Charles Haddon Spurgeon 24 juli 1859
Schrift: Handelingen 8:37
Uit: Metropolitan Tabernacle Pulpit Volume 47
Als u met heel uw hart gelooft, is het geoorloofd. Handelingen 8:37a
Het is niet mijn gewoonte om te preken over wat men gewoonlijk een “dooppreek” noemt. Ik noem het onderwerp van de doop zelden in mijn prediking, want ik merk dat veel van mijn toehoorders de Bijbelse leer over de doop begrijpen zonder al te veel hulp van mij. Een groot deel van degenen die zich bij ons in de gemeenschap hebben aangesloten, bestaat uit mensen die zelf de waarheid over deze zaak hebben onderzocht, en die hun verandering van gezindheid in geen geval aan een opmerking van mij konden toeschrijven, maar die de verordening duidelijk in de Heilige Schrift hadden ontdekt. Deze methode om tot de waarheid te komen verkies ik boven een door mijzelf gegeven onderricht; want ik weet dat het geloof van mensen die op deze wijze door God zijn onderwezen, “niet zou bestaat in wijsheid van mensen, maar in kracht van God.” Op een keer weigerde ik naar Ierland te gaan, toen een broeder mij daartoe uitnodigde. Hij gaf als reden op dat ik door daarheen te gaan het doopsgezinde kerkgenootschap sterk zou uitbreiden. “Nee,” zei ik; “ik zou er de straat niet voor oversteken, laat staan de zee, alleen maar om mensen doopsgezind te maken.” Waar ik ook ben, ik probeer, zoals het God behaagt, de mensen tot Christus te brengen en ik laat het over aan de Geest van God om hen de zaken van Christus te openbaren.
Toch durf ik niet helemaal te zwijgen over de geloofsdoop. Als ik mijn bediening ten volle wil belijden en het hele Evangelie wil prediken zoals het in het Nieuwe Testament staat, moet ik de waarheid verkondigen met betrekking tot die grote verordening van onze Heer Jezus Christus, die Hij zelf op zo’n belangrijke plaats heeft gezet door het te verbinden met geloof en verlossing: “Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden” (Mark. 16:16a) Toch wil ik jullie verzekeren, beste vrienden, dat ik dit onderwerp niet aansnijd vanuit een controversieel standpunt, want dat zou ik verafschuwen; maar alleen omdat ik voel dat het “de last van de Heere” is die op mij drukt; en omdat het een deel is van Gods Heilig Woord, moet ik erover preken. In de uitstekende en achtenswaardige Presbyteriaanse Kerk is het gebruikelijk om vóór de bediening van het Heilig Avondmaal een preek te houden met als doel wat men noemt “het afschermen van de Tafel”. Dat afschermen is een belangrijk onderdeel van de taken die de christelijke predikant in veel andere zaken naast het Avondmaal heeft. Alle Bijbelse leerstellingen, alle beloften van God en de beide sacramenten van Christus moeten omheind worden. Bij de afscherming van de Tafel des Heeren gaat het de predikant vooral om: – Wie zijn de geschikte personen om het Avondmaal te gebruiken? Wie mogen naderen en deelnemen aan het symbolische brood en de wijn, en wie mogen er niet aan de Tafel aanschuiven?
Welnu, zoals de Avondmaalstafel afgeschermd moet worden, zo moeten ook het doopbassin, de beloften van God en die grote en heerlijke leerstellingen die de kern van ons geloof vormen afgeschermd worden. Ik geloof dat in onze tekst de enige juiste en Bijbelse afscherming wordt gegeven: ‘Als u met heel uw hart gelooft, is het geoorloofd‘. Als iemand tegen mij zegt: ‘Mag ik mijzelf tot de uitverkorenen rekenen?’ Dan antwoord ik: ‘God heeft zeker een volk uitverkorenen, maar u hebt niet het recht uzelf als een van hen te beschouwen, tenzij u met heel uw hart gelooft.’ Daarnaast is er de leer van de krachtdadige roeping. Als iemand mij vraagt of hij krachtdadig geroepen is, antwoord ik: ‘Als u met heel uw hart gelooft, hebt u zeker belang bij deze heerlijke leer van Gods genade.’ Met betrekking tot de leer van de verlossing door het bloed van Christus, die de basis en het fundament is van al onze hoop, zie ik geen reden om iemand te vertellen dat hij verlost is, totdat ik hem een volledig en bevredigend antwoord kan laten geven op de vraag: ‘Gelooft u met heel uw hart in de Heere Jezus Christus?’. Het lijkt mij dat de leerstellingen van het Evangelie voor niemand echt een troostende boodschap zal zijn zolang hij niet met heel zijn hart in Christus gelooft.
