Een preek uitgesproken op 14 september 1856 , door C.H. Spurgeon in Exeter Hall, Strand. Originele tekst: An Appeal to Sinners
Deze Man ontvangt zondaars. Lukas 15:2
Het was een bijzondere groep die zich rondom onze Heiland had verzameld toen deze woorden gesproken werden; want de Evangelist vertelt ons: ‘Al de tollenaars en de zondaars nu kwamen bij Hem om Hem te horen.’ De tollenaars, de laagste klasse van de samenleving, de handlangers van de onderdrukkers, geminacht en gehaat door de gemeenste Jood, deze, samen met de meest slechte figuren, het uitschot van de straten en het uitschot van de Jeruzalemse samenleving, verzamelden zich rond deze machtige Prediker, Jezus Christus, om naar Zijn woorden te luisteren.
Aan de buitenzijde van die kring stonden enige fatsoenlijke lieden, die in die dagen Schriftgeleerden en Farizeeën genoemd werden, mannen die hoog geacht waren in de synagogen als oversten en oudsten en leraars. Deze zagen met versmading op de Prediker en bespiedden Hem met nijdige ogen of zij iets berispelijks vinden mochten. Indien zij in Hem persoonlijk al niets vonden, dan konden zij gemakkelijk iets vinden in Zijn hoorders; Zijn gedrag tegenover hen kwetste hun valse begrippen van fatsoen. En toen zij opmerkten dat Hij vriendelijk was tegenover de slecht ter naam en faam staande personen, dat Hij liefderijke woorden sprak tot de diepst gevallen mensen, toen zeiden ze van Hem dat het een schande was, hoewel het in grote mate tot Zijn eer diende: ‘Deze Man ontvangt zondaars.’ Menig waar woord is schertsend gesproken, en menig waar woord is lasterend gesproken. Men heeft wel eens spottend gezegd: ‘Daar gaat een vrome,’ en het was waarheid. Zij zeiden: ‘Daar loopt een van die bekeerden, van die uitverkorenen;’ zij hadden beschimping ten doel, maar de man, wien het gold, vond in het geloof, dat zij lasterden, zijn troost; het was zijn roem en zijn eer. Zo probeerden de Farizeeën en Schriftgeleerden Christus te lasteren, maar in hun spotternij was, zonder dat zij het wisten en tegen hun bedoeling in, de grootste lofspraak voor Hem opgesloten: ‘Deze Man ontvangt zondaars en eet met hen.’
Ik wil de opmerkingen die ik vanavond met u moet delen in drie delen opsplitsen. Ten eerste, de leer dat Christus zondaars ontvangt, wat een leer van de Heilige Schrift is; ten tweede, de bemoediging die hierin ligt voor de zondaar; en ten derde, de vermaning en waarschuwing waartoe het natuurlijk aanleiding geeft.
Eerste punt.
Vooreerst dan de leer. De leer is niet, dat Christus iedereen, maar dat Hij ‘zondaren’ ontvangt. Onder die naam verstaan wij, naar gewoon spraakgebruik, iedereen. Het is tegenwoordig in het algemeen recht fatsoenlijk, om tegen zijn overtuiging te spreken en te zeggen, dat men een zondaar is, terwijl men integendeel in alle opzichten een achtenswaardig en rechtschapen mens meent te zijn, en zich niet kan voorstellen ooit in zijn leven het minst dat verkeerd is verricht te hebben. In het algemeen houden de mensen het voor een punt van rechtzinnigheid om te zeggen dat zij zondaars zijn, hoewel zij er net zo goed een ander woord of een benaming in een vreemde taal voor in de plaats konden stellen, want zij denken niet aan een diep en hartgrondig schuldgevoel. Zij kunnen er zich in het geheel geen juist begrip van vormen dat zij zondaars zouden zijn.
Deze Schriftgeleerden en Farizeeën zeiden met zoveel woorden dat zij geen zondaren waren; zij wezen op de tollenaars en de hoeren en het gemeenste volk; zij zeiden: ‘deze zijn zondaars, niet wij.’ ‘Zeer goed,’ sprak Christus: ‘Ik neem de onderscheiding die u gemaakt hebt aan. In uw ogen bent u geen zondaars; welnu, Ik ontsla u voor ’s hands van die benaming; Ik neem uw onderscheid aan. Intussen neem Ik de vrijheid u mee te delen, dat Ik gekomen ben om diezelfde mensen, die in uw en in hun eigen schatting zondaars zijn, te behouden.’ Ik geloof, dat de leer, in onze tekst begrepen, de volgende is: Christus ontvangt niet degene die rechtvaardig zijn in zichzelf, niet de zogenaamde brave mensen, niet de hooghartige, niet zij die zich verbeelden geen Verlosser nodig te hebben; maar de verslagenen van geest, de ootmoedige van hart, die zonder omweg belijden dat zij Gods wetten overtreden en Zijn mishagen verdiend hebben. Om deze, en deze alleen te behouden, is Christus in de wereld gekomen, en ik herhaal mijn bewering van afgelopen zondagavond, dat Jezus voor dezulken, en geen anderen, gestorven is, dat Hij Zijn bloed gestort heeft voor hen, die gereed zijn hun zonden te belijden en die vergeving zoeken door het bloed van Zijn kruis; maar dat Hij geenszins voor andere Zichzelf vrijwillig aan liet kruis deed hechten.
Laat ons hier opmerken, geliefden! Hoe van Gods wege, daar het Hem behaagde zondaars en geen anderen te verkiezen en tot bekering te roepen, een hoogst wijze onderscheiding gemaakt is. De reden hiervoor is, dat niemand dan deze ooit tot Hem komen. Er is nooit zulk een wonder gezien dat een eigengerechtige tot Christus zou komen om genade; niemand dan zij, die behoefte voelden aan een Zaligmaker, zijn ooit tot Hem gekomen. Het spreekt van zelf, dat iemand die geen behoefte aan een Zaligmaker voelt, ook nooit tot Zijn troon zal naderen; en voorzeker is het in alle opzichten voldoende, dat Christus zegt zondaars te willen ontvangen, aangezien zondaars de enigen zijn, die tot Hem zullen komen om genade, en dus zou het overbodig voor Hem zijn om te zeggen, dat Hij anderen wilde ontvangen dan hen, die ongetwijfeld komen zullen.
