29 Uw God heeft uw sterkte geboden; sterk, o God, wat Gij aan ons gewrocht hebt! 30 Om Uws tempels wil te Jeruzalem, zullen U de koningen geschenk toebrengen. 31 Scheld het wild gedierte des riets, de vergadering der stieren met de kalveren der volken; en dien, die zich onderwerpt met stukken zilvers; Hij heeft de volken verstrooid, die lust hebben in oorlogen. 32 Prinselijke gezanten zullen komen uit Egypte; Morenland zal zich haasten zijn handen tot God uit te strekken. 33 Gij koninkrijken der aarde, zingt Gode; psalmzingt den Heere! Sela. 34 Dien, Die daar rijdt in den hemel der hemelen, Die van ouds is; ziet, Hij geeft Zijn stem, een stem der sterkte. 35 Geeft Gode sterkte! Zijn hoogheid is over Israël, en Zijn sterkte in de bovenste wolken. 36 O God! Gij zijt vreselijk uit Uw heiligdommen; de God Israëls, Die geeft den volke sterkte en krachten. Geloofd zij God!
Als opperbevelhebber liet de Heere de dappere mannen in slagorde voortgaan, en Hij beval hun sterk te zijn in de strijd. Zoals alle macht eerst van God komt, zo komt de voortdurende handhaving ervan ook van Hem. Wij die het leven hebben, moeten erom bidden dat we het ‘overvloediger’ mogen hebben; als wij sterkte ervaren, moeten wij ernaar streven nog vaster te staan. Wij verwachten dat God Zijn eigen werk zegent. Hij heeft nog nooit enig werk onvoltooid gelaten, en Hij zal dat ook nooit doen. ‘Want Christus, toen wij nog krachteloos waren, is te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven’; en nu, verzoend met God, kunnen wij op Hem zien voor de voltooiing van datgene wat ons aangaat, omdat Hij nooit laat varen het werk van Zijn eigen handen.
Eertijds werd Hij in Zijn aardse verschijningen beschreven als wandelend door de woestijn; nu, in Zijn hemelse heerlijkheid, als rijdend door de hemelen van de oertijden. Lang voordat deze hemel en aarde werden gemaakt, stonden de hogere verblijven van God al vast; voordat mens en engel werden geschapen, was de heerlijkheid van de grote Koning al zo groot als nu, en Zijn zegepraal even luisterrijk. Onze kennis raakt slechts aan een klein deel van het leven van God, Wiens ‘uitgangen zijn van ouds, van de dagen der eeuwigheid’. Als alleen al Zijn stem de rotsen doet splijten en de ceders ontwortelt, wat kan Zijn hand dan wel niet? Zijn vinger schudt de aarde; wie kan zich de kracht van Zijn arm voorstellen?
Laten wij er nooit door onze twijfels of onze uitdagende opstandigheid toe komen macht aan God te ontzeggen; integendeel, laat ons hart, doordat wij ons voor Hem buigen en op Hem vertrouwen, Zijn macht erkennen. Als wij verzoend zijn met God, is Zijn almacht een eigenschap waarvan wij opgetogen zingen. Het bevoorrechte volk wordt beschermd door Zijn majesteit; Zijn grootheid is goedheid voor hen, Zijn heerlijkheid is hun bescherming. Hij beperkt Zijn macht niet tot de mensenkinderen, maar als een baldakijn laat Hij hem de hemelen bedekken. Regen, sneeuw, hagel en storm zijn Zijn artillerie; Hij regeert over de hele natuur met ontzagwekkende majesteit. Niets is zo hoog dat het boven Hem is, of zo laag dat het onder Hem is; loof Hem dan in de hoogste hemel.
Alle kracht van Israels krijgers is afgeleid van de Heere, de Bron van alle macht. Hij is sterk en maakt sterk; gezegend zijn zij die uit Zijn bronnen putten, zij zullen hun kracht vernieuwen. Terwijl de zelfgenoegzamen kwijnen, zal de Algenoegzame de zwakste gelovige staande houden. ‘Geloofd zij God!’ Een kort maar heerlijk besluit, laat onze ziel er ‘amen’ op zeggen; en nog eens: ‘Amen’.
Overweging:
Wanneer de vijanden van God opstaan tegen Zijn Kerk, is het tijd voor de Kerk om neer te vallen voor God, Zijn hulp tegen die vijanden af te smeken. Heilige gebeden zijn machtiger dan onheilige zwaarden.