Zo is het ook met de beloften van God. Het zijn rijke heerlijke, geestelijke spijzen die Hij heeft uitgespreid op de Tafel van Zijn feestzaal. Maar als iemand niet met heel zijn hart in Christus gelooft, heeft hij geen recht op de “buitengewoon grote en kostbare beloften” die God heeft opgetekend voor de troost van Zijn Eigen volk. Ik weet dat er enkele liefdevolle en genadige uitnodigingen zijn die gericht zijn tot de zondaar; en ik dank God dat het zo is; maar ik weet ook dat de zondaar nooit de zoetheid ervan kan realiseren totdat hij in Jezus gelooft. Ik weet zeker dat hij geen gehoor kan geven aan de uitnodiging behalve door met heel zijn hart te geloven, en dat hij een vreemdeling is voor de genadige beloften en bemoedigende uitnodigingen totdat hij zijn vertrouwen stelt in “Jezus alleen”.
Ik ben er volkomen van overtuigd dat het met de inzettingen van onze Heere Jezus Christus niet anders is. Zij, die niet met heel hun hart in Hem geloven, mogen de Tafel van de Heere niet naderen. “Ga weg, jullie goddelozen!” moet de kreet zijn van de christelijke prediker als hij op het punt staat de heilige symbolen uit te delen. Gelovige in Christus, u bent van harte welkom; als u met heel uw hart in Hem gelooft, hebt u het recht om aan de Tafel van de Heere te komen. Wie en wat u ook bent, de enige barrière die we met recht voor u kunnen plaatsen draagt dit opschrift: “Indien gij met geheel uw hart gelooft, is het geoorloofd “. Sterker nog, als u gelooft, is er geen belemmering. Kom dus en wees welkom; we durven geen enkele belemmering te plaatsen voor de Tafel van onze Heere, die God zelf daar niet heeft geplaatst; daarom nodigen we allen uit die in Jezus geloven, maar we waarschuwen met klem allen, die zonder geloof in Christus aan deze bezwering gaan deelnemen, dat ze voor zichzelf een oordeel eten en drinken, omdat ze het lichaam van de Heere niet onderscheiden, want niemand heeft het recht tot Zijn Tafel te naderen dan alleen zij die met een oprecht hart in Christus geloven, ja, in Hem alleen.
Zo is het ook met betrekking tot andere inzettingen, zoals de doop van gelovigen. Welke meningen verschillende mensen er ook over mogen hebben, het Woord van God moet standhouden, en het is onze plicht om te prediken wat ons daarin is geopenbaard. Een punt dat heel duidelijk is, is dat niemand recht heeft op deze verordening totdat hij een gelovige in Christus is. Het verbaast me dat christenen zich ooit hebben kunnen voorstellen dat deze regel in enig geval zou kunnen worden versoepeld, en het heeft me vaak verbaasd dat alle calvinisten niet inzien dat de doop moet toebehoren aan het volk van God, en aan hen alleen. Leren we niet terecht dat de leerstellingen van de Schrift dienen tot troost en onderricht van de gelovige; dat de beloften van God in de regel voor de gelovige zijn; dat in feite het hele plan van Gods genadebedeling bestemd is voor de gelovige, en de gelovige alleen? Dan kan ik niet begrijpen om welke reden er een enkele uitzondering gemaakt moet worden op de Goddelijke regel, en dat men veronderstelt, dat deze belangrijke ordinantie opengelaten moet worden voor de hele wereld, – niet alleen voor alle verstandige bewoners van de wereld, maar ook zo opengelaten, dat zelfs een onbewuste levende baby het kan ondergaan.
Niet alleen is dat bij mij een dwingend argument, maar zoals ik het begrijp is het hele evangelie van Christus gericht tot verstandige individuen. Ik zie helemaal niet in wat ik met enig effect zou kunnen doen als ik opgeroepen zou worden om te preken voor een bewusteloos levend persoon. Het evangelie doet een beroep op het verstand en het hart van mensen, maar als al hun geestelijke vermogens in een slapende toestand verkeren, zie ik niet wat ik als prediker in zo’n geval kan doen, of welk effect het evangelie zelf op zulke mensen heeft. Het verbaast me dat een onbewuste baby deelgenoot gemaakt zou worden van een bedeling, die volgens de duidelijke leer van de Schrift de bewuste instemming en het volledige vertrouwen van het hart van de ontvanger vereist. Heel weinig mensen, als er al mensen zijn, zullen betwisten dat kinderen het Avondmaal zouden moeten ontvangen, maar er is niet meer Schriftuurlijke volmacht om hen tot de ene ordinantie te brengen dan om hen tot die andere ordinantie te brengen.
