En zijn huisvrouw zag om van achter hem; en zij werd een zoutpilaar. GENESIS 19:26
Denk aan Lot’s vrouw, en herinner je je dat ze een weg heeft afgelegd om gered te worden. De vrouw van Lot geloofde tot nu toe de boodschap die tot haar kwam over de vernietiging van de stad. Ze stond vroeg op zoals haar man, en ze bereidde zich voor om het huis te verlaten. Ze rende door de straten, ze passeerde de stadspoort, ze bereikte de open vlakte samen met haar man. Deze vrouw was eigenlijk uit Sodom, en ze was bijna in Zoar, het toevluchtsoord, en toch is ze omgekomen. Bijna gered, maar niet helemaal. Laat me die woorden herhalen, want ze beschrijft sommigen van jullie die op dit uur aanwezig zijn, en ze kunnen je grafschrift zijn als je het niet erg vindt waar je mee bezig bent: “Bijna gered, maar niet helemaal.” Ontsnapt aan de verachtelijkste vorm van zonde, maar niet echt in Christus; de ziel verliet haar afgoden niet, ongerechtigheid werd niet opgegeven, hoewel misschien wel opgegeven in uiterlijke daad. Om met Gods volk te hebben geleefd, om onder hen gerekend te worden, om met hen verbonden te zijn door banden van bloed, en dan tenslotte om te komen, wat zal dat verschrikkelijk zijn! Het Evangelie gehoord te hebben, het Evangelie ook in zekere zin gevoeld te hebben, het leven gebeterd te hebben, ontsnapt te zijn aan de smerige corruptie van de wereld, en toch niet helemaal los geweest van de wereld, niet helemaal gescheiden te zijn geweest van de zonde, en zo te vergaan – die gedachte is onverdraaglijk. Datzelfde zwavel en vuur die op de inwoners van de steden viel, heeft de vrouw van Lot overvallen. Ze stond aan de rand van die regen, en toen die viel werd ze gezouten met vuur; en ter plekke werd ze veranderd in een zoutpilaar. Vreselijke verdoemenis!