Merk verder op, dat niemand anders dan deze komen kunnen; niemand kan tot Christus komen voordat hij waarlijk van zichzelf overtuigd is een zondaar te zijn. De eigengerechtige kan niet tot Christus komen; want wat ligt in het komen tot Christus opgesloten? Berouw, vertrouwen op Zijn genade en het afleggen van alle vertrouwen in zichzelf. Welnu, de eigengerechtige kan geen berouw hebben en tegelijkertijd rechtvaardig blijven in zichzelf. Hij staat in het begrip, dat hij geen zonde heeft; waarom zou hij dan berouw voelen. Zeg hem, met nederige boetvaardigheid tot Christus te komen, en hij roept uit: ‘Hoe! U beledigt mijn waardigheid. Waarom zou ik tot God naderen? Waarin heb ik gezondigd? Mijn knie zal zich niet buigen om vergeving te zoeken als ik niet beledigd heb; deze lippen zullen niet om vergeving smeken als ik overtuigd ben geen overtreding tegenover God te hebben begaan. Ik zal niet om genade roepen.’ De eigengerechtige kan niet tot God komen, want in zijn komen tot God ligt opgesloten dat hij ophoudt rechtvaardig te zijn in zijn eigen ogen. Evenmin kan de eigengerechtige zijn vertrouwen stellen in Christus; waarom zou hij?
Zal ik vertrouwen stellen in een Christus die ik niet nodig heb aangezien ik in mijn eigen ogen rechtvaardig ben? Naar mijn mening heb ik geen Christus nodig om behouden te worden. Hoe zou ik kunnen komen met de belijdenis: ‘Ik ben naakt en ontbloot,’ wanneer ik meen rijk te zijn? Hoe kan ik zeggen: ‘Was mij, wanneer ik in mijn eigen ogen rein ben?’ Hoe kan ik zeggen: ‘Genees mij,’ wanneer ik mij verbeeld geen ziekte gekend te hebben? Hoe kan ik roepen: ‘Verlos mij, schenk mij de vrijheid,’ wanneer ik mij verbeeld nooit een slaaf, nooit aan iemand dienstbaar geweest te zijn? Alleen hij, die zijn slavernij vanwege de overheersing der zonde kent, en hij, die weet, dat hij tot dodens toe ziek is vanwege het bewustzijn van schuld, hij alleen, die voelt dat hij zichzelf niet kan behouden, hij is het, die zich met gelovig vertrouwen aan de Zaligmaker kan overgeven.
Evenmin kan de eigengerechtige zichzelf verzaken en zich aan Christus vastklampen, want door die verzaking van zijn vroeger karakter zou hij reeds dadelijk tot die categorie van mensen behoren van wie Christus zegt dat Hij ze wil ontvangen. Wanneer hij zijn eigengerechtigheid aflegde dan zou zich op één lijn plaatsen met de zondaar. Het is zo mijn vrienden, het komen tot Christus betekent het bezoedelde gewaad van onze eigengerechtigheid afleggen en Christus aan te doen. Hoe is dat mogelijk wanneer ik mij in mijn eigen gewaad probeer te wikkelen? En wanneer ik, om tot Christus te komen, mijn zelfvertrouwen en al mijn hoop in mijzelf moet opgeven, hoe kan ik dat doen, wanneer ik mijn vertrouwen als welgeplaatst en mijn hoop als gegrond beschouw, en wanneer ik meen dat ik reeds goed genoeg gekleed ben om in te gaan tot het bruiloftsmaal van het Lam? Nee geliefden, de zondaar en de zondaar alleen kan tot Christus komen; de eigengerechtige kan niet komen; het ligt geheel buiten zijn weg, al kon hij, dan zou hij niet eens willen. Het is juist zijn eigengerechtigheid die zijn voeten klemt zodat hij niet kan komen; het verlamt zijn armen zodat hij zich niet aan Christus kan vasthouden, het verblind zijn ogen zodat hij de Zaligmaker niet kan zien.
Er is nog een andere reden. Als deze mensen, die geen zondaars zijn, tot Christus zouden willen komen, zouden ze dat niet doen tot Zijn eer. Als de dokter zijn deur opent voor iedereen die ziek is, terwijl ik in perfecte gezondheid naar hem toe ga, zal hij geen eer kunnen verwerven omdat hij zijn vaardigheid niet op mij kan toepassen. Een weldoener kan al zijn rijkdom uitgeven aan de armen, maar als er iemand naar hem toekomt die overvloed heeft, zal hij door die persoon niet geëerd worden vanwege het feit dat hij hem voedt als een hongerige of hem kleedt als een naakte. Hij is immers iemand die naakt noch hongerig was. Wanneer Jezus Christus verkondigt dat Hij Zijn genade geeft aan een ieder die erom vraagt, is dat zeker voldoende, want niemand kan of zal erom vragen behalve hij die wordt aangespoord door de dringende nood die hij voelt. Ja, het is voldoende, het is volmaakt voldoende voor Zijn eer.
Een grote zondaar die verlost is, zal Christus verheerlijken. Iemand die geen zondaar is, zou, als hij koel de hemel zou bereiken, zichzelf verheerlijken, maar niet Christus. Hij die zonder vlek is kan zichzelf onderdompelen in de fontein, maar hij kan zich niet beroemen op de reinigende kracht ervan omdat hij geen vlekken heeft die afgewassen moeten worden. Hij die geen schuld heeft kan nooit roemen in het woord ‘vergeving’. Daarom is het de zondaar, en de zondaar alleen, die Christus zal verheerlijken; en vandaar de tekst: ‘Deze Man ontvangt zondaars.’ Er wordt niet gezegd dat Hij ook anderen ontvangt, Hij is niet gekomen om rechtvaardigen tot bekering te roepen, maar zondaars (Matt. 9:13). Dat is het onderwijs van deze tekst.