Dat is bij mij niet alleen een overtuigend argument, maar zoals ik het begrijp is het hele Evangelie van Christus gericht tot verstandige individuen. Ik zie totaal niet in hoe ik met enig effect zou kunnen preken tegen een onbewuste levende ziel. Het Evangelie doet een beroep op het verstand en het hart van mensen, maar als al hun geestelijke vermogens in een sluimerende toestand zijn, zie ik niet wat ik als prediker in zo’n geval kan doen, of welk effect het Evangelie zelf op zulke mensen heeft. Het verbaast me dat een onbewuste baby deelgenoot gemaakt zou worden van een bedeling, die volgens de duidelijke leer van de Schrift de bewuste instemming en het volledige vertrouwen van het hart van de ontvanger vereist. Heel weinig mensen, als er al mensen zijn, zullen betwisten dat kinderen het Avondmaal mogen ontvangen, maar er is niet meer Bijbelse volmacht om hen tot de ene inzetting te brengen als er is om hen tot die andere inzetting te brengen.
De Catechismus van de Kerk van Engeland heeft volkomen gelijk als hij zegt dat berouw en geloof vereist zijn voor personen die gedoopt willen worden, maar haar praktijk is niet in overeenstemming met die Schriftuurlijke leer. De peetvader en peetmoeder van het kind beloven in zijn naam dat hij zich zal bekeren en geloven, en dat hij de duivel en al zijn werken zal afzweren; dat is meer dan het kind zelf zou kunnen beloven, en meer dan ik zou kunnen beloven. Als ik dat zou zeggen, zou ik een leugenaar zijn tegenover God en mijn eigen ziel, want het is voor mij volstrekt onmogelijk zo’n belofte na te komen. De theorie van de kerk is dat deze belofte van berouw en geloof is als het papiergeld dat we in omloop hebben; het is waar dat het niet de huidige munt van berouw en geloof is; toch is het geldig, de belofte dat het kind berouw zal hebben en geloven is voldoende, – wat me een vreemde voorstelling van zaken lijkt voor elk weldenkend wezen om te onderschrijven. Ik zal de zaak zo stellen: stel dat er een koning is die absolute heerschappij heeft over zijn onderdanen, en stel dat er een bepaald werk gedaan moet worden, bijvoorbeeld het plaatsen van glas in een gebroken raam. Stel verder dat er twee arbeiders zijn, aan wie de koning beiden de opdracht geeft: “Ga aan het werk en herstel dat raam.” Een van hen zegt: “Ik wil niet,” de ander zegt: “Ik wil wel,” en toch hangt hij meteen spinnenwebben over de gebroken plekken. Het lijkt me dat er in beide gevallen niet veel verschil is in ongehoorzaamheid, en het is precies hetzelfde bij hen die expliciet weigeren te gehoorzamen aan wat zij weten als de duidelijke geboden van Gods Woord met betrekking tot de doop, en ook bij hen die in de praktijk ongehoorzaam zijn aan die geboden door de onderdompeling van gelovigen te vervangen door de besprenkeling van zuigelingen en dan het verzinsel van peetouderschap erbij halen om hun verandering van de Goddelijke inzettingen te ondersteunen. Naar mijn mening is dat een vergeefse poging om de naleving van een duidelijk en eenvoudig gebod te ontduiken, en is het daarom erger dan openlijk beleden ongehoorzaamheid zou zijn geweest. Ik kan het standpunt begrijpen van iemand, die in zijn eigen geweten niet ervaart dat dit een inzetting is die beperkt is tot gelovigen, maar ik kan de logica niet begrijpen van iemand die zegt dat berouw en geloof noodzakelijk zijn voor de doop en dan het onbewuste kind in zijn armen neemt, een paar druppels water op zijn voorhoofd sprenkelt en dan verklaart, dat het een kind van God is geworden en een erfgenaam van het koninkrijk der hemelen! Dat lijkt me niet alleen het toppunt van absurditeit, maar ook een afschuwelijke zonde tegenover de Allerhoogste God.
Ik herhaal wat ik al gezegd heb, dat de afscherming van de beide inzettingen van Christus tot stand kan komen door de voorwaarde die in onze tekst staat: “Als u met heel uw hart gelooft, is het geoorloofd.” Ik kan mijn broeders en zusters niet van de Tafel des Heere afhouden als ze met heel hun hart in Hem geloven, noch kan ik een kind dat met heel zijn hart in Jezus gelooft van de doop afhouden. Maar aan de andere kant, al zou hij een eerbiedwaardige grijsaard zijn, dan is het niet mijn taak om als dienaar van de Heere de wetten van mijn Koning te veranderen om hem te behagen; maar eerder om tegen hem te zeggen: “Houdt u zich terug tot u in staat bent de bevelen van mijn Meester te gehoorzamen. U hebt nog geen recht op de voorrechten die tot Gods familie behoren. Zolang u niet in Jezus gelooft en dus niet bewezen hebt een van Zijn kinderen te zijn, kan ik u geen deelgenoot maken van een van de inzettingen die Hij heeft ingesteld.”
