Ik kan me herinneren dat ik, net als de arme duif van Noachs hand, over de uitgestrekte wateren vloog en hoopte een plek te vinden waar ik kon rusten. Ik vloog naar het noorden en ik zocht rond in de mist en de duisternis of ik misschien iets zag drijven waarop de voet van mijn ziel rust kon vinden, maar ik vond niets. Weer sloeg mijn ziel haar vleugels uit, maar niet zo snel als voorheen en vloog over dat diepe water dat geen oever kende; maar nog steeds vond ze geen rust. De raaf zou een rustplaats hebben gevonden op een drijvend voorwerp en zich voeden met het lijk van een verdronken man, maar mijn arme ziel vond geen rust. Ik vloog verder; ik dacht dat ik het zeil van een schip op zee zag; het was het schip van de wet; en ik dacht dat ik mijn voeten op het zeildoek kon plaatsen of beschutting kon vinden in zijn tuigage.
Maar o, het was slechts een verbeelding waarop ik niet kon rusten; mijn voeten hadden geen recht om op de wet te rusten, want die had ik niet gehouden, en de ziel die de wet niet houdt, moet sterven. Tenslotte zag ik Jezus Christus, die ark van verlossing, en ik dacht erheen te vliegen, maar ik was zo moe dat ik niet verder kon vliegen en begon te zinken. Maar zie, de Voorzienigheid greep in, en toen ik begon te fladderen en in de vloed zou vallen en verdrinken, toen was daar het dak van de ark, en ik zag dat er een hand werd uitgestoken, en Iemand greep me vast en zei: ‘Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde en daarom heb Ik de ziel van Mijn tortelduif niet overgeleverd in de handen der goddelozen; kom binnen, kom binnen!’
Toen merkte ik dat ik in mijn mond een olijftak had van vrede met God en vrede met mensen, die geplukt was door Jezus’ grote kracht. Eens, in hartje winter, sprak God tot mij door middel van een gelijkenis. De aarde was zwart en er was nauwelijks iets groens of een bloem te ontdekken. Toen ik over de velden keek, was er alleen maar dorheid te zien – kale heggen en bladerloze bomen en zwarte, zwarte aarde overal waar ik keek. Plotseling sprak God en ontsluitte de schatten van de sneeuw en de witte vlokken daalden neer tot er geen zwart meer te zien was en alles bedekt was onder een smetteloos witte deken. Het was in de tijd dat ik de Heiland zocht en Hem nog maar net had gevonden; en ik herinner me nog goed die preek die ik daar voor me zag in de sneeuw: ‘Komt dan, en laat ons tezamen rechten, zegt de Heere; al waren uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol.’
Persoonlijk moet ik God danken voor heel wat goede boeken: ik dank Hem voor Oorsprong en voortgang van de ware godsdienst in s mensen ziel van dr. Doddridge; voor De stem Gods, roepende de zondaars tot bekering van Baxter; voor Een alarm voor onbekeerde zondaren van Alleine; en voor Wat moet ik doen om zalig te worden? van Angell James. Maar de grootste dank ben ik God verschuldigd niet voor boeken, maar voor Zijn gepredikte Woord, dat aan mij gepredikt werd door een arme, ongeletterde man, een man die geen enkele theologische opleiding had genoten en over wie waarschijnlijk in dit leven nooit gehoord zal worden, een man die tijdens de week een nederig baantje had, maar die op de sabbat voldoende genade had ontvangen om te Zeggen: ‘Wendt u naar Mij toe, wordt behouden, alle gij einden der aarde!’ De boeken waren goed, maar die man was beter. Het geopenbaarde Woord deed mij ontwaken, maar het was het gepredikte Woord dat mij behield.
En ik zal altijd bijzondere waarde blijven hechten aan het horen van de waarheid, waardoor ik de blijdschap en vrede ontving waarin mijn ziel zich verheugt. Daar ik in grote zielennood verkeerde, besloot ik alle kerken in de stad waarin ik woonde te bezoeken, opdat ik de weg der zaligheid zou vinden. Ik was bereid alles te doen en alles te zijn als God mijn zonden maar wilde vergeven. En vastbesloten begon ik alle kerken en kerkjes te bezoeken. Ik deed dat echter lange tijd tevergeefs. Daarvan geef ik niet de schuld aan de dominees. Een man preekte over Gods soevereiniteit; ik mocht hem graag horen, maar wat betekende die verheven waarheid voor een arme zondaar die wilde weten wat hij moest doen om behouden te worden? Een andere bewonderenswaardige man preekte altijd maar weer over de wet; maar wat had het voor zin grond te ploegen voor hem die behoefte aan zaad had? Weer een ander was een praktische prediker. Ik hoorde hem, maar hij was net een bevelvoerend officier die aan mannen zonder voeten wilde leren hoe ze in de oorlog moesten marcheren. Wat kon ik doen?
Al zijn vermaningen waren niet aan mij besteed. Ik wist dat er gezegd werd: ‘Geloof in de Heere Jezus Christus en gij zult zalig worden’, maar ik wist niet wat het was om in Christus te geloven. Deze goede mannen preekten allen waarheden die voor velen in hun gemeenten die een geestelijk leven kenden zeer geschikt waren, maar ik wilde weten: ‘Hoe kunnen mijn zonden vergeven worden?’ En dat vertelden zij mij nooit. Ik wilde horen hoe een arme zondaar die zich van zijn zonden bewust is, vrede met God kan vinden. En toen ik op weg ging om dat te horen, kreeg ik te horen: ‘Bedrieg uzelf niet, God laat Zich niet bespotten’, waardoor ik geen rust kreeg, maar mij nog ellendiger ging voelen. Op een andere zondag ging de tekst over de zegeningen van de rechtvaardige, weer niets voor mij! Ik was als een hond onder de tafel die niet met de kinderen mocht mee-eten. Steeds ging ik weer naar de kerk en ik kan eerlijk zeggen dat ik nooit zonder gebed naar de diensten ging en dat er geen aandachtiger luisteraar was dan ik, want ik hijgde en verlangde ernaar te begrijpen hoe ik zalig kon worden.