Een preek uitgesproken op zondagmorgen 22 januari 1871, door C.H. Spurgeon, in de Metroplotan Tabernacle.
Op die dag zal er een bron geopend worden voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem tegen de zonde en tegen de onreinheid. Zacharia 13:1
Wij benijden niet aan het zaad Israëls naar het vlees de eerste toepassing van deze zeer kostbare belofte. Er zal een dag komen waarom degene, die zo lang geweigerd hebben Jezus als de Messias te erkennen, de tekenen van Zijn zending zullen onderscheiden, en zullen wenen dat zij Hem doorstoken hebben. Wanneer de geslachten Israëls hun zonde met heilige ernst zullen betreuren, dan zullen zij wenen evenals eenmaal in de vallei van Megiddo, toen de veelgeliefde Josia gedood was. Wanneer zij de ontdekking zullen doen dat hun natie de Zoon Gods verworpen heeft door Jezus van Nazareth te kruisigen, dan zal hun diep godsdienstige geest vervuld worden met het bitterste berouw, en iedere man en iedere vrouw zal tot de God van barmhartigheid roepen om vergeving.
Dan zal de volle en volkomen vergiffenis onmiddellijk op dit berouw volgen; de ongerechtigheid van Israël zal in één dag worden weggedaan; zij zullen ontdekken dat de zijde die zij doorstoken hebben een fontein heeft voortgebracht om hen van hun zonde te reinigen; met vreugde zullen zij de koperen slang, op Golgotha opgericht tot hun genezing; het paaslam, geslacht voor hun verlossing; het zondoffer, in hun plaats geofferd, aanschouwen. Welk een gezegende dag zal het zijn wanneer “geheel Israël zal zalig worden: gelijk geschreven is: De Verlosser zal uit Sion komen, en zal de goddeloosheid afwenden van Jacob.” O, mochten u en ik leven om die gelukkige tijd te zien, wanneer het gehele Joodse geslacht zijn Messias zal aanschouwen: want dan zal de volheid van de heidenen ingaan. Onze geschiedenis is nauw met de hunne verbonden. “Door hun val is de zaligheid den heidenen geworden. Indien nu hun val de rijkdom is der wereld, en hun vermindering de rijkdom der heidenen: hoeveel te meer hun volheid?”
Waak op, o harpe Sions! Op uwe oude heuv’len, In Kedrons lommer dreven, Langs uw verlaten wegen. De lofzang zal weergalmen, Die lof brengt aan Messias; Uw dierb’re naam, o Jezus! Zal lof en eer ontvangen. Want Israël zal komen, En zijnen Heer erkennen; Dan zal het zalig worden: God zal zijn Woord gestand doen. Nu zullen wij evenwel de tekst beschouwen als behorende aan ons en aan Israël tezamen, want nu wordt in het evangelie geen belofte beperkt en aan een bijzonder geslacht gegeven; nu is er “Jood noch Griek, dienstknecht noch vrije, man noch vrouw: want gij zijt allen één in Christus Jezus.” Deze belofte maakt nu onze blijdschap uit. O, mocht ik in staat zijn zó te spreken dat vele bekommerde harten haar betekenis mochten vatten en haar waarde erkennen! Teneinde de tekst te verklaren, zullen wij bij drie punten stilstaan; indien deze drie duidelijk worden verstaan, zullen wij de tekst begrijpen, die spreekt van: een fontein; geopend; nog steeds open.
1. Een fontein.
Welke is deze fontein, die, zoals de tekst zegt, zou geopend worden, en wanneer en hoe werd zij geopend? Het is een fontein, geopend voor het huis van David, en de inwoners van Jeruzalem, tegen de zonde en tegen de onreinheid. Wij merken daarom op, dat de zegening, waarvan hier gesproken wordt, betrekking heeft op de grootste ellende waaraan de mensheid onderworpen is: zonde en onreinigheid. Wij zijn allen gevallen; wij hebben allen onze val door onze zondige handelingen bewezen. De zonde heeft ons van God gescheiden en ons de toorn van God op de hals geladen; de onreinigheid, de neiging tot zondigen, de smet van onze natuur, houdt ons terug van tot onze hemelse Vader terug te keren, en opnieuw met Hem in gemeenschap te treden. Dit grote kwaad wordt, volgens de tekst, duidelijk door God gekend; er wordt niet op gezinspeeld, het wordt niet als een kleinigheid behandeld die blijven kan, zodat God evenwel de mens kan liefhebben en gelukkig maken.
Neen, maar omdat het kwaad er is, zijn er toebereidselen gemaakt om het weg te nemen. De tekst zegt niet dat de onreinigheid bedekt is, dat de overtreding vergoelijkt is, maar dat er een fontein geopend is om de zonde en de onreinigheid in werkelijkheid weg te doen. God acht, ook in het evangelie, de zonde van de mens niet gering. Wij verkondigen volle, vrije, onmiddellijke vergeving zelfs aan de voornaamste van de zondaren, maar zij wordt niet verkregen op een wijze die de mens doet denken dat de zonde gering is in de ogen Gods, want met de verkondiging van de vergeving gaat gepaard een beschrijving van de weg, waardoor het mogelijk is dat God genade bewijzen en toch rechtvaardig blijven kan.
