Wat zijn we toch dwaas! Of we nu jong of oud zijn, we zijn als een kind in geestelijke zaken. Wat een grote dwazen zijn we toch, als we net tot geloof in Christus gekomen zijn! We menen dat heel veel dingen horen bij de bekering, terwijl we later merken dat ze er helemaal niets mee te maken hebben. We denken bijvoorbeeld dat we nooit meer zullen zondigen. In onze ogen is de strijd al beslist. Er is nu een vlak veld en we hoeven geen strijd meer te voeren. In feite hebben we de overwinning al behaald. We hoeven alleen nog maar op te staan en met de palmtak te wuiven. Alles is voorbij. God hoeft ons alleen nog maar op te roepen en we zullen de hemel binnengaan. Hier op aarde hoeven we niet meer te strijden met onze vijanden.
Dit zijn allemaal duidelijke misvattingen. In de Bijbel staat: ‘Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld.’ Er staat echter niet dat dit geloof niet zal worden beproefd. Uw geloof zal beproefd worden. Een onbeproefd geloof is helemaal geen geloof. God gaf nooit geloof zonder de bedoeling het te beproeven. We ontvangen geloof om te kunnen volharden. Zoals onze vrienden van de Infanteriebrigade een doel opzetten om daarop te schieten, zo geeft God geloof, zodat beproevingen en moeiten, zonde en satan allemaal hun pijlen daarop kunnen richten. Het geloof in Christus is een groot voorrecht, maar brengt ook een grote beproeving met zich mee. U hebt om een groot geloof gevraagd.
Besefte u wel dat u ook om grote beproevingen hebt gevraagd? Groot geloof kan niet weggelegd worden om te roesten. Groothart, uit Bunyans Christinnereis, was heel sterk, maar hij had ook veel kracht nodig. Hij moest met alle vrouwen en kinderen tientallen keren naar de hemelstad reizen en weer terug. Hij moest tegen alle reuzen vechten, alle leeuwen verdrijven, de reus Doodslager doden en kasteel Twijfeling neerhalen. Als u een groot geloof hebt, zult u dat ook nodig hebben. U zult er nooit een flintertje van overhouden. Net als de maagden in de gelijkenis van onze Heere, zult u, zelfs als u een wijze maagd bent, tegen anderen die olie van u zouden willen lenen, moeten zeggen: ‘Geenszins, opdat er misschien voor ons en voor u niet genoeg zij.’ (Matth. 25:9)
Als uw geloof beproefd wordt, moet u niet denken dat dit een oordeel is voor uw zonden. Nee, gelovige, uw geloof wordt vaak geoefend, maar dat is geen verdoemenis. We worden vaak beproefd, maar toch zijn we gerechtvaardigd. We worden vaak geslagen, maar zijn nooit vervloekt. Misschien zijn we vaak moedeloos, maar het zwaard van de Heere kan en zal nooit ons hart doorsteken. Mogelijk wordt ons geloof niet alleen beproefd, maar is het er droevig mee gesteld. Toch zijn we niet veroordeeld. Als uw geloof zo klein wordt dat u het niet meer kunt zien, zelfs dan bent u niet veroordeeld. Hebt u ooit in Christus geloofd? Dan kan uw geloof zijn als de zee die zich ver van de kust terugtrekt en een breed spoor van modder achterlaat. Misschien zeggen sommige mensen dan wel dat de zee opgedroogd is. U bent niet veroordeeld als uw geloof helemaal is opgedroogd. Ik durf zelfs te zeggen dat u bij springvloed niet méér Zijn kind bent dan bij de laagste eb. Uw aanneming is niet afhankelijk van de grootte, maar van de echtheid van uw geloof.