Maar sta ons een ogenblik toe om het woord: ‘deze Man ontvangt de zondaars’ nader op te helderen. Welnu, wij verstaan hieronder, dat Hij zondaars de toegang openstelt tot al de zegeningen die Hij voor hen heeft aangebracht. Wanneer er een fontein is, dan ontvangt Hij de zondaars om hen daarin te reinigen; als er een geneesmiddel voor de ziel is, ontvangt Hij zondaars om hun krankheden te genezen; indien er een huis voor de stervenden is, ontvangt Hij hen allen aan dat oord der genade. Tot al wat Hij aan liefde, tot al wat Hij aan barmhartigheid, tot al wat Hij aan verlossing, tot al wat Hij aan heiligmaking, tot al wat Hij aan gerechtigheid te geven heeft, tot dat alles nodigt Hij de zondaar.
Ja, nog meer; Hij is er niet tevreden hen in zijn huis te nodigen, Hij ontvangt hen aan Zijn hart. Hij neemt de bevlekte, met schuld bezoedelde zondaar, en nadat Hij hem rein gewassen heeft, spreekt Hij: ‘Gij zijt mijn geliefde, Ik heb in u een welbehagen.’ En om de kroon op het geheel te zetten, ontvangt Hij eindelijk de heiligen in Zijn hemel. De heiligen, zei ik, maar ik bedoel hen, die zondaars waren; want niemand kan waarlijk heilig zijn dan hij die eenmaal zondaar is geweest, die gewassen is in het bloed van Christus en rein gemaakt door het offer van het Lam. Merkt dan op, geliefden, dat wij onder het ontvangen van zondaars het gehele verlossingswerk verstaan, en het woord in mijn tekst: ‘Christus ontvangt zondaars,’ besluit het gehele Nieuwe Verbond in zich.
Hij ontvangt hen tot de vreugde van het paradijs, tot de gezegende staat der zaligheid, tot de gezangen van de verheerlijkten, tot een oneindig eeuwigdurend heil. ‘Deze Man ontvangt zondaars,’ en ik leg met bijzondere nadruk op dit punt, Hij ontvangt geen anderen. Hij wil niemand verlossen dan hen die zichzelf als zondaars kennen. De volle, onbekrompen zaligheid wordt elke zondaar in het heelal verkondigd, maar ik heb geen blijde boodschap van zaligheid te prediken aan hen die zichzelf niet als zondaars willen erkennen. Hun moet ik de wet prediken, ik moet zeggen dat hun gerechtigheid niet meer is dan slechte lompen, dat hun braafheid voorbij zal gaan als het web van een spin en aan stukken gebroken zal worden, even als het ei van de struisvogel aan stukken getreden wordt door de hoef van een paard. ‘Deze Man ontvangt de zondaars’ en ontvangt geen anderen.
Tweede punt.
En dan nu de bemoediging. Als deze Man zondaars ontvangt, arme zondaar, wat een heerlijk woord is dit dan voor u! Hij zal u voorzeker niet verwerpen. Kom, laat mij u vanavond aanmoedigen om tot mijn Meester te komen, om Zijn grote verzoening deelachtig te worden en bekleed te worden met al Zijn gerechtigheid. Merk op dat degenen tot wie ik me richt de bonafide, wezenlijke, werkelijke zondaars zijn; geen zondaars uit plichtpleging; niet zij, die zeggen zondaars te zijn in de waan hiermee de godsdienstijveraars van de dag tevreden te stellen. Ik spreek tot hen die hun verloren, geruïneerde en hopeloze toestand voelen. Al deze mensen worden nu openlijk en zonder onderscheid genodigd om tot Christus te komen en door Hem behouden te worden. Kom, arme zondaar kom! Kom, kom omdat Hij gezegd heeft dat Hij u wil ontvangen. Ik ken uw angst; wij hebben die allen eenmaal gevoeld toen wij op het punt stonden tot Christus te komen. Ik weet dat u in uw hart zegt: ‘Hij zal mij uitwerpen. Als ik kom met mijn gebed zal Hij mij niet horen; indien ik tot Hem roep, zal misschien de hemel als metaal zijn; ik ben zo’n groot zondaar geweest dat Hij mij nooit in Zijn huis zal opnemen om met Hem te wonen.’ Arme zondaar! Zeg dat niet; Hij heeft de verordening uitgevaardigd.
Als we met eerlijke mensen te maken hebben, beschouwen we hun woord meestal als voldoende. Zondaar, zijn de woorden van de Zoon van God niet toereikend genoeg voor u? Hij heeft gezegd: ‘Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.’ Voelt u zich niet veilig met zo’n waarborg als deze: Hij heeft het gezegd? Zou u die belofte dan niet aangrijpen? Wilt u de zee niet opgaan in een schip dat zo stevig is als dit, ‘Hij heeft het gezegd’? Steeds weer is het de enige troost van de heiligen geweest; hierop hebben zij vertrouwd, zij leefden en stierven hierop alleen. Zou Hij u zeggen dat Hij u zal ontvangen en het toch niet doen? Zou Hij zeggen: ‘Komt, want alle dingen zijn nu gereed’ en toch de deur voor u sluiten? Nee, indien Hij gezegd heeft dat Hij niemand zal uitwerpen die tot Hem komt, wees er dan van verzekerd dat Hij u niet kan en niet wil uitwerpen. Kom dan, beproef Zijn liefde op deze grond, dat Hij het gezegd heeft.