Op het kruis van Christus Jezus zien wij de rechtvaardigheid en de genade, die elkaar in vrede omhelzen, en elkander hogelijk eren. Ik herhaal het, de onreinigheid wordt niet verheeld, op de zonde wordt niet gezinspeeld, maar er is een fontein bereid voor afwassing van de onreinheid; die fontein is geopend voor het huis Davids: de rijken en machten, en voor de inwoners van Jeruzalem: de armen, het gewone volk van iedere klasse.
Hoort dit, gij die uzelf als zondaren kent: God heeft een middel gegeven om u van uw zonde te verlossen. De tekst brengt u de dubbele natuur van het kwaad van de zonde onder de aandacht, en het karakter van het middel, dat in deze dubbele kwaal voorziet. De fontein is geopend tegen de zonde, tegen de schuld van de zonde, tegen de zonde, die God beledigt en straf verdient. Er is een fontein geopend in de verzoening, waardoor de belediging van Gods eer en waardigheid is weggedaan. Wij hebben gezondigd, evenwel heeft de Heere die zonde gestraft in de persoon van zijn eigen Zoon. Hij is zijn bedreiging nagekomen, en heeft de waarheid van Zijn Woord bewezen. In Jezus Christus is daarom de schuld van hen die in Hem geloven weggedaan, overeenkomstig de rechtvaardigheid van de grote Wetgever. God is rechtvaardig en toch de rechtvaardigmaker van degene die in Jezus gelooft.
Maar dit zou niet genoeg zijn; er is een tweede kwaal, namelijk dat onze natuur onrein geworden is en zodoende vervreemd is van God. Door ons natuurlijk bederf en de invloed van onze vorige zonde zijn wij zedelijk en geestelijk krank geworden, ons hart is geneigd tot het kwade en afkerig van het goede. God vergeeft niet de zonde om de zondaar in andere opzichten dezelfde te laten, maar waar vergeving van de schuld wordt verleend, wordt ook een vernieuwing van de natuur gewerkt: de fontein, die geopend is tot vergeving, is ook geopend tot reiniging.
De afwassing die de schuld uitwist, neemt ook de liefde tot het kwade weg. Dit is een dubbele oorzaak tot vreugde, want gevoelt niet iedere ware berouwhebbende dat de vergeving alleen een arme gift zou zijn indien hij daarna zou voortgaan in de zonde? Mijn God, verlos mij van de zonde, want dit is de grote last mijner ziel! O! ware het verledene vergeven en moest ik een vijand van mijn God blijven, verslaafd aan het kwade en vervreemd van de heiligheid dan ware ik nog vervloekt! De zonde op zichzelf is een vloek; het kwade lief te hebben, is het begin van de hel.
Gezegend zij de Heere: de fontein, die Hij geopend heeft om zijn zondig volk te reinigen, heeft hen èn van de schuld, èn van de macht gereinigd. Onze dubbele nood wordt volgens de tekst, door één middel tegemoet gekomen; er wordt niet gesproken van twee fonteinen, ook niet van twee manieren om de zonde weg te doen. Deze éne manier is Goddelijk: God Zelf heeft haar uitgedacht en bereid. Wilt u dat uw zonden u vergeven worden? Wast u, want er is een geopende fontein. Begeert u de reiniging uws harten, de uitroeiing van de zonde uit uw natuur?
Wast u, want de hemel verklaart dat hierom de fontein ook geopend is. Denk niet dat God een onvoldoende middel ter reiniging heeft gegeven. Zijn beschikkingen zijn nimmer onvoldoende. De mens moge een feest bereiden uit bekrompen middelen, dat niet in staat is de honger van de genodigden te voldoen; zijn armzalig onthaal moge een belediging zijn van de grootheid van de menselijke nooddruft: maar bij God is het nooit zo. Voor het feestmaal van zijn barmhartigheid zijn de ossen en gemeste beesten geslacht, melk en wijn stromen in overvloed, vette beesten zijn overvloedig bereid; geen gebrek wordt aan de dis van Jehova gevonden.
Wanneer God in een nood voorziet, kunnen wij er zeker van zijn dat Hij er waarlijk en voldoende in voorziet. O boetvaardige zielen! Wees er verzekerd van dat in Jezus’ offer volkomen vergeving verkrijgbaar is, en een onfeilbaar middel te vinden is om uw natuur van haar neiging tot de zonde te reinigen. God heeft in het verbond zijner genade datgene gegeven wat het smachtende hart geruststelt. O, mannen en vrouwen, voor uw zonde en uw onreinigheid is gegeven hetgeen in uw nood volkomen voorziet. Volgens de tekst is de voorraad van deze fontein onuitputtelijk. Er is een fontein geopend; geen vergaderbak, maar een fontein. Een fontein houdt niet op te springen, en is na vijftig jaar even vol als in den beginne; en evenzo is de voorraad van Gods barmhartigheid voor de vergeving en rechtvaardigmaking onzer zielen aanhoudend vloeiende, ja overvloeiende.
Er is een zo grote voorraad, dat indien duizenden van de zonen van Adam komen, zij genoeg vinden voor hun behoeften, en wanneer andere geslachten steeds voortgaan te komen, alle eeuwen door, zullen zij bevinden dat de voorraad niet in het minst verminderd is. Voor de zonde van Adam en van Abel was de verzoening voldoende, maar dit zal zij ook zijn voor de laatste zondaar die zich bekeert. David zag de reinigende stroom en waste er zijn karmozijnrode zonden in af, doch de bron bleef onbezoedeld, en zij is even rein voor u en voor mij als voor hem. Voor zondaren in de laatste dagen is de fontein even vol, even reinigend en even vrij, als voor zondaars in de eerste tijden van het bestaan van de wereld.
