Die in de dagen Zijns vleses, gebeden en smekingen tot Degene, Die Hem uit de dood kon verlossen, met sterke roepingen tranen geofferd hebbende, en verhoord zijnde uit de vreze. Hebreeën 5:7
De Heiland heeft geen smekingen geofferd voor de vorm; Zijn gebeden om hemelse hulp werden opgezonden uit een gevoel van grote nood. Het is moeilijk ons dat voor te stellen, maar onze goddelijke en onschuldige Heiland plaatste Zichzelf in zulk een situatie ter wille van ons zodat Zijn noden menigvuldig waren. Natuurlijk kon Hij als God niet in zo’n situatie komen, maar Hij was tevens een mens zoals wij en Hij wilde niet dat de macht van Zijn goddelijkheid de menselijke zwakheid van het vlees teniet zou doen. En daarom kende Hij dezelfde noden als wij en moest Hij evenals wij de toevlucht nemen tot de ene algenoegzame bron en Zijn Vader in het gebed benaderen. Hij bad om zegeningen en smeekte om bescherming tegen het kwaad. Hij bad veelvuldig tot God – beide woorden zijn in het meervoud: ‘gebeden en smekingen’ – en ze waren veelvuldig van karakter, want Hij bad en smeekte om allerlei dingen. Als u in uw bedruktheid de deur achter u sluit en neerknielt om te bidden; als dat gebed aan kracht wint en u in doodsnood voorover valt; als u roept en weent tot de Allerhoogste en u uw nood steeds groter voelt worden, is het moeilijk voor u eraan te denken dat Jezus hetzelfde heeft gedaan. Maar dat deed Hij. Hij bad net zoals u. Hij kreunde en zuchtte, Hij smeekte en worstelde evenals u. Hij kent de eenzame plaats op Karmel, waar Elia zijn hoofd tussen zijn knieën boog en zeven keer de Heere aanriep. Hij weet wat het is om Zijn gelaat naar de muur te keren en te wenen zoals Hizkia deed. Hij kan medelijden met u hebben in uw eenzaamheid, uw zwaarmoedigheid, uw verlatenheid, uw bedruktheid, uw grote droefheid. Zie dan in de nacht van het geween op Hem en schep moed.