Nu ga ik de leer van de tekst in de praktijk brengen door me kort en liefdevol te richten tot onze dierbare vrienden die op het punt staan gedoopt te worden. De inachtneming van deze verordening zal bij velen van ons herinneringen oproepen aan soortgelijke diensten in het verleden. Het brengt bij mij een rivier in Cambridgeshire in herinnering, met een grote menigte toeschouwers aan de oevers, en een jongeling die midden in de stromende beek loopt en zich daar met geest, ziel en lichaam overgeeft aan de dienst van zijn Meester. Het herinnert me aan het uur waarop ik in het openbaar mijn trouw zwoer aan de Koning der koningen; en ik kan me aansluiten bij John Newton door tegen mijn lieve Heere en Meester te zeggen, –
“Vele dagen zijn sindsdien voorbijgegaan,
Ik heb vele veranderingen gezien;
Toch ben ik tot nu staande gehouden;
Wie anders dan U zou mij staande kunnen houden?“
Misschien worden anderen, die aldus “Christus hebben aangedaan”, opgevrolijkt en opgewekt door de toespraak die ik nu zal houden voor hen die straks het doopbassin zullen betreden.
I. We zullen de tekst bijna woord voor woord uitleggen. Ten eerst, beste vrienden, let op HET BELANG VAN PERSOONLIJK GELOOF: “Als u met heel uw hart gelooft, is het geoorloofd“.
Gelooft u zelf in Christus? Het is nutteloos voor u om te zeggen dat u een zoon of een dochter bent van vrome ouders of van godvruchtige vaders en moeders. Tenzij u zelf in Jezus gelooft, zult u even zeker in de hel terechtkomen als de goddeloze nakomelingen van goddeloze ouders. Het geloof van uw ouders kan door God gezegend worden als het middel waardoor u tot Christus gebracht wordt; maar als u niet tot Hem gebracht wordt, kan al het geloof van anderen niet baten voor uw redding. Al zou Abraham uw vader zijn en Sarah uw moeder, dan nog zou u niet gered kunnen worden zonder uw eigen persoonlijke geloof in de Heere Jezus Christus. Hoe geneigd zijn wij, die de plaatsen van een gezinskerkbank in het huis van God innemen en die vanaf onze kinderjaren meegenomen zijn om het Woord te horen prediken, om ons in te beelden dat er een soort gezinsheiligheid is, die voor ons allen van nut kan zijn, en om ons voor te stellen dat wij, omdat onze ouders christen waren, ook gered worden! Toch is dat niet zo; er bestaat niet zoiets als een christelijke gezin, dat toereikend is om u op de laatste grote dag op te nemen, tenzij u die ertoe behoort zelf christen bent. Er bestaat ook niet zoiets als een christelijk volk, tenzij de individuen waaruit dat volk bestaat allemaal christen zijn.
Mensen zijn altijd geneigd om in de massa over godsdienst te praten; maar, geliefden, bedenk dat je één voor één de hemel zult moeten binnengaan, als je er al heen gaat. “Zo zal ieder van ons zich verantwoorden voor God.” Geen andere ogen dan die van jezelf zullen je helpen bij het kijken naar het kruis, of bij het wenen over je zonde. Het berouw van een andere ziel kan nooit de plaats innemen van het goddelijke verdriet van uw eigen hart over de zonde. Geen andere lippen dan de uwe kunnen het boetvaardig gebed namens u uitspreken: “God, wees mij zondaar genadig.” U moet uw eigen behoefte aan een Verlosser gaan voelen, u moet zelf door de Heilige Geest in staat worden gesteld om uw vertrouwen op Jezus te stellen, anders gaat u even zeker verloren als wanneer u in een Hottentottenhut was geboren, uit ouders die de Heere niet kenden noch liefhadden.