Zo heb ik u dan betuigd, dat er voor de grote, dubbele nood van de mensen, een van God bepaalde en onuitputtelijke voorraad is; hij is voor aanzienlijken en geringen, rijken en armen, koningen en bedelaars. Wanneer werd deze fontein geopend? Wanneer werd deze Goddelijke en onuitputtelijke bron aan de mensen geopenbaard? Het antwoord kan aldus gegeven worden: de fontein werd geopend tegen de zonde en de onreinigheid toen de Heere Jezus stierf. God, het eeuwigblijvende Woord, is vlees geworden en heeft onder ons gewoond; en in de volheid van de tijd werd de last van de zonde van de mens op Hem gelegd. Opdat de zonde kon weggedaan worden, moest Hij sterven, want de dood is het loon der zonde; tot aan het kruis ging Hij door onuitsprekelijke angsten, en stortte ten laatste zijn ziel uit in de dood; en toen Hij dit deed, werd de zonde weggedaan, en de fontein tot reiniging van de zonde was waarlijk geopend.
Toen de soldaten met een speer zijn zijde doorboorden, en er bloed en water uitvloeide, toen werd het bewezen dat dit Degene was die niet kwam door het water alleen, maar door het water en het bloed; en een Heiland, die de schuld van de zonde van voor het aangezicht Gods en de onreinheid van de zonde uit de menselijke natuur wegneemt. Dan kan gezegd worden dat de fontein geopend is voor ieder onzer, toen ons het evangelie verkondigd is geworden. “Te dien dage zal er een fontein geopend zijn” wil ten tweede zeggen, dat wanneer het evangelie van Jezus Christus volledig en getrouw gepredikt wordt, de reinigende kracht van de verzoening van Jezus, die vroeger gelijk was aan een verzegelde fontein, voor degenen die horen geopend wordt. En zoals het verband van de tekst aanwijst, is de beste opvatting deze: dat de fontein geopend is ten dage van de bekering van de mensen.
Zegt de tekst niet dat iedere familie afzonderlijk, en de vrouwen afzonderlijk zullen treuren, en dat te dien dage de fontein geopend zal zijn! De zondaar vindt dàn eerst een Heiland wanneer hij zijn zonde beweent; wanneer hij zijn eigen onreinigheid ziet, wordt de manier waarop die onreinheid kan worden weggedaan, hem duidelijk gemaakt. God is steeds gaarne vergevende, maar wij ontvangen niet altijd gaarne de vergeving. De fontein wordt proefondervindelijk geopend voor ieder onzer, wanneer wij haar geestelijk onderscheiden, er in geloven, en deelgenoten worden van haar reinigende kracht. Jaren geleden werd een Duitse vorst, die zich ophield aan het Franse hof, meegenomen naar de galeien van Toulon, waar zich een aantal misdadigers voor hun straf bevonden. De commandant bepaalde dat ter eer van ’s vorsten bezoek, de gevangene, die de vorst zou uitkiezen, in vrijheid gesteld zou worden.
De vorst ging bij al de gevangenen rond en sprak met hen, terwijl zij allen wisten dat hij de macht had één van hen te bevrijden. Hij bevond dat, naar hun zeggen, nagenoeg allen onschuldig gestraft waren tengevolge van een vergissing of door schreeuwend onrecht. Hij ging hen allen voorbij, en trof daarna iemand aan die op een geheel andere toon sprak. Hij beleed zelf schuldig te zijn. “Ik”, zeide hij, “heb geen reden tot klagen over de harde arbeid op de galeien, want indien ik mijn verdiende loon had, zou ik voor mijn misdaden ter dood gebracht zijn geworden.” Hij ging voort zeer nederig zijn vroegere misdaden te belijden en zijn vonnis te billijken. De vorst gaf hem de vrijheid en zei: “Dit is de enige in deze gehele plaats, die bekwaam is om vergeving te ontvangen; hij kent zijn overtredingen, hij mag aan de maatschappij worden teruggegeven.”
Zo gaat ook de vergevende genade Gods diegenen voorbij, die in hun hart zeggen: “Ik ben niet schuldig, ik ben niet zondiger geweest dan andere mensen, indien ik naar de hel gezonden werd, zou het vonnis te streng zijn.” Hoewel er een fontein is tegen de zonde en tegen de onreinheid door Jezus Christus, wordt zij niet voor uw persoonlijk ervaring geopend, kunt u haar niet zien, haar niet waarderen, zult u niet delen in haar zegeningen, voordat u uzelf als een zondaar hebt leren kennen; maar indien er iemand hier is, die zich waarlijk schuldig bekent, iemand die gevoelt dat zijn zonde de toorn Gods verdient, dan heb ik opdracht van de Allerhoogste om hem te zeggen: er is een fontein geopend tegen de zonde en tegen de onreinigheid. U betreurt uw zonde, u belijdt uw schuld, u wenst haar meer te betreuren, u voelt uzelf onwaardig en schuldig – u bent de man aan wie de barmhartigheid van de Hemel om niet wordt gepredikt.
