.
1. Inzinking van fysieke kracht.
2. Gebrek aan sympathie. “Ik alleen ben overgebleven.” Leg de nadruk op alleen. Zijn eenzaamheid stond hem tegen.
3. Gebrek aan arbeid. Zolang Elia het werk van profeten te verrichten had, hoe zwaar en moeilijk dit werk ook was, ging alles goed, maar dat werk was nu afgelopen. Wat was hem voor morgen, voor overmorgen, op aarde te doen overgebleven? De ellende van niets te doen te hebben komt voort uit oorzaken, die naar haar aard willekeurig of onwillekeurig zijn.
4. Teleurstelling in zijn hoop op welslagen. Op de Karmel scheen het grote doel, waaraan Elia zijn leven had gewijd, bereikt te zullen worden. De Baalsprofeten waren gedood Jehova eenstemmig erkend als de ware God–de valse eredienst afgeschaft. Elia’s levensdoel–de transformatie van Israel in een koninkrijk Gods–was bijna tot stand gebracht. In een enkele dag was dit schone beeld echter vernietigd.
II. Gods behandeling ervan.
1. Ten eerste, Hij versterkte de uitgeputte krachten van zijn dienstknecht. Lees het verhaal. Hij wordt wonderdadig gespijzigd– daarna slaapt Elia, ontwaakt en eet en door de kracht van hetzelfde spijs deed hij een reis van veertig dagen.
2. Daarna brengt Jehova door de helende invloeden van de natuur de storm in zijn ziel tot bedaren. Hij gebood de orkaan om door de lucht te gieren en de aardbeving om de grond te schudden. Hij verlichtte het zwerk totdat zij een massa van vuur scheen te zijn. Dit alles was een weerspiegeling, als het ware van hetgeen er in Elia omging. De natuur brengt ons tot kalmte door gepaster en edelere uitingen te vinden voor onze gewaarwordingen, dan woorden ons kunnen bieden, door ze uit te drukken en te verheffen. De smart uit te kunnen drukken geeft verlichting. God heeft hem daarenboven de ernst van het leven doen voelen. Wat maakt gij hier, Elia? Dat is: Wat doet gij hier? Het leven is gegeven om te doen. Het leven van een profeet voor edeler doen dan voor anderen–en de profeet was toen niet doende, maar zuchtende. Zo’n stem herhaalt zich voor ons allen, ons opwekkende uit onze dofheid of uit onze vertwijfeling of uit een te langdurig niets doen. “Wat doet gij hier?” hier in dit korte leven.
3. Hij voltooide de genezing door de verzekering van de overwinning. “Ook heb Ik in Israel doen overblijven zeven duizend, alle knieën, die zich niet gebogen hebben voor Baal.” En zo was er met dat alles toch geen falen in het leven van Elia.
F.W. ROBERTSON.