Persoonlijke godsdienst is een essentiële voorwaarde voor toelating tot de Kerk van Christus, of tot een van de inzettingen die Hij heeft ingesteld. Ik huiver als ik mensen zie die geen christen zijn, die de beloften die gericht zijn aan gelovigen naar zich toetrekken. Ik heb iemand horen zeggen over een preek, die bedoeld was voor de troost van de kinderen van God: “O, wat was die zoet voor mij!” terwijl hij gestolen lekkernijen at, waar hij op geen enkele manier recht op had. “Als u gelooft met heel uw hart,” mag u de honing uit de beloften zuigen. Als u gelooft, mag u heen en weer lopen in het geestelijke Kanaän, van Dan tot Beersheba, want het is helemaal van u. Van de heuveltoppen tot de diepste dalen is alles van u; ja, van het middelpunt van de hemel tot zijn omtrek, of tot zijn uiterste grenzen, is alles van u. Maar als u niet gelooft, zal uw afkomst u niets baten; uw godvruchtige ouders zullen u niet baten in de laatste grote dag; neen, zelfs nu niet, want de toorn van God blijft op u omdat u niet gelooft in zijn Zoon, Jezus Christus, die Hij naar de wereld heeft gezonden als de enige Redder van zondaars.
Onderzoek dan uw harten, mijn geliefde broeders en zusters, en kijk of u werkelijk voor uzelf persoonlijk gelooft. Stel dat de Ethiopische kamerling had gezegd: “Ikzelf geloof niet in Jezus, maar mijn vader en moeder wel,” dan zou Filippus geantwoord hebben: “Hun geloof kan u niet baten; alleen ‘indien u met uw hele hart gelooft, is het geoorloofd’ u te laten dopen.” Godsdienst is een persoonlijke zaak, de inzettingen van Christus moeten alleen door gelovigen worden gevierd overeenkomstig hun persoonlijke aandeel in Hem. Het heeft geen zin om van uw ouders te zeggen dat zij in het verbond der genade zijn; bent u in het verbond? Kunt u met David zeggen: “Hij heeft met mij een eeuwig verbond gesteld, in alles geordend en bewaard.”? “Gelooft u in de Zoon van God?” Want als u dat niet doet, dan kunnen we u niet toelaten tot de gemeenschap met Zijn volk en kunnen we niet toestaan dat u in Zijn Naam gedoopt wordt.
II. Let vervolgens op DE EERSTE GROTE VOORWAARD VOOR de doop: “Als u met heel uw hart gelooft, is het geoorloofd” om gedoopt te worden. De vraag, die ieder van u moet beantwoorden, is dus deze: “Gelooft u in de Heere Jezus Christus?” “Wel,” zegt iemand, “ik probeer de Meester zo goed mogelijk te dienen.” Ik ben blij dat te horen, en als je dienst het resultaat is van geloof in Christus, dan prijs ik God ervoor, maar als hij niet gebaseerd is op geloof en niet de vrucht is van geloof, is hij waardeloos. Alle dienst door ongelovige mensen is gewoon witgekalkte zonde. Het ziet er misschien uit als een deugd, maar het is slechts een bedrieglijke vervalsing, niet de echte munt. Nogmaals stel ik u de vraag: “Gelooft u in de Heere Jezus Christus?”.
“Wel,” zegt een ander, “ik aanvaard alle leerstellingen van de genade, te beginnen met de uitverkiezing en eindigend met de uiteindelijke volharding; ik ben de meest orthodoxe gelovige die ooit geleefd heeft.” Dat is niet alles wat ik van u wil weten. Geloof in Christus is niet het aannemen van een droge, dode orthodoxie. Geloven in Jezus is niet eenvoudigweg een calvinist zijn van zestien pond per pond. Reddend geloof is niet het louter aannemen van een geloofsbelijdenis of van welk formulier dan ook. Geloven is vertrouwen, en niemand gelooft werkelijk – in de Nieuwe Testamentische betekenis van het woord, – totdat hij wordt gebracht tot vertrouwen in Christus alleen, en zijn hele godsdienst in vertrouwen neemt, niet vertrouwend op wat hij ziet, noch op wat hij is, maar op wat is geopenbaard in Gods Woord; – niet op wat hij is, of kan zijn, of zal zijn, noch op wat hij doet of kan doen, noch op wat hij voelt of niet voelt; – maar uitsluitend vertrouwend op wat Christus heeft gedaan, doet, en nog zal doen. Nu, beste broeders en zusters, gelooft u dus met heel uw hart in de Heere Jezus Christus? Hoewel u de kleding van doopkandidaten aanheeft, smeek ik u zich terug te trekken uit dit bassin als u niet in Christus gelooft. Ik meen een traan in uw oog te zien, en ik hoor u zeggen: “Gezegend zij God dat ik, met vele onvolkomenheden, nog steeds naar Christus mag zien, en zeggen, –
“Niets in mijn handen breng ik mee:
Ik klem mij eenvoudig vast aan Uw kruis;
Naakt, kom tot U voor kleding:
Hulpeloos kijk ik naar U voor genade;
Vuil, vlucht ik naar de fontein;
Was mij, Verlosser, of ik sterf.”