Jezus is gekomen met het doel de gebrokenen van harte te helen, de gevangenen de vrijheid, en de gebondenen opening der gevangenis te prediken. De tijd voor de werkelijke opening van de reinigende fontein voor ons, is de tijd dat het hart zijn schuld bekent, en vergeving begeert van de Allerhoogste. Lieve vriend, is deze tijd voor u gekomen? Ik bid u, als u uw ziel liefhebt, overdenk dan uw wegen, beken uw overtredingen, en rust niet voordat het bloed van de verzoening u van de schuld gereinigd heeft. Moet ik het u op het hart drukken? Voorzeker, uw eigen verstand moet u leiden tot bezorgdheid omtrent een zaak die zo ingrijpend is in de eeuwige belangen van uw ziel. Hoe droevig zal het zijn indien er een fontein is en u ongewassen sterft! Indien er een Heiland is, en u voor eeuwig omkomt, hoe vreselijk zal dat zijn!
2. Geopend.
Mijn hoofdbezigheid is de tweede noot van mijn tekst te doen weerklinken: de fontein is geopend. De middelen waardoor de zonde en de onreinigheid kunnen worden weggedaan, zijn nu toegankelijk voor de mensenkinderen. De verzoening is geen verborgen en bedekte fontein, die gesloten en vergrendeld is: het is een geopende fontein. De leer, die ik moet verkondigen, is zeer eenvoudig en duidelijk; het is hier geen plaats voor redekunde en welsprekendheid en gepolijste taal: het is het eenvoudigste leerstuk van het evangelie, en toch ben ik zeer, zeer gelukkig dat ik het verkondigen mag, want ik vertrouw dat God het voor velen zegenen zal, opdat zij vergeving van hun zonde mogen vinden en afwassing van hun onreinigheid.
Ik zou u eerder de goede tijding van de hemel in gebroken taal kunnen mededelen, dan iets anders met de tong van een engel. De fontein die God gegeven heeft, is nu geopend. Wat wordt hiermee bedoeld? Ten dele, dat het evangelie zo gepredikt wordt, dat u het kunt begrijpen; het evangelie is in deze dagen niet in het Latijn verborgen, zoals voor de dagen van Luther, het is niet gewikkeld in typen en schaduwen, zoals onder de oude bedeling; het evangelie wordt op vele plaatsen in dit land zo eenvoudig als mogelijk verkondigd, zodat ieder het begrijpen kan.
Ik zal het u opnieuw zeggen. God moet de zonde straffen, maar Hij heeft de straf op Christus gelegd, en wie gelooft in Christus, die heeft vergeving. Waarom nemen de mensen de Heiland niet aan? Waarom komen zij niet en geloven in Hem? Want wanneer zij in Hem geloven, zijn zij dadelijk gered. A Ach, mijn hoorders, indien iemand van u zich niet wast van zijn onreinigheid, het is omdat hij niet weet hóé; indien ons evangelie bedekt is, zo is het niet onze schuld, het is bedekt in degenen die verloren gaan, win de god dezer wereld de zinnen verblind heeft.
God is onze Getuige, wij hebben nooit gejaagd naar schone woorden, noch naar gladheid of sierlijkheid van taal, maar in eenvoudigheid hebben wij dit feit voor uw zielen gesteld: dat Jezus Christus de Borg is voor zondaars, en dat u zich eenvoudig aan Hem mag toevertrouwen om gered te worden. Indien u het evangelie verwerpt, is het tot uw eigen schade; maar geeft dan ten minste deze getuigenis van ons, dat wij Christus hebben voorgesteld als zichtbaar onder u gekruisigd zijnde, en geen sluiers van menselijke berekening van ons eigen gespin, of gordijnen met zonderlinge opschriften van redeneerkunde en theologie geborduurd, of ceremonieën en sleur, u voor de ogen hebben gehangen.
Wij hebben met eenvoudige woorden geroepen: “Er is leven in een blik op de Gekruiste Jezus!” Wij hebben u geboden op Jezus te zien; en hebben u in Gods naam gezegd dat wanneer u ziet op de Gekruiste, u het eeuwige leven zult vinden. Gezegend is het volk dat het geklank kent: nog gezegender als het er zich in gehoorzaamheid aan onderwerpt. In de volgende plaats wordt er bedoeld dat de voorraad die God in Jezus bereid heeft, voor u allen toegankelijk is, en er geen scheiding meer is tussen Joden en heidenen. Indien Petrus, toen hij het eerst het evangelie begon te prediken, gehoord had dat er een heiden in de vergadering was, zou hij, vrees ik, in twijfel getrokken hebben of een heiden wel behouden kon worden; er was enige tijd nodig om Petrus tot het geloof te brengen dat ook tot de heidenen het evangelie zou gepredikt worden. Paulus scheen gemakkelijker van dat denkbeeld te worden doordrongen; maar nu, omdat ik, een heiden, tot u heidenen predik, kan die moeilijkheid niet opkomen, en hoe dankbaar behoren wij hiervoor te zijn! “Is Hij de God der Joden alleen? Is Hij het ook niet der heidenen?