Rust u echt op Christus? Misschien lijkt uw geloof dan wel op een vonk en proberen duizend duivels die ene vonk te doven. Toch bent u dan niet veroordeeld. In Christus bent u aangenomen. Hoewel u minder troost en vreugde zult hebben als uw geloof verflauwt, bent u niet minder aangenaam in Gods oog. Het geloof kan stijgen en dalen als het kwik in een thermometer. Het verandert onder invloed van het weer. Maar Gods liefde verandert niet door het weer op aarde en door de wisselingen van de tijd. Zolang de volmaakte gerechtigheid van Christus niet kan veranderen, kan uw aanneming door God niet veranderen. U bent – onvermijdelijk – volkomen aangenomen in de Geliefde.
Vaak is er nog een andere beproeving voor Gods kind. Soms mist hij het licht van Gods aangezicht. Bedenk dat er niet staat: ‘Wie gelooft, zal het licht van Gods aangezicht nooit missen.’ Dat kan gebeuren, maar daarom zal hij niet veroordeeld worden. Misschien verkeert u dagenof zelfs maandenlang in een toestand waarin u weinig gemeenschap met Christus hebt, waarin u zich weinig in Gods nabijheid mag verheugen. Het lijkt wel of Gods beloften verbroken zijn. De Bijbel geeft u maar weinig troost. Als u uw oog naar de hemel slaat, voelt u de pijn van de roede van uw Vader des te meer. Misschien hebt u Zijn Geest wel bedroefd en heeft Hij Zijn gezicht van u afgewend. Toch bent u daarom niet veroordeeld. Let op het getuigenis van de Schrift: ‘Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld.’ Zelfs als uw Vader u slaat, en elke zweepslag een striem achterlaat en uw bloed doet vloeien, ligt daar niet de minste veroordeling in.
Hij slaat u niet in Zijn toorn, maar in Zijn dierbare verbondsliefde. Er is evenveel onvermengde, pure liefde in elke slag waarmee uw Vader u kastijdt, als in de kussen van de lippen van Jezus Christus. Geloof dat toch! Het zal u opbeuren. Het zal u bemoedigen als er geen zon en geen maan zichtbaar zijn. Het zal zijn tot eer van uw God. Het zal u laten zien op welke grond u bent aangenomen. Als Zijn geloof is afgekeerd, geloof Hem dan nog en zeg: ‘Hij blijft getrouw, zelfs als Zijn gezicht voor mij verborgen is.’
Ik zal nog wat verder gaan. Gods kind kan zo door satan aangevallen worden, dat hij de wanhoop nabij is. Toch wordt hij dan niet veroordeeld. De duivels kunnen roffelen op de grote helletrom tot hij denkt dat hij op de rand van het verderf staat.
Hij kan de Bijbel lezen tot hij denkt dat alle bedreigingen voor hem bedoeld zijn en elke belofte is toegesloten, zodat hij daar geen moed uit kan putten. Ten slotte kan hij zo moedeloos, moedeloos, moedeloos zijn dat hij op het punt staat de harp die hij aan de wilgen gehangen heeft in stukken te breken. Misschien zegt hij: ‘De Heere heeft mij echt verlaten. Hij zal mij niet meer genadig zijn.’ Maar dat is niet waar. Misschien wil hij wel duizend keer zweren dat Gods genade voorgoed geweken is en dat aan Zijn trouw voor altijd een einde gekomen is. Maar dat is niet waar. Dat is niet waar! Duizend leugenaars kunnen een leugen niet waar maken en onze twijfels en angsten zijn allemaal leugenaars. Zelfs als er tienduizend leugenaars waren en ze allemaal hetzelfde beweerden, is het een leugen dat God Zijn volk ooit heeft verlaten of dat Hij ooit een onschuldig mens heeft uitgeworpen. Bedenk dat u onschuldig bent, als u in Jezus gelooft.
