Niemand kan tot Mij komen, tenzij dat de Vader,
Die Mij gezonden heeft, hem trekke.
Het ‘komen tot Christus’ is met zekerheid het enige wat nodig is voor de redding van een zondaar. Wie niet tot Christus komt kan doen of denken wat hij wil, maar hij is nog steeds ‘een gans bittere gal en samenknoping der ongerechtigheid’. Het ‘komen tot Christus’ is de allereerste uitwerking van de wedergeboorte. Zodra de ziel is levend gemaakt, ontdekt zij terstond haar verloren staat en is daardoor vervuld met afschuw. Zij zoekt een schuilplaats en omdat zij gelooft dat Christus een geschikte schuilplaats is, vlucht zij naar Hem toe en rust in Hem. Als dit ‘komen tot Christus’ er niet is, dan is het zeker dat er nog geen levendmaking is; als er geen levendmaking is, dan is de ziel dood in zonden en misdaden, en in haar dood kan ze het Koninkrijk der hemelen niet binnengaan. Hoewel sommige mensen het ‘komen tot Christus’ als de gemakkelijkste zaak van de wereld beschouwen, maakt onze tekst duidelijk dat het iets volstrekt onmogelijks is voor een mens – tenzij de Vader hem tot Christus zal trekken. Het lijdt geen twijfel dat dit altijd onaangenaam zal zijn voor het vlees. Maar toch, als de menselijke natuur wordt aangevallen, is dat soms de eerste stap die haar ertoe brengt om voor God te buigen. Als dat de uitwerking is van een pijnlijk proces, kunnen we de pijn vergeten en ons verheugen in het heerlijke dat daaruit voortvloeit.
Lezen: Johannes 6:37-47