Ja, ook der heidenen!” Onze Heere Jezus heeft door Zijn dood het voorhangsel gescheurd en iedere scheidingsmuur verbroken, zodat dezelfde Messias, die gezonden was tot het zaad Abrahams naar het vlees, ook tot òns gezonden is, die zondaars waren uit de heidenen, maar die behoren tot het zaad Abrahams wanneer wij in Christus geloven, want Abraham was de „vader der gelovigen.” De fontein is dus geopend in het wegnemen van de slagboom, die het natuurlijke Israël van de overige mensen scheidde. De tekst wil verder zeggen dat de fontein niet gesloten wordt door de vele zonden, die wij reeds begaan hebben. Indien er een fontein geopend is om de onreinigheid weg te nemen, dan moet hij een dwaas zijn die zou zeggen dat de behoefte om haar te gebruiken een verhindering zou zijn. Moet ik buiten het bad blijven en zeggen: “Ik ben verhinderd om mij te baden omdat ik onrein ben?”
Iedereen bemerkt al aanstonds hoe onverstandig deze redenering zou zijn. Indien de fontein geopend is tegen de zonde, dan is de zonde juist een aanleiding om er gebruik van te maken. Indien Christus een Zaligmaker voor zondaren is, dan kan niemand zeggen dat om zijn vele zonden Jezus zijn Zaligmaker niet kan wezen; hij mocht veeleer zeggen: “Hoe zekerder ik een zondaar ben, hoe zekerder Christus voor mij gegeven is.” De grote afschuwelijkheid van mijn zonde, al was ik schuldig aan overspel, aan moord, aan onnoemelijk veel misdaden, kan mij niet verhinderen gewassen te worden in de fontein van de verzoening, omdat die fontein juist daargesteld is om mijn zonden weg te wassen en er mij volkomen van te reinigen.
Evenwel ligt het in de natuur van de zonde, wanneer de ziel er de bitterheid van leert kennen, dat wij vrezen dat de zonde ons uitsluit van de genade, en ons het recht beneemt te geloven in Christus Jezus, die de grote verzoening is voor de zonden. O zondaar, geloof niet dat de zonde u ongeschikt maakt voor een Zaligmaker, maar geloof dat de Heiland gekomen is met het doel om zulken als u te redden. Een kleine tijd geleden ontmoette een ernstige christin, die andermans welzijn zocht, een arm meisje van ruim twintig jaar, dat, hoewel zeer jong, echter vreselijk diep gevallen en een grote zondares geworden was.
Zij sprak menigmaal met haar, en zag eindelijk tekenen van berouw, maar het arme meisje klaagde slechts: “Ik kan nooit weer terechtkomen, ik ben zo slecht; niemand zou met mij willen te doen hebben.” – “Heb je geen moeder?” – “Neen”, zei het meisje, “zij stierf jaren geleden.” – “Heb je ook geen vader?” – “Ja, maar ik heb in jaren niet van hem gehoord.” – “Weet hij waar je je bevindt?” – “Neen, dat zou ik ook niet gaarne willen.” – “Denk je niet dat hij je weer in zijn huis zou willen opnemen?” – “Neen, dat zou hij niet; ik verwacht het ten minste niet; indien ik in zijn plaats was, wilde ik ook niet iemand zoals ik ben in huis ontvangen.” – “Heb je wel eens aan hem geschreven zolang je nu op de verkeerde weg bent?” – “Neen, ik heb ieder, die mij kende, vermeden; ik zou niet gaarne willen dat iemand wist wie en wat ik ben.” – “Heb je wel eens geprobeerd of je vader je zou willen ontvangen?” – “Neen, ik wist dat dat toch niet zou helpen; spreek daar dus niet over, bid ik u.” – “Maar”, zei de goede zuster, “wie weet?
Ik zal proberen te weten te komen of je vader je terug wil nemen nu je waarlijk berouw hebt over de afgelegde slechte weg.” – “O ja, ik haat de zonde, maar mijn vader zal mij niet willen ontvangen, het is vergeefse moeite om hem te schrijven.” – “Nu”, zei de bezoekster, “ik zal het proberen” en toen schreef zij de vader een brief, meldde hem waar zijn dochter zich bevond, welk een berouw zij had over het leven dat zij geleid had, en smeekte hem om vergeving voor haar.
En wat was het antwoord, denkt u? De volgende post bracht het boetvaardige meisje een brief, waarop van buiten behalve het adres in grote letters geschreven stond “SPOED! SPOED!” en toen zij hem opende – ik kan nu niet alles mededelen wat haar vader geschreven had, maar het kwam hierop neer: “Kom, je bent welkom, ik ben bereid je te vergeven; ik heb dag en nacht gebeden dat je weder mocht terugkomen.” Nu, dezelfde die de vader was voor dit arme verloren meisje in tederheid en bereidheid om te vergeven, is God voor zondaren; indien er onwil is, is het niet van Zijn kant, alleen van de hunne, want het antwoord op ieder gebed om genade is: God is bereid, ja, Hij wacht om u genadig te zijn, zijn hart treurt over zijn dwalenden.
„Hoe zal Ik u opgeven?” zegt Hij, “hoe zal Ik u maken als Adama? Hoe zal Ik u stellen gelijk Zeboïm? Mijn hart keert zich om in Mij, Mijn erbarmen brandt voor u. Ik zal Efraïm niet verdoen; want Ik ben God, en geen mens.” Onze schuldigheid is dus geen wettige reden waarom wij niet zouden komen en nemen van de voorraad van de genade. Ook is het gezicht van ons inwendig bederf geen beletsel. Indien u zegt: “Ik kan geen christen zijn, ik heb zulk een slechte natuur, ik kan niet heilig worden, dat is onmogelijk.” Dit is waar, voor zover het u betreft; maar de dingen die onmogelijk zijn bij de mensen, zijn mogelijk bij God.
