Filippus vond Nathanaël
Ons wordt verteld dat Nathanaël een eenvoudige man was, ‘Zie, werkelijk een Israëliet in wie geen bedrog is’. Nathanaël zei eerlijk hoe hij over dingen dacht; als hij iets zei, kon je weten wat hij bedoelde en dat hij meende wat hij zei. Hij was als een kind; hij was een oprechte man, doorzichtig als glas. Hij behoorde niet tot die dwazen die alles geloven, maar aan de andere kant behoorde hij ook niet tot die andere soort dwazen die in onze tijd zo bewonderd worden, de dwazen die niets willen geloven: ze vinden het nodig om aan de meest vanzelfsprekende waarheid te twijfelen om hun geloof in een diepzinnige filosofie in stand te houden. Die ‘denkers’ van deze verlichte eeuw zijn wonderbaarlijk goed in spitsvondige redeneringen, wonderbaarlijk goed in het veinzen of voelen van wantrouwen ten aanzien van dingen waar het gezond verstand niet aan twijfelt. Ze doen alsof ze twijfelen aan het bestaan van God, hoewel dat bestaan zo klaar als een klontje is. Nee, Nathanaël was niet goedgelovig of wantrouwend. Hij was echt bereid om te buigen voor de autoriteit van de waarheid. Hij was bereid om het getuigenis te accepteren en zich te laten veranderen door het bewijs. Hij was niet wantrouwend omdat hij zelf niet iemand was die gewantrouwd wilde worden. Hij was trouw en recht door zee, iemand die eerlijk was in zijn daden en duidelijk in zijn spreken. Kana had niemand in haar poorten die zo door en door eerlijk was als hij. Filippus schijnt dit geweten te hebben, want hij ging onmiddellijk naar hem toe, als naar iemand die hij vermoedelijk kon overtuigen en die het waard was om voor de goede zaak gewonnen te worden.
Lezen: Johannes 1:45-52