Kom en vrees niet, want onthoud dat als u in uzelf voelt dat u een zondaar bent, dit bewustzijn een gave Gods is, en daarom mag u met te meer gerustheid tot Iemand komen die reeds zoveel gedaan heeft om u te trekken. Een vreemdeling komt aan mijn huis, hij vraagt om een aalmoes en hij zegt mij vooraf rondborstig dat hij mij nooit te voren gezien, dat hij geen aanspraak op mijn edelmoedigheid heeft, maar zich geheel en al verlaat op het minste gevoel van welwillendheid dat in mijn borst woont. Maar indien ik iets voor hem gedaan had, zou hij, indien ik een rijk man was, terecht mogen zeggen: ‘Heer! u hebt zoveel voor mij gedaan, mij dunkt, u zult mij nu het er op aan komt, niet laten varen. Ik geloof niet dat u mij zult laten verhongeren na zoveel liefde.’ Arme zondaar! Als u uw behoefte aan een Zaligmaker voelt, dan deed Christus u dat voelen; wanneer u de wens hebt om Christus na te volgen, dan gaf Hij u die wens; als u enig verlangen naar God koestert, dan boezemde God u dat verlangen in; indien u naar Christus kunt zuchten, dan deed Christus u zuchten; indien u om Christus kunt wenen, dan deed Christus u wenen.
Ja, als u slechts naar Hem kunt verlangen met de sterke begeerte van iemand die bang is dat hij nooit zal vinden en het nochtans hoopt, indien u slechts op Hem kunt hopen, dan is die hoop door Hem gegeven. En o, wilt u niet tot Hem komen? U bent nu reeds in het genot van een weldaad des konings; kom en beroep u op hetgeen Hij reeds gedaan heeft; er is geen gebed dat ooit bij God onverhoord blijft wanneer u zich u hierop beroept. Zeg Hem, dat de genade die u ondervonden hebt u dringt om uzelf voortaan tot Hem te wenden. Val op uw knieën, spreek tot Hem: ‘Heer! Ik dank U, dat ik weet dat ik een zondaar ben. U hebt mij dat geleerd. Ik dank U dat ik mijn zonde niet verberg, dat ik haar ken, dat ik haar voel, dat zij steeds voor mijn ogen is. Heer! Zou U mij mijn zonden doen zien en mij niet mijn Zaligmaker tonen? Wat, zou U de wond openrijten, zou U haar peilen en mij nochtans niet genezen? Heer! U hebt gezegd: ‘Ik dood,’ en U hebt mij gedood, wilt U mij dan niet levend maken?’ Beroep u hierop arme zondaar, en u zult ondervinden dat het waarheid is, dat ‘deze Man zondaars aanneemt’.
Is dit niet voldoende voor u? Dan bestaat er nog een andere reden. Ik ben er zeker van dat deze Man zondaars ontvangt omdat Hij er velen, velen vóór u ontvangen heeft. Zie, daar is de deur der genade; let op hoe velen daar doorgegaan zijn. Het scheelt weinig of u kunt nog het kloppen aan de deur als een echo van het verleden horen. Herinner u, hoeveel afgematte reizigers hier gekomen zijn om rust, hoeveel hongerige zielen zich hierheen gewend hebben om brood. Ga, klop aan de deur der genade en vraag de portier: ‘Kwam er ooit iemand aan deze deur die werd afgewezen?’ Ik kan u vooraf van het antwoord verzekeren: ‘Nee, niemand.’ ‘Nooit is iemand afgewezen, Die tot Hem om ontferming kwam.’
‘Geen zondaar werd ooit ledig weggestuurd,
Die om Jezus’ wil genade zocht.’
En zou u dan de eerste zijn? Denkt u dat God Zijn woord zou willen verbreken door u af te wijzen? Vanaf het moment dat de mens gezondigd heeft hebben de poorten der genade dag en nacht opengestaan; denkt u dat zij zich voor het eerst voor uw aangezicht zullen sluiten? Nee mens, ga heen en beproef het, en wanneer u bevindt dat het zo is, kom terug en zeg: ‘U hebt de Bijbel niet gelezen zoals het behoord,’ of zeg, dat u een belofte gevonden hebt die niet vervuld is, want Hij zei: ‘een ieder die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.’ Ik geloof niet dat er ooit iemand op de wereld is geweest van wie gezegd kon worden dat hij bij God oprecht genade zocht en het niet verkregen heeft. Nee, wat meer is, ik geloof dat zo’n schepsel nooit zal bestaan, maar dat een ieder die tot Christus komt zonder de minste twijfel genade zal vinden. Welke grotere aanmoediging kunt u nog verlangen? Verlangt u een verlossing voor hen die niet willen komen om zich te laten behouden? Verlangt u de besprenging van het bloed op hen die niet tot Christus willen komen? U moet het dan maar blijven verlangen, ik wil u dat niet prediken. Ik vind het niet in Gods Woord, en daarom mag ik het niet.
En nu, zondaar, heb ik nog een andere dringende reden om u tot geloof op te roepen, namelijk, dat Christus alle zondaars wil ontvangen die tot Hem komen. Het zijn deze, die Hij als zodanig noemt. Als dan Christus ons roept en ons beveelt om te komen, dan mogen wij er zeker van zijn dat Hij ons niet zal afwijzen wanneer wij tot Hem naderen. Eens zat er een blinde aan de weg te bedelen. Hij hoorde (want hij kon niet zien) het geluid van vele voetstappen die hem voorbijgingen. Hij vroeg wat dit te betekenen had. Zij zeiden, dat Jezus van Nazareth voorbijging. Luidkeels riep hij: ‘Jezus, Gij Zoon Davids, ontferm u over mij!’ Het oor der genade scheen doof te zijn, en de Zaligmaker ging verder en sloeg geen acht op die bede. De arme man bleef stil zitten, maar riep luidkeels, schoon hij zich niet van zijn plaats bewoog.