Misschien zegt u: ‘Ik ben vol zonde.’ Ja, maar die zonde is op Christus gelegd. ‘Maar ik zondig dagelijks.’ Ja, maar die zonde is op Hem gelegd vóór u die hebt gedaan, jaren geleden. Het is niet uw zonde. Christus heeft de zonde voor allen weggedragen. U bent rechtvaardig door het geloof. God zal de rechtvaardigen niet verlaten en de onschuldigen niet verwerpen. Het geloof van Gods kind kan erg zwak zijn. Hij kan het licht van het gezicht van zijn Vader missen. Hij kan zelfs in diepe wanhoop terechtkomen. Al deze dingen kunnen Gods Woord echter niet logenstraffen: ‘Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld.’ U zegt: ‘Maar als Gods kind nu zondigt?’ Dat is een diep en teer onderwerp. Toch moeten we erop ingaan en hier vrijmoedig over spreken. Ik zal Gods waarheid niet verhullen. Ik wil niet dat iemand misbruik maakt van Gods Woord. Ik weet dat sommige mensen, die niet tot Gods volk behoren, zullen zeggen: ‘Laten we zondigen, zodat we meer genade ontvangen.’ Hun verdoemenis is rechtvaardig. Ik kan niet voorkomen dat de waarheid verdraaid wordt. Er zullen altijd mensen zijn die het beste eten voor vergif houden en van de waarheid een leugen maken. Zo brengen ze het oordeel over hun eigen ziel.
U vraagt: ‘Maar als Gods kind nu in zonde valt?’ Gods kind valt in zonde. Elke dag is hij verdrietig en klaagt hij, omdat het kwaad zo dichtbij is als hij het goede wil doen. Maar hoewel hij in zonden valt, wordt hij niet veroordeeld voor al deze zonden – niet om een van deze zonden of om al deze zonden samen, want hij is niet aangenomen om iets in hem, maar op grond van de volmaakte gerechtigheid van Christus en geen van zijn zonden kan die volmaakte gerechtigheid tenietdoen. Hij is volmaakt in Christus. Zolang Christus niet onvolmaakt is, zullen de zonden en gebreken van het schepsel geen smet werpen op de gerechtigheid van de zondaar in Gods oog.
Maar als hij nu in een grove zonde valt? God beware ons ervoor! Maar als hij in een grove zonde valt, zal hij wel zijn benen breken, maar toch de hemel bereiken. Om hem te beproeven en te ontdekken aan zijn verdorvenheid kan God toelaten dat hij ver afdwaalt. Toch zal Hij Die hem gekocht heeft, hem niet verloren laten gaan. Hij Die hem verkoren heeft, zal hem niet verwerpen. Hij zal tegen hem zeggen: ‘Ik, Ik ben het, Die uw overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet.’ (Jes. 43:25) Hoever David ook afdwaalt, hij zal niet verloren gaan. Hij komt terug en roept: ‘O God, wees mij genadig!’ Zo gaat het met elke gelovige ziel. Christus zal hem terugbrengen. Hij kan uitglijden, maar hij zal bewaard worden. Alle verkorenen zullen elkaar rond de troon ontmoeten.
Sommigen twijfelen misschien aan deze waarheid. Maar als dit niet waar zou zijn, wat zou er dan van sommigen van Gods kinderen worden? Ze zouden aan de wanhoop overgegeven worden. Geliefde lezer, dwaalt u van God af? Ik bid u, maak dan geen verkeerd gebruik van wat ik heb gezegd. Arme wegloper! Uw Vader verlangt naar u. Hij heeft uw naam niet uit Zijn boek gewist. Kom terug! Kom nu naar Hem terug en zeg: ‘Neem mij in genade aan en heb mij vrijwillig lief.’ En Hij zal zeggen: ‘Ik zal u onder de kinderen stellen.’ Hij zal uw afdwalingen vergeven en uw ongerechtigheden genezen.
Hij zal weer in gunst op u neerzien en u zult weten dat u toch bent aangenomen in de gerechtigheid van de Verlosser en bent gered door Zijn bloed. God bedoelt niet dat Zijn kind niet beproefd zal worden of dat hij niet soms onder beproevingen zal komen. Maar Hij bedoelt dit, voor altijd: Wie in Christus gelooft, is niet veroordeeld. Nooit, in geen geval, zal God hem veroordelen, maar hij is voor altijd gerechtvaardigd in Gods oog.