Welnu, beste vriend, als u die verklaring echt kunt afleggen, hoe zwak uw geloof ook is, dan is deze inzetting voor u, de Avondmaalstafel is voor u, de leerstellingen van het Evangelie zijn van u, de beloften van Christus zijn van u, ja, Christus zelf is van u; en Christus is alles, daarom zijn alle dingen van u; “U echter bent van Christus en Christus is van God.”
In uw doop zou het uw doel moeten zijn God te behagen; maar zonder geloof is het onmogelijk Hem te behagen. Hoe kan datgene wat Hem niet behaagt, beschouwd worden als het naleven van een van Zijn inzettingen? Maar “Als u met heel uw hart gelooft, is het geoorloofd” en uw naleving zal aangenaam zijn in Zijn ogen. Als Christus de enige steunpilaar is van uw hoop, het enige verblijf en de enige steun van uw vertrouwen, als uw geloof werkelijk en oprecht zegt: “Ik vertrouw op niets anders dan Jezus om gered te worden,” kom dan hier, kom en wees welkom. “Kom binnen, u die door de HEERE gezegend bent. Waarom zou u buiten blijven staan?”
Enkele jaren geleden kwam er een man bij me die zei dat hij gedoopt wilde worden. Ik stelde hem de volgende vraag: “Waarom wilt u dat?” Hij antwoordde: “Omdat ik een christen wil zijn.” “Maar,” vroeg ik, “denkt u dat de doop u tot een christen zal maken?” “Ja,” zei hij. “Dan,” antwoordde ik, “vergist u zich schromelijk. Wij dopen alleen diegenen die belijden dat ze al gered zijn door het geloof in Jezus. De doop zal u op geen enkele manier op weg helpen naar de hemel.” De man leek totaal verbijsterd te zijn over die gedachte, want hij had op de een of andere manier het idee in zijn hoofd gehaald dat er iets werkzaams zat in de inzetting zelf. Toen ik hem probeerde uit te leggen dat de Schrift geen rechtvaardiging bevat voor zo’n gedachte, en dat we daarom niemand dopen die niet gelooft dat hij al gered is, ging de man verbijsterd weg. Toch hoop ik dat hij ook wegging met het besluit zichzelf ernstige vragen te stellen als deze: “Hoe komt het dat ik geen christen ben? Hoe komt het dat ik geen volgeling van Christus ben, en dat de dominee daarom weigert me te dopen, en me aanspoort eerst het koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid te zoeken, om daarna de doop te ondergaan, maar niet eerder?”. God verhoede dat iemand van jullie, beste vrienden, ook maar één moment zou denken dat er enige reddende werking in het water van dat doopbassin zit! Al werd u in de Jordaan zelf gedoopt, wat zou dat u kunnen baten? Al stroomde het water van de doop uit de hof van Eden, het kon de vlek van de zonde niet wegwassen; niets anders dan het bloed van Jezus kan dat doen. Wie gedompeld is in de “Fontein gevuld met bloed, gevuld met bloed uit de aders van Immanuel” mag ook ondergedompeld worden in het doopbassin; wie gelooft, mag zich laten dopen. Maar als u niet gelooft, ga dan achteruit; dit is een heilige cirkel waar geen ongelovige binnen mag komen. “Indien u gelooft”, kom dan hierheen en belijd uw geloof zoals uw Heere het heeft ingesteld; maar indien u niet gelooft, wees dan op uw hoede, opdat u uw zielen niet te gronde richt door te knoeien met die inachtneming die in uw huidige toestand niet voor u bestemd is.
III. Let ten derde op HET SOORT GELOOF DAT HIER GENOEMD WORDT: “Als u met heel uw hart gelooft.”
Er is veel verschil tussen geloof en geloof. De ene soort is het geloof van het hoofd, en de andere is het geloof van het hart. Sommige mensen hebben al hun geloof in hun hoofd; als arme, ellendige, straatarme studenten beperken ze hun geloof tot hun hoofd, en daar laten ze het zich voeden met wat droge gedachten of lege speculaties; maar het geloof van de ware christen bezet de beste kamer van het hart. Het heeft zijn citadel in het binnenste van zijn wezen, het heeft zijn thuis in zijn diepste ziel.