Maar toen de Zaligmaker sprak: ‘Kom hier,’ o, toen toefde hij geen ogenblik. Zij zeiden: ‘Sta op, Hij roept u, en hen allen opzij dringende baande hij zich een weg door de menigte en zei: ‘Heer! geef mij, dat ik ziende mag worden.’ Welaan dan u, die uw bederf en uw ellende voelt, sta op en spreek, Hij roept u. U, die van uw zonde overtuigd bent, Christus zegt: ‘Kom!’ En opdat u zeker mag zijn dat Hij het zegt, zo laat ons nog eens de woorden aanhalen: ‘Ik kwam niet om rechtvaardigen, maar zondaars te roepen tot bekering.’ Mens, u wordt geroepen! Dus kom. Als zijne majesteit de koning voorbij reed, dan kut u billijkerwijs niet verwachten om met hem te spreken; maar wanneer uw naam genoemd word, en wel door zijn eigen lippen, zou u zich dan niet naar het rijtuig begeven en luisteren wat de koning u te zeggen had? Welnu, de Koning van de hemel zegt: ‘Kom,’ Ja, dezelfde lippen, die eens zullen zeggen: ‘Kom, gij gezegenden!’ zeggen deze avond: ‘Komt, gij arme vermoeide zondaars! komt tot Mij, en Ik zal u behouden.’ Er is geen bedroefde ziel binnen deze muren, die niet, als droefheid het werk is van Gods Heilige Geest, haar behoudenis zal vinden door de wonden van Christus. Geloof dan, zondaar! Geloof in Jezus, dat Hij in staat is u te behouden tot het laatst toe.
En nu nog één punt om deze bemoediging nog meer bij u aan te dringen. Inderdaad, arme zielen! Ik weet dat wanneer het schuldgevoel op u drukt het zeer moeilijk is om te geloven. Wij zeggen soms: ‘Geloof slechts,’ maar wanneer de zonde u zwaar op de schouders drukt is geloof juist de zwaarste zaak ter wereld. O, men weet niet hoe moeilijk ‘slechts’ dan is. Het is een werk zo groot dat niemand het kan volbrengen zonder de bijstand van God; want het geloof is een gave Gods, en Hij schenkt het alleen aan Zijn kinderen. Maar wanneer iets het geloof in werking kan brengen, dan is het dit laatste punt waarvan ik melding wil maken. Zondaar! Bedenk dat Christus gewillig is om u te ontvangen; want Hij kwam de gehele weg van de hemel om u op te zoeken en u van uw ronddwalen terug te halen, u te behouden en u te verlossen van uw ellende. Hij heeft het bewijs geleverd van Zijn hartelijke belangstelling in uw welzijn, en wel hierin dat Hij Zijn hartebloed vergoten heeft om uw ziel van de dood en de hel vrij te kopen. Indien Hij het gezelschap der heiligen gezocht had, dan had Hij in de hemel moeten blijven, want daar waren er velen. Abraham, Izak en Jakob waren daar met Hem in de heerlijkheid; maar Hij zocht zondaars. Hij zocht arme, verloren zondaars te behouden. Hij wilde hen tot toonbeelden van Zijn genade stellen, Hij zocht bevlekte zielen om ze rein te wassen. Hij zocht dode zielen om ze te doen herleven. Het was Zijn behoefte om Zijn barmhartigheid te tonen.
‘Ja, ’t was Uw lust een Mens te zijn.
Uw liefde ontzag noch leed, noch pijn;
Daar trad U op met moed en kracht
Tot heil van ons geslacht.’
O, zondaar! zie hier en aanschouw dat kruis. Let op Hem, die daaraan is geklonken:
‘Die aan ‘t kruis Zich liet verhogen
Met een liefde ondenkbaar groot,
En ons minde tot de dood
Met een Goddelijk mededogen.’
Ziet u dat oog? Kunt u er geen teder mededogen voor uw ziel in lezen? Ziet u Zijn zijde? Zij is doorstoken om uw zonden. Ziet u Zijn bloed vloeien? Elke druppel werd voor u vergoten. Hoort u die doodskreet: ‘Eli, Eli, lama sabachtani!’ Die kreet, in al zijn hartverscheurende smart, klinkt om uwentwil. Ja om uwentwil, indien u een zondaar bent, indien u deze avond tot God spreekt: ‘Heer! Ik weet dat ik tegen U gezondigd heb, wees mij genadig naar Uw barmhartigheid in Jezus Christus.’ Wanneer u nu door de Heilige Geest ertoe gebracht wordt om uzelf te mishagen en u in stof en as te verootmoedigen omdat u gezondigd hebt, voorwaar, bij God, voor Wiens aangezicht ik sta als Zijn dienaar, zeg ik u: u zult behouden worden, want Jezus zou niet voor u sterven en u nochtans laten omkomen.
Derde punt.
Het laatste punt is een vermaning. Als het waar is dat Christus alleen kwam om zondaars te behouden, mijn geliefde hoorders! Streef er naar, beijvert u, stelt de uiterste pogingen in het werk om in uw ziel het gevoel van uw zondigheid te wekken. Het is een hoogst pijnlijk iets, wanneer iemand voelt dat hij een zondaar is, maar dat is geen reden waarom ik u niet zou aanraden om te proberen hiertoe te komen; want hoewel het pijnlijk is, is die kwelling niets anders dan het bittere geneesmiddel dat uw herstelling teweeg zal brengen. Zoek geen hoge gedachten van uzelf te koesteren. Zoek een laag denkbeeld van uzelf op te vatten, probeer uzelf niet met versierselen op te tooien, tracht niet om uzelf met goud en zilver te omhangen, zoek niet goed te zijn in uzelf, maar zoek ernaar uzelf te vernederen, zoek ernaar uzelf te verootmoedigen. Zweef niet naar de hoogte, maar zink naar beneden. Verhef u niet, maar daal neer. Vraag God om u niets te doen zijn in uw eigen ogen. Vraag Hem om er u toe te brengen dat u niets anders te zeggen hebt dan: ‘Ik ben de voornaamste der zondaren,’ en wanneer God uw gebed verhoort, dan zal zeer waarschijnlijk de satan u willen vertellen dat u niet behouden kunt worden, omdat u een zondaar bent.
