De liefde van een christen moet altijd van de meest uitgestrekte omvang zijn, omdat hij een God van oneindige liefde dient. Wanneer de kostbare steen van de liefde door de genade in de kristallen vloed van het vernieuwde hart is geworpen, dan beschrijft hij op de doorschijnende wateren van het leven steeds wijdere kringen van medelijden. De eerste heeft niet zo’n wijde omvang – wij hebben ons huisgezin lief; want hij, die zijn eigen huisgezin niet liefheeft, is erger dan de heiden. Maar zie op de volgende: wij hebben de huisgenoten van het geloof lief, ”wij weten, dat wij van de dood overgegaan zijn in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben.” En zie nu nog eens, want de steeds wijder wordende kring heeft nu de kant van het water bereikt en alles in zijn cirkel gesloten, want ”er moeten smekingen en gebeden en dankzeggingen gedaan worden voor alle mensen.” Volgeling van Jezus is hetzelfde als mensenvriend. Een christen is een filantroop uit de aard van zijn roeping, en edelmoedig uit de kracht van de goddelijke genade; groot als het rijk van de droefheid is de uitgestrektheid van zijn liefde, en waar hij niet kan helpen, daar lijdt hij tenminste mee.