Er is een fontein geopend opdat deze uw onreinheid zou kunnen worden weggedaan. Christus’ bloed is meer dan genoeg om het boze uit u weg te doen; zijn Geest kan u vernieuwen, u tot een nieuw schepsel maken, en van deze dag af zult u liefhebben hetgeen u gehaat hebt, en het kwade dat u liefgehad hebt, zal een verfoeiing worden voor u. Staat er niet geschreven: “Ziet, Ik maak alle dingen nieuw?” De fontein der reiniging wordt niet verzegeld door voorwaarden van het evangelie, die van u eisen uzelf voor te bereiden voordat u komt. De fontein is geopend, en indien u onrein bent, bent u welkom. Al wat van u gevraagd wordt is: te geloven in Jezus; dit geeft Hij u, het is Zijn eigen werk in u.
U moet ook de zonde, die u begaan hebt, betreuren en haten; dit werkt Hij ook in u: door zijn Geest leert Hij u haten waarin u zich vroeger verlustigde. Was er een soort voorbereiding, een soort quarantaine geweest, die de zondaar moest doormaken voordat hij vernieuwing en vergeving kon ontvangen, dan zou de fontein niet volkomen open zijn, maar tussen u en uw aanneming voor God, o zondaar, behoeft geen enkele schrede uitstel te zijn; geloof nu, en door het geloof zult u volkomen vergeving en reiniging van uw ziel ontvangen. Evenmin is er enige andere werkelijke hinderpaal, die de fontein voor de zondaar verspert.
Enigen zullen zeggen: “Misschien ben ik niet uitverkoren.” Mijn vriend, lees de tekst, de fontein is geopend; geopend voor alle standen, voor het huis van David, en voor de inwoners van Jeruzalem. De leer van de uitverkiezing, hoe waar die ook is, maakt de tekst niet tot een leugen, en sluit evenmin de fontein van de genade voor een zoekende ziel. Kunt u een andere leer bedenken? Ontmoedigt u een andere waarheid? Welke die ook zijn moge: ik behoef u slechts de tekst aan te halen om uw vrees te beantwoorden: de fontein is geopend tegen de zonde en tegen de onreinigheid; wie durft zeggen dat zij gesloten is? Indien enig theoloog dit zou zeggen, zou ik hem, dunkt mij, in de fontein kunnen storten teneinde voor de zondaar plaats te maken om te komen. Er kan nòch in de theologie, nòch in de natuur, nòch in de hemel, nòch op de aarde, nòch onder de aarde iets zijn dat kan sluiten wat God open verklaart. Indien u wilt behouden worden, indien u tot Christus komt en in Hem gelooft, dan is er niets dat de fontein des levens kan sluiten of u kan verhinderen gereinigd en genezen te worden. Indien er iets is dat sluit of verhindert, dan is het uw hart dat gesloten is, en uw hoogmoed die verhindert.
Geen moeilijkheden blijven over dan moeilijkheden van uw eigen maaksel: bij God zijn er gene. Door Hem is een fontein geopend tegen de zonde en tegen de onreinigheid, en u hebt genoeg van die beide: kom daarom tot Hem zoals u bent. “Ik geloof de vergeving der zonden…” – gelooft u er in? Het is een oud leerstuk van de christelijke kerk – gelooft u het? Mij dunkt, ik hoor u zeggen: „Ik geloof in de vergeving van de zonden van iedereen, behalve van de mijne.” Broeder, ik geloof in de vergeving van uw zonden. Er is een tijd geweest waar ik niet voor u kon geloven: ik had moeite om voor mijzelf te geloven; maar nu kan ik geloven voor mijzelf en voor u. Indien u behoefte hebt aan vergeving; neem haar! Indien u een nieuw hart en een vaste geest begeert, Jezus wil ze u geven; de fontein is geopend, en niemand zal het angstige hart de toegang versperren. Jezus zegt: „Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.” God geve dat enigen door de Heilige Geest getrokken worden om heden te komen en deel te nemen aan de genade die zo overvloedig aanwezig is en zo om niet aangeboden wordt.
3. De fontein is nog open.
Wij hebben een rijke vertroosting in het laatste punt. De fontein is nòg open. De tekst zegt dat de fontein geopend is, en ik kan ook bij het nauwkeurigste onderzoek niet ontdekken dat zij daarna gesloten is geworden; ik vind niet vermeld dat de fontein slechts voor een enkele gelegenheid was; integendeel, het openen is een voltooid feit. Welk een zegen is dit voor ieder kind Gods: de fontein is nog geopend tegen de zonde en tegen de onreinigheid! Welk een troost is dit voor die jongeman, die kort geleden bekeerd werd. Enige tijd na de bekering komt er gewoonlijk een tijdperk van verrassende ondervindingen.
Het hart heeft in Jezus geloofd en rust gevonden, en heeft zich misleid met het denkbeeld dat het nu zó van de zonde verlost is dat het er nooit weer in zal vallen; maar het komt plotseling in verzoeking, wordt overrompeld door de zonde, en dan roept de duivel: “U! U bent niet behouden, u bent geen gelovige: kijk eens waar u nu bent!” Velen doen mij denken aan een klein meisje, dat, naar ik vertrouw, tot God bekeerd was; zij zei in haar eenvoudigheid tot haar onderwijzer: “Mijnheer, ik legde mijn zonden op Jezus, en nu heb ik Hem zo lief, dat ik nooit éne zonde meer wil doen om op Hem te leggen.”
