De mens probeert vaak zijn zonden te bleken en hij dipt het bevlekte kledingstuk in de sterke vloeistof die het wit moet maken, in de hoop dat sommige vlekken zullen worden verwijderd; maar als hij het er weer uithaalt en het kledingstuk ziet, zegt hij: “Helaas, het is nog net zo gevlekt als altijd.” Ik legde het in het bad om te laten weken en ik dacht dat het de vlek zeker zou wegnemen, maar voor zover ik kan zien, is er zelfs een andere vlek bijgekomen. Ik vind mezelf erger in plaats van beter, ik moet een meer doordringend zout toevoegen, ik moet een sterker wasmiddel gebruiken. Ik moet meer tranen hebben, ik moet ze opwekken uit de diepe zoutbronnen van mijn hart.” Hij legt zijn mantel opnieuw in het bad om het te laten weken, maar telkens wanneer hij het eruit haalt, worden zijn eigen ogen meer scherp en ziet hij meer vuilheid in het kledingstuk dan hij eerder had waargenomen. Dan gaat hij heen en neemt salpeter en veel zeep, maar wanneer hij alles heeft gebruikt, wanneer hij naar zijn kerk is gegaan, wanneer hij naar zijn kapel is gegaan, wanneer hij zijn gebeden heeft herhaald, plechtigheden heeft bijgewoond en weet ik het niet wat doet om de echtheid van zijn berouw te bewijzen, is de ongerechtigheid nog steeds aanwezig en zal daar blijven. Maar zondaar, wat uw berouw in nog geen duizend jaar kan doen, kan God voor u, in één enkele dag doen.