David nu zeide in zijn hart: Nu zal ik een der dagen door Sauls hand omkomen; mij is niet beter, dan dat ik haastelijk ontkome in het land der Filistijnen, opdat Saul van mij de hoop verlieze, om mij meer te zoeken in de ganse landpale van Israel; zo zal ik ontkomen uit zijn hand. 1 Samuel 27:1
De slechte uitroep van David was tegengesteld aan wat hij zelf vaak gezegd had. Hier ben ik ook schuldig aan. Ik weet nog dat ik een keer, tot mijn schaamte, verdrietig en twijfelachtig was in mijn hart. Een goede vriend pakte een papier en las me een kort fragment uit een preek over het geloof. Snel ontdekte ik de auteur van dat fragment, mijn vriend las voor mij een van mijn eigen preken. Zonder een woord te zeggen liet hij mij over aan mijn eigen geweten. Hij had me veroordeeld voor de fout waar ik zo ernstig tegen gepreekt had. Vaak zullen jullie, broeders, in dezelfde tegenstrijdigheid terechtkomen. U zegt, “Oh ik vertrouw op Hem, ook al zal de vijgenboom niet bloeien, al zal het kleinvee uit de kooi verdwenen zijn en er geen rund in de stallen over zijn.” Oh, u hebt het ongeloof van anderen veroordeeld, maar toen het u raakte, beefde u. Toen u met de hardlopers mee rende werd u moe, en in de trots van de Jordaan was u onrustig. Zo was het met David. Wat een krachtige woorden had hij vaak voor anderen! Hij zij van Saul, “Hij zal sterven; ik zal mijn hand niet uitstrekken om de gezalfde van de Heere aan te raken.” Hij was er zeker van dat de ondergang van Saul ondertekend en verzekerd was. En toch in het uur van zijn ongeloof zegt hij, “Ik zal op een dag nog eens door Sauls hand weggevaagd worden.” Wat een vreemde tegenstrijdigheid was dat! Wat een genade dat God niet veranderd, want wij veranderen twee of drie keer per dag. Maar onze eigen uitingen en overtuigingen zijn tegenovergesteld aan de waarheid dat Hij ons nooit zal verlaten!