Maar, zoals Maarten Luther zegt: ‘Eens toen ik door zonde en smart gefolterd werd, zei de satan: ‘Luther! Jij kunt niet behouden worden, want je bent een zondaar’. ‘Zo’, zei Maarten Luther, ‘ik zal u het hoofd afhakken met uw eigen zwaard. Jij zegt, dat ik een zondaar ben; ik dank je voor dat woord. Jij bent een goede satan, (hij meent het ongetwijfeld als spot) wanneer je zegt dat ik een zondaar ben. Welaan dan, satan, Christus stierf voor zondaren, dus stierf Hij ook voor mij. ‘O ,’ zei hij, ‘als jij mij dat slechts kunt bewijzen, satan, dan zal ik je er voor bedanken, en verre van te jammeren, wil ik beginnen te zingen; want alles wat wij nodig hebben is dat wij weten en voelen dat wij zondaars zijn.’ Laat ons dat voelen, laat ons dat beseffen en we mogen het voor een onbetwijfelbare zaak der openbaring houden dat wij het recht hebben om tot Christus te komen, in Hem te geloven en Hem te ontvangen als onze zaligheid en het toppunt van ons verlangen. Ongetwijfeld zal het geweten komen en u terughouden, maar probeer het geweten niet het zwijgen op te leggen, maar vertel het geweten dat u zich zeer verplicht voelt vanwege alles wat het u voorhoudt, zoals: ‘O, u bent een grote slechterik geweest, u hebt gezondigd toen u jong was, u hebt gezondigd tot nu toe. Hoeveel vermaningen zijn aan u verspild! Hoeveel zondagen hebt u ontheiligd ! Hoeveel waarschuwingen hebt u veracht! U bent een groot zondaar.’
Geef uw geweten dank, want hoe meer u tot het besef komt dat u een zondaar bent, niet wegens uw uitwendige daden, maar in het binnenste van uw hart, hoe meer u tot een waarachtig schuldgevoel komt, des te meer reden hebt u om tot Christus te gaan en te zeggen: ‘Heer! Ik geloof, dat U gestorven bent voor de schuldigen; ik geloof, dat U de wil hebt om de onwaardigen te redden. Ik werp mij aan Uw voeten; ‘Heer! Behoud mij!’ Dat bevalt sommige van u niet, wel? Dit is geen leer die de mensen erg vleit. Nee, u zou graag brave mensen willen zijn en Christus een beetje helpen. U houdt meer van de leer die sommige predikanten willen verkondigen: ‘God heeft heel veel voor u gedaan; doet u het overige en dan zult u behouden worden.’ Dat is een mooie voorstelling; u doet het ene, en God zal het anderen doen; maar dat is niet de waarheid Gods, het is slechts een zinneloze droom. God zegt: ‘Ik wil het geheel doen; kom en buig u neer aan Mijn voeten; laat uw eigen werken varen, laat Mij het voor u opnemen; daarna zal Ik u doen leven tot Mijn eer.
Met als enige doel u te reinigen, begeer Ik dat u zult belijden onrein te zijn; wanneer u geheiligd wilt worden, moet u belijden dat u onheilig bent.’ O, mijn hoorders, doe dat! Val neer voor de Heer, werp uzelf voor Hem ter aarde. Verhef u niet in hoogmoed, maar verneder uzelf voor God in ootmoedigheid. Zeg Hem dat u verloren bent zonder Zijn vrijmachtige genade; zegt Hem dat u niets hebt, dat u niets bent, noch ooit iets zult zijn, maar dat u weet, dat Christus niets van u begeert omdat Hij u wil aannemen zoals u bent. Probeer niet tot Christus te komen met iets buiten uw zonden. Zoek niet tot Christus te komen met uw gebeden tot aanbeveling; kom zelfs niet tot Hem met vele betuigingen van uw geloof; komt tot Hem met uw zonden; Hij zal u geloof schenken. Als u van Christus wegblijft en denkt dat u buiten Zijn toedoen geloof zult hebben, dan verkeert u in een dwaling. Christus is het Die ons behoudt; voor alles wat wij nodig hebben moeten wij tot Christus komen.
‘Keert dan tot Hem. Kracht en leven
Stort zijn grote liefde u in.
Hij alleen kan tranen drogen,
Hij stilt honger, Hij lest dorst.
Vestigt dan op Hem uw ogen,
Werpt u aan Zijn liefdeborst.’
Dat alles en meer wil Jezus doen; maar u moet wel krank en zwak tot Hem komen; U moet tot Hem komen als een hongerige en dorstende, of anders kunt u en zult u helemaal niet komen. Komt dan tot Jezus, ik smeek het u, wat het ook mag zijn dat u tot nu toe heeft teruggehouden. Uw twijfelingen zullen u wellicht proberen tegen te houden, maar zeg: ‘Laat af, ongeloof! Christus zei dat Hij voor zondaars stierf, en ik weet, ik ben een zondaar.
‘Zijn heilig woord
Heb ik gehoord,
En daarop ga ik moedig voort.
Nooit zal het mij berouwen.’
Voor ik klaar ben is er nog één ding dat ik u moet zeggen. Als u uzelf als een zondaar hebt leren kennen blijf dan niet van Christus weg omdat u denkt dat u niet alles in de leer begrijpt. Dikwijls komen er pas bekeerden bij mij en zij zeggen: ‘Ik begrijp dit of dat punt in de leer niet.’
Wel, het is mij een waar genoegen om een en ander, zover het in mijn vermogen is, voor hen op te helderen. Maar soms komen er geen van de zonde bekeerden, maar van de zonde overtuigden, die tot het inzicht van hun zonden gekomen zijn. En als ik hen ervan probeer te overtuigen dat ze in Christus mogen geloven als ze maar zondaars zijn, komen ze met deze lastige kwestie en dit lastige punt en lijken ze zich voor te stellen dat ze niet gered kunnen worden totdat ze theologisch onderlegd zijn. Wel, als u van plan bent om de hele leer te willen verstaan voordat u uw vertrouwen in Christus stelt, dan zeg ik u, dat u nooit daartoe zult komen. Want leef zo lang u wilt, er zullen altijd enige diepten overblijven die u niet zult kunnen naspeuren. Er zijn bepaalde onweerlegbare gevallen, waaraan u zich moet vasthouden, maar er zullen ook altijd onduidelijkheden blijven die u niet uit de weg kunt cijferen. De verst gevorderde gelovige op aarde verstaat niet alle dingen, maar u wilt alles begrijpen vóórdat u tot Christus komt? Iemand vraagt mij hoe de zonde in de wereld kwam en hij wil niet tot Christus komen voor hij dat weet. Weet wel, hij zal onherstelbaar verloren zijn indien hij wacht tot hij dat weet, want niemand zal dat ooit weten. Ik heb geen reden om te geloven, dat het zelfs zij, die in de hemel zijn, geopenbaard zal worden.