Dat dachten wij toen wij het eerst vergeving ontvingen; wij zeiden het misschien wel niet, maar toch dachten wij het. Al het verledene? Ja, dat is alles op Hem: nu willen wij, uit liefde tot Zijn Naam, nooit weer zondigen. Zo dachten wij, maar wij bevonden, helaas! spoedig dat wij nog in het lichaam waren. Wanneer wij zien dat de zonde nog in ons woont, hoe liefelijk klinkt dan de tekst, als een zilveren klok, de tijding van grote blijdschap: er is een fontein geopend!
U ging eerst tot Jezus, jonggelovige! ga opnieuw! De fontein is niet gesloten, u heeft zich er eenmaal in gewassen, zij is niet gesloten, noch opgedroogd: was u er weer in; dezelfde Christus die u nodig had toen u voor het eerst geloofde, is nu nog even bereid en gewillig als ooit. Zijn bloed is even kostelijk, ga, u die in zonde gevallen bent, was u opnieuw. Deze kostb’re bloedfontein Houdt haar kracht en maakt u rein. Het kan gebeuren dat, wanneer wij ouder worden en vorderingen maken in het christelijke leven, wij iedere dag bij ons een andere onreinheid zullen ontdekken op onze pelgrimstocht door een zondige wereld.
Gaat u ooit een enkele nacht ter rust zonder het gevoel dat u gedurende de dag op modderige plaatsen bent geweest en er verse stof op het kleed, nieuwe onreinheid aan de voeten is? O, denk er iedere avond aan dat er een fontein geopend is. De zonden van heden kunnen even gemakkelijk weggedaan worden als die van gisteren; en de zondigheid van heden, die ik op dit ogenblik voor onoverwinnelijk gevoel, kan nog overwonnen worden. Ik kan wederom tot Christus gaan en zeggen: “Laat uw bloed deze mijn zonde doden en mijn hart weer tot tederheid en heiligheid stemmen.”
De fontein is nog open; niemand kan haar sluiten. Ik weet dat u, in aanraking met de wereld, soms zware verzoekingen zult ontmoeten. Wanneer u misschien dacht dat er geen wolkje aan de lucht was, ontmoette u verschrikkelijke stormen. Hoewel in vrede wensende te leven, kwam u in een soort van worsteling met goddeloze mensen; u bent verplicht het uwe te verdedigen, u probeert dit in de geest van de gematigdheid te doen, en toch wordt uw kalmte gestoord; en u moet later, wanneer u uzelf beproeft, zeggen: “Ik geloof niet dat ik gedaan heb wat ik behoorde te doen; mijn vreedzame wandel met Christus is door deze strijd met de kinderen van de mensen gestoord geworden; wee mij, dat ik in Mesech woon, en in de tenten van Kedar vertoef.”
Geliefden, er is een fontein geopend, ga weer door eenvoudig geloof, en zie weer op Jezus, en u zult opnieuw vergeving ontvangen, en de genade zal uw hart wederom zijn rust in Jezus teruggeven. Uw inwendige leven zal weer verfrist worden wanneer u zich weer wast in de verse levensbron, die voor u bereid is. Indien u bent zoals ik, dan zult u soms gevoelen dat uw inwendige leven jammerlijk achteruit gaat. Ik schaam mij het te belijden, maar zelfs wanneer ik zoek zeer nabij God te leven, gevoel ik een boos en ongelovig hart in mij. Er kunnen tijden komen dat u zich met bezorgdheid afvraagt: “Kan ik wel een kind Gods zijn? Ik kan mijn gevoelens niet naar God in beweging brengen; mijn genegenheden strekken zich niet uit naar Boven; zelfs in heilige verrichtingen ontbreekt mij de levendmakende kracht; daar is het hout, maar waar is het vuur voor het brandoffer? Ik zou gaarne ijverig, ernstig, vurig, innig zijn, maar ik ben traag en dom in de zaak van mijn Heer.”
Op zulke tijden zijn wij in staat te zeggen: “Ik moet trachten mijzelf iets beter te maken door een of ander middel, voordat ik weer op God durf te hopen”, en dan gaan wij tot onszelf en tot onze eigen werken, en wij zinken in de grondeloze modder, waar men niet staan kan. Het is gelukkig, indien wij ons in zulke ogenblikken weer tot Christus wenden en zeggen: “O mijn Heiland, hoewel ik onwaardig ben om Uw volgeling te zijn, en de onwaardigste van allen wier namen Gij in Uw boek geschreven hebt: toch geloof ik in U. Aan uw kruis wil ik mij vasthouden, ik wil nooit mijn hoop loslaten, want U bent gekomen om zondaars, zelfs zodanigen als ik ben, zalig te maken, en op U wil ik voortgaan te vertrouwen.”
Mijn geliefde broeders, u zult bevinden dat, terwijl uw vrede terugkeert, u tegelijkertijd aangevuurd wordt om naar meerdere heiligheid te jagen. Het is de gedachte van de wereldling dat, indien de zonde zo gemakkelijk vergeven wordt, men er in zal leven; maar dit is niet zo: voor de geestelijk gezinde is de grote liefde, die in de vergeving van zonde ten toon gespreid is, de hoogste beweegreden om iedere onheilige neiging te onderdrukken. De bewustheid van een vergeving die met bloed gekocht is, verzegelt het doodvonnis van de meest geliefkoosde zonde. Steeds zullen wij in een nieuwe toevlucht tot het kruis onze veiligste wijze van strijden tegen de zonde vinden.