De duivel zelf heeft het geloof van het hoofd; hij gelooft en siddert. Hij is even orthodox als veel hooggeleerde theologen; wat louter theologische formulering betreft, zou ik het opstellen van een geloofsbelijdenis aan de duivel kunnen overlaten. Ik geloof dat hij door en door gezond is in de leer en veel meer weet van Gods Woord dan de meesten van ons. Hij kan het correct citeren als hij daar zin in heeft, hoewel hij ook een meester is in het verkeerd citeren voor zijn eigen doeleinden. Ik denk niet dat de duivel ooit een Arminiaan is geweest, of er ooit een zal worden; daarvoor begrijpt hij de leerstellingen van de genade, althans in zijn geest, te goed. In één opzicht is hij beter dan sommige Antinomianen, want zij geloven en matigen dingen, terwijl hij gelooft en siddert. Toch zullen satan en de Antinomianen nooit erg grote vijanden worden. Het verbaast me dat ze spreken over de duivel die hen verzoekt; ik geloof dat ze zichzelf verzoeken of de duivel verzoeken hen te verzoeken, als hij hen al werkelijk verzoekt.
Toch haat de duivel veel dat hij met zijn hoofd gelooft. Zo is er bijvoorbeeld de leer van de uitverkiezing. “Ah!” zegt hij, “ik kan de waarheid van die leer niet ontkennen, maar toch haat ik haar, want ik weet dat ik niet tot de uitverkorenen behoor.” Zo is het ook met de verlossing; de duivel zegt: “Ik verafschuw die leer. Ik weet dat Christus Zijn volk heeft verlost met Zijn bloed, maar ik behoor niet tot hen. Het kruis van Christus is heerlijk, en ik ben verplicht de kracht ervan toe te geven, want ik heb het vaak gevoeld, en ik zal het nog meer en meer voelen; maar ik haat het kruis, want het vermorzelt me, en neemt velen van mijn onderdanen van me weg. Ik weet dat Jezus de Zoon van God is; ik zou willen dat hij dat niet was, en als ik kon zou ik hem van Zijn troon rukken en Hem uit Zijn heerschappij verdrijven.” Dus, zo ziet u, de duivel gelooft met zijn hoofd veel dat hij met zijn hart haat.
Het geloof in Christus is nooit echt, tenzij het het geloof van het hart is, tenzij zowel het hart als het hoofd ermee instemt, tenzij de waarheid niet alleen wordt geloofd, maar ook liefgehad. Gelooft u, beste vrienden, zo de waarheid met uw hart? Bent u er niet alleen van overtuigd, maar is het ook uw vreugde en verrukking? Weet u dat u een zondaar bent, en treurt u over dat droevige feit? Kent u deze waarheid proefondervindelijk? Kent u ook Christus als uw Verlosser? Hebt u Hem in uw binnenste ontvangen als een bezit dat voor u van levensbelang is? Waardeert u Zijn aanwezigheid en verheugt u zich dat Hij altijd bij u is? Weet ú dat het bloed van Jezus de zonde uitwist? Hebt u die waarheid geleerd, niet alleen als een Schriftuurlijke leerstelling, maar als een zaak van oprechte ervaring in zoverre uw zonden aldus zijn uitgewist? Gelooft u in uw hart dat de Heilige Geest de Heiligmaker is? Gelooft u die waarheid van harte, en bidt u daarom: “Heere, vernieuw en heilig mijn binnenste door Uw genadige Geest”? Zo niet, dan geeft welk geloof u ook denkt te hebben, u geen recht op de doop, laat staan op de hemel; blijf daarom staan. Als alleen uw hoofd vol is van wat gezond, juist en waar is, en uw hart leeg is van het geloof in Christus, en de liefde tot God en Zijn waarheid, blijf dan weg van het doopbassin, want u mag niet binnendringen in de plaats die voorbehouden is aan de volgelingen van Christus.
Filippus zei tegen de kamerling: “Als u met heel uw hart gelooft, is het geoorloofd.” Ik ben bang dat sommigen die in dat bassin gedoopt zijn, niet met hun hele hart geloofd hebben. Ze zeiden van wel, maar ik betwijfel of het voor hen allemaal waar was. En, geliefden, als we onszelf eerlijk toetsen, zullen sommigen van ons ernstige redenen hebben om zich af te vragen of we wel recht hebben op de verordening van de doop van gelovigen. Gelooft u, vriend, in Christus met heel uw hart? Christus wil uw hele hart hebben of helemaal niet; Hij zal nooit genoegen nemen met een deel en de rest aan de duivel overlaten. Ware gelovigen zullen hun hele hart aan Christus geven, zelfs al kunnen ze nog niet alles voor Hem in bezit krijgen. Het is een feit, dat het met het hart van de gelovige ongeveer hetzelfde is als met de Israëlieten in Kanaän; het hele land behoorde hun toe, maar toch konden ze het een tijdlang niet allemaal in bezit krijgen; ze moesten vechten met de Kanaänieten, en ze verdrijven. Nu, kandidaten voor de doop, kunt u vanuit uw hart zeggen dat u alles opgeeft aan Christus? Kan ieder van u tegen uw Heere zeggen:
“De meest geliefde afgod die ik ken ,
wat die afgod ook moge zijn,
help me het van Uw troon te trekken,
en U alleen te aanbidden“?