Een ander wenst te weten waarom het ons wordt bevolen om te komen, terwijl de Schrift ons leert dat niemand komen kan, en hij moet daaromtrent opheldering ontvangen. Alsof de ongelukkige, wiens arm was verdord, toen Christus zei: ‘Strek uwen arm uit,’ geantwoord had: ‘Heer! ik zit met een moeilijkheid die ik niet kan oplossen; ik zou graag willen weten hoe U mij kunt zeggen om mijn arm uit te strekken terwijl die verdord is.’ Veronderstel dat, toen Christus tot Lazarus gesproken had: ‘Kom uit!’ Lazarus geantwoord zou hebben: ‘Het is te moeilijk voor mij om te begrijpen; hoe kan een dode uitkomen?’ Weet dit, dwaas mens! Wanneer Christus zegt: ‘Strek uw arm uit dan geeft Hij u met dit bevel tevens de kracht om uw arm uit te strekken, dan is de moeilijkheid in de praktijk opgelost, hoewel ik geloof, dat zij in de theorie nooit vereffend zal worden.
Wie een overzicht van de theologie zou willen hebben, even uitvoerig en duidelijk als een kaart van zijn vaderland; wie een kaart wenst te bezitten van elk klein dorp en elk gehucht in het koninkrijk van het Evangelie, vindt die nergens anders dan in de Bijbel, en vindt die daar op zulk een wijze afgebeeld, dat de jaren van een Methusalem niet voldoende zouden zijn om er elke kleinigheid op te vinden. Wij moeten tot Christus komen en dan leren, niet eerst leren en dan tot Christus komen. ‘Ach,’ zegt een ander, ‘dat is niet de reden voor mijn aarzeling; ik breek mijn hoofd over theologische vraagstukken; ik heb iets dat mij meer bekommert: ik voel, dat ik te slecht ben om behouden te worden.’ Wel, ik geloof, dat u hierin ongelijk hebt; dat is het enige wat ik u als antwoord kan geven, want ik wil Christus geloven, eer ik u geloof. U zegt dat u te slecht bent om behouden te worden. Christus zegt: ‘Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.’ Wie zou er nu gelijk hebben? Christus zegt, dat Hij de allerslechtse wil ontvangen; u zegt, dat Hij dat niet wil. Wat dan? Mensen kunnen liegen en woorden en eden schenden, maar Hij Wiens Naam ‘Waarheid’ is zal nooit bedriegen.
Maar er is een raad waarvan ik wenste dat u die aanneemt; ik bid God dat Hij u mag bewegen om te komen en de Heere Jezus Christus te beproeven, en te zien of Hij u zal uitwerpen. Wat kan het mij schelen als ik herhaaldelijk het verwijt krijg dat ik mijn roepstem richt tot de ergste zondaars! Er wordt gezegd dat ik het in mijn bediening begrepen heb op dronkaards, hoeren, godslasteraars en grove zondaars. En wat heeft het te zeggen, als de vinger van minachting achter mij nawijst? Of dat ik door de schatting van het publiek als een dwaas sta opgetekend. Denkt u, dat ik mij door die spot uit het veld zal laten slaan?
Denkt u dat ik beschaamd zal staan omdat men mij onedelmoedig in een belachelijk daglicht probeert te plaatsen? O, nee! Zoals David, toen hij voor de ark van de Heere danste, en Michal, Sauls dochter, hem verachtte en smaadde alsof hij zich schaamteloos had aangesteld, zal ik alleen antwoorden: als dit verkeerd is, zal ik het verkeerde voor dit doel doen. Wanneer ik de voetstappen van mijn Meester voor mij zie, en wanneer ik bovendien Zijn genadige goedkeuring op mijn arbeid ondervind; wanneer ik Zijn Naam verheerlijk, Zijn rijk uitgebreid en zielen, die op het punt staan verloren te gaan, behouden zie worden, (zoals wij hiervan, Godzijdank, iedere dag getuigen zijn); wanneer dit Evangelie mij rechtvaardigt en tot waarborg is; wanneer de Geest Gods mij drijft en talrijke opeenvolgende tekenen het zegel op mijn zending drukken — wie ben ik dan, dat ik voor mensen zou wijken, of de Heilige Geest weerstreven zou, omwille van enig vlees dat ademt?
Welaan dan, u grootste der zondaren, u meest verachte onder de verachten, u die het schuim van de stad, het uitvaagsel van de aarde, het samenraapsel van de schepping bent, om wie geen mens zich bekommert, u, van wie het karakter bedorven, van wie de ziel inwendig verontreinigd is, zo zwart dat geen voller op aarde u wit kan maken, zo diep gezonken dat de zedenprediker geen hoop meet heeft dat hij u zal oprichten! Kom — komt tot Christus. Kom op Zijn Eigen uitnodiging. Kom, en u zult zeker ontvangen worden met een hartelijk welkom. Mijn Meester zei dat Hij zondaars ontving. Zijn vijanden zeiden van Hem: ‘deze Man ontvangt zondaren.’ Wij hebben vaste en volkomen zekerheid dat Hij zondaren ontvangt, omdat Zijn vijanden het zelf getuigen. Kom nu, en vertrouw volledig op Zijn woorden, Zijn uitnodiging, Zijn belofte.