Gelukkig voor ons reinigt dat bloed van alle zonde: dat is: het gaat daarmee iedere dag door. Ik zou in wanhoop sterven indien ik niet wist dat er te allen tijde een fontein geopend is. Sommigen onzer zullen misschien nog lang hier beneden leven, maar wij zullen nooit die geopende fontein overleven. Anderen sterven misschien spoedig, maar, geliefde broeder, in het laatste ogenblik mag uw oog op de geopende fontein staren, en al kwamen ook de zonden van uw ganse leven voor uw aandacht, indien al uw overtredingen beschuldigend vóór u zouden komen staan: u mag vluchten tot de geopende fontein en zij zullen verdwijnen; en indien de oude Adam zelfs in het laatste ogenblik zich verheffen zou, en het inwonend bederf zou zoeken de overhand te verkrijgen: de fontein is geopend, die het bederf van het vlees zal uitzuiveren, en in u de nieuwe natuur zal doen toenemen, en u tot het eeuwige koninkrijk en de eeuwige heerlijkheid zal bewaren. Ik wens deze leerrede nog met één gedachte te besluiten. Zie hier wat ons werk is als gemeente.
Wij behoeven geen verzoening aan te brengen voor de zondaren, maar wij mogen hen wijzen op de reeds geopende fontein. Ik zou gaarne zien dat ieder van u steeds tot anderen sprak over de weg van de behoudenis. “Het is zo eenvoudig”, zegt u; nu, dan hebt u geen verontschuldiging indien u het niet doet. Maak uw buren de weg van de behoudenis bekend, doe het in hun oren weerklinken, dwing hen die te kennen, zodat indien zij verloren gaan, het niet zal zijn omdat zij de weg van het leven niet gekend hebben. Ik heb behoefte, om u aan deze allerbelangrijkste zaak te herinneren. Dit is ons werk, om de opwekking voor te bereiden, die ik hoop dat God ons geven zal. De fontein, geopend voor de zondaar, is ook open voor het kind van God. Laat ons allen wederom daartoe gaan. Bent u koel geworden? Kom, opdat uw geestelijk leven weer moge aangewakkerd worden. Vreest iemand van u, dat hij wereldsgezind en vleselijk wordt? Kom tot Jezus, want waar u het eerst het leven gevonden hebt, zult u het nu overvloediger vinden. Kom, en was u weder. Ik, uw leraar, wens wederom gedompeld te worden in die heilige stroom van de verzoening, en dan tot u te komen prediken, bezield met zijn hemelse kracht.
Ik bid God, dat mijn lieve broeders, de diakenen en ouderlingen, ieder voor zichzelf belijdenis mogen doen en opnieuw de wassing mogen deelachtig worden. En dan bid ik ieder lid, iedere zondagsschoolonderwijzer en iedere arbeider toe, zich tot de dienst Gods voor te bereiden, door zich wederom te laten reinigen. In de oude tabernakel was een wasvat, waarin de priesters hun handen en voeten wasten; dit wasvat moest telkens gevuld en ververst worden, omdat het water onrein werd; wij hebben geen metalen wasvat, maar wij hebben een fontein, die nooit opdroogt en die nooit onrein wordt. Indien u uw voeten in een klein bekken wast, wordt het water dadelijk vuil, maar indien u ze wast in een stromend water, zoals ik bij het beklimmen van de Alpen dikwijls gedaan heb, dan kunt u vrijelijk wassen, al was u ook met honderden tezamen, en het water voert alle onreinheid weg en is even helder alsof het nooit door uw voeten was aangeraakt.
Zo is hier voor al de leden der gemeente een gezegende bron: kom en was u, ik smeek het u, ja kom! Ik bid God dat zij, die verachterd zijn van de genade, mogen komen; dat zij, die zich aan uitwendige zonden hebben schuldig gemaakt, mogen komen tot de geopende fontein en opnieuw gereinigd mogen worden. Hoe verschrikkelijk indien wij verachten, wat God gegeven heeft! Al zijn wij dikwijls tot die fontein gekomen, laat ons wederom komen. De Meester nam na het avondmaal een linnen doek, en omgordde zichzelf en ging rond met een bekken, en waste de voeten van al zijn discipelen; en toen Hij gedaan had, zei Hij: “Gij zijt nu rein.”
Moge Hij dit nu aan al de leden van deze mijne geliefde gemeente doen. U kunt God niet dienen, wanneer u verontreinigd bent; u moet opnieuw gereinigd worden om te kunnen dienen. Moge Hij, in zijn oneindige nederbuigende liefde, de linnen doek nemen en ieder van u wassen: leraars, diakens, ouderlingen, leden, mogen wij allen in deze ure van de geopende fontein gebruik maken. Moge de Heilige Geest ieder onzer die reiniging deelachtig maken, die ons bekwaam maakt om te dienen, opdat wij medearbeiden mogen aan het opzoeken van zijn verlorenen, tot zijn eer en heerlijkheid. God geve het om Zijns naams wil.
Amen.