Kunt u uw hele leven, lichaam, ziel, gezondheid, rijkdom of talent opgeven en alles aan Christus geven? Als u dat niet kunt, hebt u niet met heel uw hart in Hem geloofd; er is een deel dat u hebt achtergehouden. Als u met heel uw hart gelooft, zal het een overgave zijn van uw gehele hart. “O!” zegt iemand, “ik verlang ernaar alles aan Christus te geven.” Dan, mijn broeder, hebt u alles aan Hem gegeven; u hebt dat in feite werkelijk gedaan, en het zal uw voorrecht zijn uw wens praktisch uit te voeren door u dagelijks volledig aan Hem over te geven.
Let nog op een ander aspect van de tekst. Hebt u enig ander vertrouwen dan dat in Christus? Is er ook maar een beetje zelfvertrouwen in uw hart met betrekking tot verlossing, of een klein vertrouwen op uw eigen goede werken of op ceremoniën die u in acht neemt? Dan moet ik tegen u zeggen, “Blijf weg van het doopbassin totdat U met heel Uw hart in Christus gelooft, en tegen Hem kunt zeggen,-
“Geheel mijn vertrouwen rust op U,
al mijn hulp ontvang ik van U.”
Als u dat naar waarheid kunt zeggen, kom dan en wees welkom; zo niet, blijf dan staan. Hier kan ik troost vinden voor mezelf; want, wat ik ook allemaal niet kan zeggen, ik kan naar waarheid zeggen dat ik in Jezus geloof met geheel mijn hart; ik heb niets anders om op te vertrouwen. Anderen kunnen vertrouwen op hun goede werken, maar ik heb er geen waarop ik kan vertrouwen. Sommigen vertrouwen misschien op hun gebeden, maar ik moet huilen omdat die van mij zo weinig en zo zwak zijn. Sommigen mogen vertrouwen op ceremoniën, maar ik heb vaak de nutteloosheid van zelfs de beste daarvan bewezen; aan de Tafel van de Heere zelf durf ik niet te vertrouwen op enige zegen die ik krijg door de tekenen van het gebroken lichaam en het vergoten bloed van mijn Verlosser, mijn vertrouwen ligt uitsluitend bij Hem alleen. Mijn eigen kracht is volmaakte zwakheid; ik kan er niet op vertrouwen, noch op iets anders dan op Christus. Kunt u hetzelfde zeggen, lieve broeders en zusters? Dan mag u zonder angst in het water gaan; maar als u niet gelooft met heel uw hart, blijf dan weg van het doopbassin.
Ter afsluiting van mijn betoog zou ik aan al mijn toehoorders de volgende vraag willen voorleggen, waarbij ik het aan de Heilige Geest overlaat om die op uw hart toe te passen: Blijkt uit deze passage niet dat geloof noodzakelijk is vóór de doop; en dat Filippus hem niet zou hebben gedoopt als deze kamerling niet in Jezus had geloofd? “Ik spreek immers tot verstandige mensen; oordeelt u zelf over wat ik u zeg.” Als iemand van u ongelovig is, durf dan niet te denken dat u in uw huidige toestand op de Bijbelse manier gedoopt kunt worden; maar als u gelovig bent en niet gedoopt bent, laat me dan aan uw geweten voorleggen of u denkt dat u er goed aan doet deze verordening van Christus te verwaarlozen. Het is een zaak waarover u ernstig moet nadenken; het is een zaak tussen uw Redder en uw eigen ziel; ik bid de Heere ons allen tot een juist besluit te brengen. Als wij verkeerd zijn, laat Hij ons dan op het rechte pad brengen; en als u verkeerd bent, laat Hij u dan op het rechte pad brengen! Een zekere geleerde had een zeer verstandig gebed dat ik u aanbeveel. In een groot geschil waarin hij verwikkeld was, zag men dat hij vaak aan het schrijven was, zodat iemand tegen hem zei: “Mag ik uw aantekeningen bekijken?” “Zeker,” antwoordde hij. Toen de aantekeningen werden bekeken, bleek dat ze simpelweg bestonden uit de woorden: “Meer licht Heere, meer licht!” Ik denk dat dat een verzoek is dat we aan veel van onze broeders en zusters, en zeker aan onszelf, mogen voorleggen: “Meer licht Heere, meer licht!”.