Hebt u hier tegen in te brengen dat het slechts genade was voor enkele dagen, gedurende de tijd van Zijn omwandeling op aarde, dat Hij zondaars ontving? Nee, dat is niet zo; het wordt bevestigd door alle volgende ervaringen. De apostelen van Jezus herhaalden het nadat Hij ten hemel was gevaren, in even ondubbelzinnige bewoordingen als Hij zelf gebruikte, toen Hij nog op aarde verkeerde. Wilt u dit niet geloven? ‘Dit is een waar woord en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld is gekomen om zondaren te behouden, van welke ik de voornaamste ben?’ U die het veracht! Ga heen en lach hierom; gaat heen en versmaadt de prediking van het Evangelie zoveel u wilt. Maar eenmaal zullen wij elkaar van aangezicht tot aangezicht ontmoeten vóór onze Maker, en dan kan het zijn dat het er slecht uitziet voor een ieder die Christus veracht en met Zijn genaderijke woorden de spot hebben gedreven. Is hier een ongelovige die zegt dat het hem wel genoeg zal zijn wanneer hij de dood der vernietiging zal sterven en in geen andere wereld leven zal? Wel, mijn vriend! Veronderstel dat alle mensen als honden sterven, dan zal ik er even goed aan toe zijn als u, en mij dunkt, nog wel wat beter dan u, zelfs wat het geluk en vrede in deze wereld betreft.
Maar wanneer, (en let op, dat ik dit niet zo zeg, omdat ik er aan twijfel) — wanneer het waar is, dat er een toekomende wereld bestaat, dan zou ik niet graag uw plaats in die wereld willen bekleden. Als er een plaats van oordeel, als er een hel bestaat — Ik stel dit in vraag, niet omdat ik eraan twijfel, maar omdat u zegt dat u eraan twijfelt, (hoewel ik niet geloof dat dit wezenlijk het geval is) — als er zulk een plaats bestaat, wat zult u dan beginnen? Wat, als u reeds nu al schrikt wanneer er een blad ritselt in de nacht; u schrikt wanneer de cholera in uw straat komt; u maakt u ongerust bij een lichte ongesteldheid en snelt naar de dokter, en wie maar wil kan u zijn middeltjes aanpraten omdat u bang bent voor de dood; wat zult u dan doen, wanneer hij u eens werkelijk aangrijpt? Wanneer een beetje pijn u nu reeds nu al bang maakt, wat zult u dan beginnen wanneer uw gehele lichaam siddert en uw knieën tegen elkaar stoten voor het aangezicht van uw Maker? Wat zult u doen, mijn hoorder! Wanneer Zijn vlammende ogen tot in het binnenste van uw ziel zullen doordringen?
Wat zult u doen, wanneer Hij te midden van donderslagen zal zeggen: ‘Gaat weg, gaat weg!’ Ik kan u niet zeggen, wat u doen zult; maar ik kan u één ding zeggen wat u niet zult durven doen, dat is, u zult niet durven zeggen, dat ik niet geprobeerd heb om zo eenvoudig als ik kon het Evangelie te prediken, zelfs aan de grootste zondaren. Hoort het nogmaals: ‘Hij, die gelooft in de Heer Jezus Christus, zal behouden worden.’ Geloven is uw vertrouwen in Christus te stellen; uzelf in die gezegende armen te werpen, die de zwaarstbeladen zondaar die ooit gevonden werd kunnen oprichten; jezelf zonder voorbehoud op de belofte te verlaten. Hem alles voor u te laten doen, totdat Hij u bezield en in staat gesteld heeft om uit te werken, wat Hij te voren in u gewerkt heeft, ‘uw eigen zaligheid,’ en zelfs dit moet ‘met vreze en beven.’ (Fil. 2:12).
Moge God de Almachtige schenken dat er vanavond een arme ziel gered mag worden! Voor degenen die aan wal staan verwacht ik niet dat ik iets goeds kan doen. Als ik een reddingboot heb om uit te zenden in de zee, dan is het alleen de bemanning van het gestrande schip, alleen de arme schipbreukeling, die haar kabeltouw zal vastgrijpen. U, die uzelf veilig waant, er is geen noodzaak dat ik voor u zou prediken; u bent zo ontzettend braaf in uw eigen ogen dat het vruchteloze moeite zou zijn om te proberen u beter te maken; u bent zo ontzaggelijk rechtvaardig, dat u uw eigen weg heel goed kunt vinden zonder mijn waarschuwingen. U moet het mij dus niet kwalijk nemen wanneer ik u niets te zeggen heb dan dit: ‘Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeën!’ Sta mij toe om mij tot een andere klasse van mensen, tot de geringste onder de geringen te wenden. Ik geef er niets om of men mij de bijnaam van prediker der slechten en verachten wil geven. Ik zal niet blozen om de smadelijke naam van prediker voor de geringste volksklasse, want zij hebben net zo goed behoefte aan het Evangelie als elk ander schepsel onder de hemel, en als niemand het hun wil prediken, dan zal ik met Gods hulp trachten het hun te verkondigen in woorden die zij begrijpen kunnen.
En wanneer een prediking in die trant fatsoenlijke mensen niet aanstaat, dan hebben zij de vrijheid om weg te blijven. Indien zij meer houden van een geleerde prediking boven de bevatting van gewone zondaars, laat hen dan maar gaan waar zij die horen kunnen; ik moet mij tevreden stellen met mijn Heer na te volgen, die Zijn eigen eer niet zocht, door slechts gewone zondaars op te zoeken en om op een begrijpelijke manier tot hen te spreken. Ik zou liever de kansel geweld willen aandoen en de wetten van de deftige prediktrant verbreken, dan dat ik geen harde harten verbreken zou. Een preek die tot het hart spreekt, op welke manier dan ook, is voor mij de beste manier van preken, en ik ben niet kieskeurig hoe ik dat doel bereik. Ik beken, als ik op de ene manier niet kon prediken, dan zou ik het op een andere manier beproeven.
Als niemand naar me zou komen luisteren in een zwarte jas, dan zou ik hen in een rode jas toespreken. Ik zou hen toch op de een of andere manier het Evangelie laten horen; ik zou proberen op zo’n manier te prediken dat zelfs de meest eenvoudige luisteraar dit ene feit zou kunnen begrijpen: ‘Deze Man ontvangt zondaars,’ God zegene u allen, om Christus’ wil!
Amen.